De oorlog heeft in Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg diepe sporen nagelaten. Gedurende de oorlogsjaren lieten zeker 172 Katwijkers het leven ten gevolge van oorlogshandelingen. In de meidagen van 1940 waren er zes slachtoffers te betreuren. Later, tijdens de bezettingsjaren, zouden ook vijftien dorpsgenoten sneuvelen tijdens hun werkzaamheden aan de Duitse zijde. Zes van hen waren in dienst bij het Duitse leger. Vijf personen zijn door de Duitsers zonder waarschuwing neergeschoten. Twee anderen kwamen om het leven door een aanrijding met Duitse militairen.
Tweeëntwintig inwoners kwamen om in kampen, zowel in concentratie- en werkkampen als in de Jappenkampen in Nederlands Indië. Zes Katwijkse Joden zijn nooit meer teruggekomen. Tijdens luchtaanvallen van de geallieerden hebben zes Katwijkers het leven gelaten. Ook zijn er vijf kinderen omgekomen omdat zij met munitie speelden. 97 van de 172 voeren op zee en zijn daar gebleven. Sommige van deze zeelui zijn zelfs na de oorlog nog om het leven gekomen door mijnexplosies. Door armoede en ondervoeding stierven acht burgers.
Jac. van Duijvenbode (1916) ongeluk met een mitrailleur, Nic. van Duijn (1921) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de IJM116 Silvain, Cornelis van der Plas (1912) verongelukt op de MS Tawali, Jacob Remmelswaal (1917) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de IJM116 Silvain, Maarten Rovers (1902) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de IJM116 Silvain, Cornelis Vooijs (1914) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de IJM116 Silvain
Gerrit van Bruggen (1880) aangereden door Duitse militairen, Adrianus Dijkhuizen (1900) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van motorlogger “Nicolaas”, Dirk van Duijn (1923) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van motorlogger “Nicolaas”, Maarten van Duijn (1920) gesneuveld Ypenburg, Teunis van Duijn (1896) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Teunis Geijteman (1890) gesneuveld in de meidagen, Gijsbert Guijt (1887) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van motorlogger “Nicolaas”, Krijn Guijt (1880) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Willem Guijt (1925) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van motorlogger “Nicolaas”, Jan Hoek (1907) gesneuveld Ypenburg, Dirk Ketting (1910) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Jan Ketting (1912) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Cornelis Kuyt (1893) gesneuveld in de meidagen, Dirk van der Plas (1910) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van motorlogger “Nicolaas”, Jacob van der Plas (1920) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Nic. van der Plas (1890) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Cornelis Remmelswaal (1897) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW51 “Gloria”, Klaas Ros (1920) gesneuveld Ypenburg, Johan Scholder (1891), pater F. Stevens (1897) gesneuveld in de meidagen.
Jacob Aandewiel (1897) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW135 “Margaretha Cornelia”, Maarten van Beelen (1922) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Arie Berkheij (1917) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Willem Berkheij (1919) bij het vergaan van KW160 “Handel en Zeevaart”, Leendert van Delft (1918) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Engelbert Dijkhuizen (1902) bij het vergaan van de IJM432 “Raaf”, Martinus Dulfer (1908) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, C. van Duijn (1896) aangereden door Duitse militairen, Huig van Duijn (1918) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Jacob van Duijn (1918) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Johan van Duijn (1912) bij het vergaan van KW160 “Handel en Zeevaart”, Joh. van Duijn (1916) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Piet van Duijn (1916) bij het vergaan van de SS Soemba, Cornelis van Duijvenbode (1918) bij het vergaan van de SS Soemba, Cornelis van Duijvenvoorde (1922) overleden in hospitaal te Exeter, Andries Guijt (1889) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Gijsbert Guijt (1909) bij een torpedoaanval op de SS Prins Frederik Hendrik, Maarten Guijt (1921) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Barend ter Haar (1892) in Kamp Buchenwald, Pieter Haasnoot (1897) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW36 “Nederland V”, Pieter Harteveld (1915) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Dirk Hoek (1894) bij het vergaan van de IJM432 “Raaf”, Dirk Hoek (1904) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW36 “Nederland V”, Piet Hoek (1916) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Willem Koning (1910) bij het vergaan van de IJM432 “Raaf”, Pieter Kuijt (1898) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW36 “Nederland V”, Arie Krijgsman (1913) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Bastiaan Krijgsman (1918) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Willem Noppe (1912) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW36 “Nederland V”, Cornelis Nijgh (1920) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Cornelis van den Oever (1919) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Willem Ouwehand (1906) bij het vergaan van KW160 “Handel en Zeevaart”, Cornelis van der Plas (1895) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW36 “Nederland V”, Cornelis van der Plas (1909) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Dirk van der Plas (1916) bij het vergaan van KW160 “Handel en Zeevaart”, Leendert van der Plas (1915) gebombardeerd en vergaan aan boord van de KW36 “Nederland V”, Nic. Plug (1918) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Arie van Roon (1904), Pieter Ruwaard (1912) bij het vergaan van KW160 “Handel en Zeevaart”, Dirk Schaap (1918) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Pieter Spaanderman (1912) bij het vergaan van de IJM253 “Sumatra”, Willem Vooijs (1919) bij het vergaan van de IJM3 “Sursum Corda IV”, Maarten de Vreugd (1923) bij het vergaan van KW160 “Handel en Zeevaart”, Arie van Roor (1904) bij het vergaan van de IJM432 “Raaf”
Huig Aandewiel (1904) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW26 “Aafje”, Dirk van Beelen (1916), Arend de Best (1892) overleden na beschieting IJM64 “Penelope”, Dirk van Duijn (1911) bij het vergaan van de Poelau Bras, Teunis van Duijn (1911) bij de torpedering van de SS Zaandam, Cornelis van Duijvenbode (1914) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW26 “Aafje”, Jan van Duijvenbode (1888) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW26 “Aafje”, Arie Guijt (1906) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW26 “Aafje”, Jacob Haasnoot (1920) na het vergaan van de Poelau Bras omgekomen in een Jappenkamp, Nicolaas Hoek (1909) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW26 “Aafje”, Willem den Hollander (1920) aan het Oostfront te Radonie, Joh. Huisman (1917) in kamp Sachsenhausen, Cornelis Kruijt (1899) bij het vergaan van de Poelau Bras, Jan van den Oever (1899) bij de torpedering van de SS Zaandam, Cor. van der Plas (1890), Krijn van der Plas (1914) bij het vergaan van de Poelau Bras, Willem van Wou (1922) verdronken als matroos op de MS Poelau Laut.
Arie Berkheij (1884) bij het vergaan van de IJM222, Dirk Berkheij (1902) bij het vergaan van de IJM222, Gerardus Brouwer (1912) in gevangenis te Rheinbach, Klaas C. den Dikken (1919) in kamp Neuengamme, Cornelis van Duijvenvoorde (1899) in kamp Neuengamme, Maarten Hoek (1917) gefusilleerd in Tegel, Paulus J. van den Oever (1921) bij de torpedering van de MS Poelau Roebia, Arie van der Plas (1899) gefusilleerd in Tegel, Jeroen van der Plas (1898), Willem van der Plas (1896) gefusilleerd in Tegel, Jacob van Rijn (1896) bij het vergaan van de IJM222, Gijsbert F. de Vreugd (1904) bij het vergaan van de IJM222.
Eleonora J.M. Belinfante (1944) in Auschwitz, Louis A. Belinfante (1940) in Auschwitz, Michiel A. Belinfante (1942) in Auschwitz, Rachel M. Belinfante-Abas (1903) in Auschwitz, Arie Berkhey (1926) aan het Oostfront, Huig van Dijk (1932), Leendert van Duijn (1917), Maria van Duijvenbode (1943), Dirk van Duyn (1915) aan het Oostfront, Hubertus J. N. Franse (1916) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de mijnenveger Hr. Ms. Marken, Albertus Heemskerk (1922) doodgeschoten, Klaas de Heijer (1923), Adriaan Kapteyn (1919) in Neuengamme, Jan Klok (1889) overleden aan een hartaanval in Wharncliffe Emergency Hospital te Wesley, Sheffield, Daniël Kloos (1921), Willem Kuijt (1891), Catharina A. Lamboo (1919), Jan H. Ouwehand (1922) omgekomen bij bombardement te Steinfurt, Dirk van der Plas (1911) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW216 “Cornelia”, Bouwe van Rijn (1894), Jacob van Roon (1914) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW216 “Cornelia”, Math. Rovers (1922), Jacob Snijders (1919), Gerrit Spierenburg (1924) aan het Oostfront, Cornelis Star (1907) doodgeschoten, Willem Taat (1918) in Staubing, Pieter Tjebbes (1922) in Aussenlager Watenstedt, Cornelis de Vreugd (1921), Jan Wagemaker (1908) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW216 “Cornelia”, Leendert Zwanenburg (1932)
Jobje Barnhoorn (1910), Adriaan H. Belinfante (1900) in een concentratiekamp, Barbara E. Buys-Kobus (1911) in Nederlands-Indië te kamp Tjideng, Joh. Q. Cleveringa (1934) door een explosie, Cornelis van Duijn (1872), Gijsbert van Duijn (1927) door een explosie, Theodora van Duyn-Kerkheide (1917) in Nederlands-Indië, Arris van Duijvenbode (1924), Cornelis van Duijvenvoorde (1931) door een explosie, Jan van Duijvenbode (1907) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW168 “Cornelia Clasina”, Justine Frieling-Ouwehand (1901) in Nederlands-Indië te kamp Tjideng, Dirk van Gugten (1924), Gerard van Gugten (1935) door een explosie, Cornelis Guijt (1890), Amerik C. Hoek (1920) in kamp Bergen-Belsen, Nic. Huisman (1920), Willem de Jong (1902) doodgeschoten bij het sprokkelen van hout in de duinen, Arie Jonker (1914) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW168 “Cornelia Clasina”, Dirk N. Kapteyn (1922) in kamp Neuengamme, Arend Keur (1875), Dirk C. van Leeuwen (1930) doodgeschoten, Maarten Lugthart (1919) in kamp Amersfoort, Elizabeth van der Lucht-Kuiters (1885) in Nederlands-Indië te kamp Belalau, Leendert van der Meij (1913) in Staubing, Dirk Onderwater (1913), Jacob Ouwehand (1905) gedood bij beschieting door geallieerde vliegtuigen op de binnenwateren van Noord-Holland, Louise C. Parlevliet-Bokslag (1909) in Nederlands Indië te kamp Halmaheira, Gerard van der Plas (1911), Jan van der Plas (1904) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW168 “Cornelia Clasina”, Huibert van der Plas (1918), Willem van der Plas (1907) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW168 “Cornelia Clasina”, Ewout Plokker (1891) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW168 “Cornelia Clasina”, Maarten Plug (1890) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de SCH198 “Michiel en Piet”, Maarten Plug (1921) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de SCH198 “Michiel en Piet”, Gerrit Pronk (1934) door een explosie, Joh. van Prooijen (1916), Cornelis Schaap (1903) omgekomen bij mijnexplosie aan boord van de KW168 “Cornelia Clasina”, Maarten Souverijn (1893), Levie de Valenca (1905) in kamp Auschwitz, Hendrik van Velzen (1928) neergeschoten in de duinen, Arie J. Vooijs (1898) in Nederlands Indië te kamp Malay, Pieter Vooijs (1894) matroos op de SS Java, omgekomen bij een ongeluk in de haven van New York, Nic. de Vreugd (1924) te Sangerhausen, Pieter de Vreugd (1927) gedood bij een beschieting in het Kielerkanaal nabij Brunsbüttel.
Bron: Leidsch Jaarboekje, uitgave 1946. Indien u een naam mist, of een fout ontdekt denkt te hebben, stuur ons dan een e-mail.
Eberhard van der LaanEberhard van der Laan. E. Wolthaus
Eberhard Edzard van der Laan is zoals hij zichzelf noemt een werkbeest, “dat heb ik van mijn vader! ” zegt hij. Afkomstig uit een streng gereformeerd Rijnsburgs nest schopte hij het naar eigen zeggen van waardeloze scholier tot minister van VROM. In dit openhartig interview spreekt hij over zijn jeugd in Rijnsburg, het oorlogsverleden van zijn ouders en hoe zijn opvoeding hem in later leven als advocaat en politicus heeft gevormd.
Als fervent historicus heeft de oorlog hem altijd al mateloos gefascineerd. Zijn ouders zijn als doktersechtpaar nauw betrokken geweest bij de illegaliteit. Samen met Dominee Henk Post vormde vader Edzard Ebel van der Laan de spil van het georganiseerde verzet in Rijnsburg. Over deze periode schreef zijn moeder in 1983 het boek “In antwoord op je vragen”. Met dit als uitgangspunt schetst Katwijk in Oorlog een portret van een man waar de oorlog als een rode draad door diens leven loopt. Over zijn jeugd in Rijnsburg, opgroeiend tussen de mensen van het voormalig verzet tot het in later leven juridisch bijstaan van diegenen die jaren na dato nog steeds worstelen met de nasleep van de oorlog.
Het boekje verscheen heel kort na het overlijden van mijn vader, ik heb die vragen die achterin het boekje staan aan mijn moeder gesteld, en aan de hand daarvan heeft zij het boek geschreven. Ik wist wel veel van die periode in hun leven, maar sommige dingen wist ik dus ook niet.
Mijn vader had wel degelijk het besef dat hij opgepakt zou kunnen worden. Ik denk niet dat hij heel veel inzicht had in de zin van erg voorzichtig zijn, dat had hij dus niet. Hij was een beetje een avonturier, maar hij was zeker niet dom! Mijn ouders waren gewoon stevige gelovige mensen met de instelling “Ga van mijn land af “! Die Duitsers hadden hier gewoon niets te zoeken, en zeker toe ze allemaal nare dingen gingen doen. Ze wisten weliswaar toen nog niets van Auschwitz, maar mijn ouders zijn wel heel geschrokken van de joden vervolgingen. Het sprak gewoon voor zich om verzet te plegen. Dat vind ik zo mooi van al die mensen in de Rijnsburgse gemeenschap. Ze hadden toch wel die hele strenge achtergrond. Het was niet meer dan normaal. En toeval heeft er ook mee te maken. Dat hoor je altijd van de mensen die in het verzet hebben gezeten. Het is altijd toeval dat je er bij betrokken raakt, Het is wie je kent. Die toevalligheid bij mijn ouders is geweest dat Dominee Henk Post de broer was van Johannes en Marinus, zo zijn zij er dus ingerold. Tevens is van belang dat mijn vader arts was, en artsen zaten veelal in het verzet. Dominee Post, het andere kopstuk van het Rijnsburgse verzet, dat was voor mij ome Henk. Hem kan ik me nog erg goed herinneren. Ik ben tot mijn twaalfde nog meegesleept naar de kerk en heb hem dus nog vaak horen preken. Mijn ouders waren vrij stichtelijk ingericht, mijn vader zeker, mijn moeder was wel religieus maar niet zo kerkelijk.
Vader Edzard van der Laan na de oorlog actief als raadslid in Rijnsburg. Genootschap Oud Rijnsburg
Er is een vraag die ik aan mijn moeder stel in het boek en waar zij trouwens het antwoord niet op wist. Waarom in België het juristenverzet erg goed georganiseerd was en dat van de artsen niet. Terwijl dat in Nederland precies andersom was. Het had iets met een heel goede organisatiegraad te maken van de artsen in Nederland, plus een zekere vrijheid onder de wet. Zoals je kon zien met die bordjesactie die door het Medisch Contact georganiseerd is. En Duitsers hebben toch een zekere mate van ontzag voor artsen, dat heeft er ook mee te maken. Medisch Contact was dus erg goed georganiseerd en betrok op een goede manier de juiste mensen erbij. Dus dan heb je al twee factoren die voor mijn ouders heel belangrijk waren. Je had het Medisch Contact als organisatie en de studievrienden van mijn vader. Je netwerk was dus ook van belang. Ik ken een jongen wiens vader een leider is geweest van Medisch Contact. Over dit onderwerp heb ik wel eens met hem over doorgepraat. Hij was namelijk een cliënt van me toen ik nog advocaat was. We zaten echt driekwart van de tijd over de oorlog te praten, en een kwart over de zaak. Op een gegeven moment is mijn vader natuurlijk aangehouden en heeft later moeten onderduiken. De praktijk werd dan waargenomen. Al artsen die ken ik eigenlijk nog allemaal. Dat zijn stuk voor stuk vrienden geworden en gebleven. Die kwamen later nog regelmatig bij ons thuis over de vloer en daar zei je dan oom tegen. Ik zei bijvoorbeeld oom Henk tegen dr. Hueting en oom Jaap tegen dr. Bergman uit Katwijk. Die artsen hadden toen echt wat met elkaar! Op een gegeven moment was er sprake van een NSB arts in Rijnsburg, maar toch wordt daar niet echt heel negatief over gesproken in het boek. Mijn moeder was wat dat betreft een echte dame, ze hield niet van modder gooien.
Wat is nu het fundamentele verschil tussen Katwijk en Rijnsburg? In Katwijk waren toch meer mensen lid van de NSB dan in Rijnsburg. Daar moet een verklaring voor zijn. Ik denk dat in die ouderwetse cultuur de dominee en de dokter de voorbeeldfunctie hadden. Zeker voor zo’n gesloten dorp als Rijnsburg. Katwijk was natuurlijk ook een stuk groter, Rijnsburg was meer een dorpje. Het is de dominee, de dokter en de burgermeester die het voordeden en de Rijnsburgse bevolking volgde gewoon. En Rijnsburgers zijn ook gewoon stronteigenwijs niet te vergeten. Heel conservatieve mensen, harde werkers en heel gesloten. Ik denk dat in Rijnsburg de omstandigheden voor verzet ook veel gunstiger waren want Rijnsburgers en Katwijkers zijn natuurlijk dezelfde mensen. Katwijkers waren misschien wat conservatiever, de Rijnsburgers hadden door de bloemenhandel toch meer de blik naar het buitenland. “Weet je wat ik wel eens gehoord heb, van anderen dan mijn ouders?” Als er mensen in het dorp kwamen die iets wilden met het verzet dan werd er gezegd “Oh ga maar de dominee of naar de dokter”. Daar werd gewoon over gesproken. Ik heb van mijn ouders meegekregen, dat je moet niet denken in termen van goede of slechte mensen. Flinke of laffe. Het zijn vaak de omstandigheden waaronder dingen gebeuren. Niets ten nadele van mijn vader, maar de dokter en de dominee waren gewoon zelfstandigen. Dat is bijvoorbeeld heel anders dan in het geval van een gemeente ambtenaar of een politieagent. Als die mensen in het verzet gingen, dat was pas flink! Want dan liep je het risico je brood kwijt te raken. Dit heb ik heel jong geleerd van mijn ouders dat je gewoon milder moest zijn voor mensen in die functies als ze geen verzet pleegden. Voor mijn vader was het geen kunstje wat dat betreft. Je verdiende er geen hap brood minder om.
Na de oorlog werd er thuis heel veel gesproken over alles wat er gebeurd was. Dat had allemaal aanleidingen vaak. Mijn vader heeft heel lang bij de Stichting 40-45 gezeten. Dan moest hij adviseren over verzetspensioenen van mensen, je kon referenties opgeven. Heel vaak werd hij dan als referentie opgegeven. Dat was dan thuis vaak een aanleiding om te praten over bepaalde situaties of gebeurtenissen die in de media speelden. Over het werk van Dr. Lou de Jong of als er weer iemand was ontmaskerd als verrader. Het leefde heel erg binnen ons gezin. Niet alleen bij mij, maar ook bij mijn zusjes. Dat was bij heel veel gezinnen zo die de oorlog mee hebben gemaakt. Er waren dan ook heel veel familie en bekenden van ons gestorven.
Een heel sterke herinnering die ik heb sinds ik een klein jongetje was, is dat na de dodenherdenking op de 4e mei mijn vader in de tuin onkruid ging wieden en mijn moeder ging zitten huilen. Je kunt ook wel snappen waarom dat zo was, in het boek staat een passage en dat beschrijft ze vrij sec. Ze verteld dan over Sinterklaas 1943, alles was inmiddels heel grimmig geworden. Er waren de jodenvervolgingen en de Duitsers deden absoluut geen moeite meer om geaccepteerd te worden door de Nederlanders. We hadden toen twee knokploegen op bezoek in het dorp, die van Johannes Post en van zijn broer Marinus. Die zaten voor een deel bij mijn ouders in huis. En toen hebben ze, en dat vind ik een erg mooi verhaal, toch Sinterklaas gevierd. Dat deed natuurlijk iedereen, maar zij vierden Sinterklaas bewust om in al die grimmigheid toch nog een beetje vreugde te brengen. Overigens ook door op de muizen te schieten bij ons huis. En ik heb de kogelgaten nog gezien! En wat nu het trieste is aan het verhaal, zij vierden het met twaalf mensen en een jaar later zijn er zes dood. Die mensen hadden allemaal nog familie die dan nog af en toe bij ons thuis langs kwamen of waar contacten mee bleven bestaan. En zo bleven er dus heel veel aanleidingen om maar steeds weer bij die oorlog terug te komen. Dat is ook niet erg, het is zo’n belangrijk ding van je leven geworden. Wij hebben er als kinderen ook helemaal geen last van. Tenminste dat kan ik natuurlijk alleen maar voor mezelf zeggen, maar mijn zusjes ook niet. Het was voor mijn ouders dan ook goed afgelopen.
De drie zusjes van der Laan tijdens de bevrijding. Genootschap Oud Rijnsburg
Mijn vader is altijd is Rijnsburg gebleven, hij is een echte Rijnsburger geworden. Mijn moeder niet, Ze kon wel aarden maar mijn vader honderd keer meer. Mijn vader was meer de sociale man, de doener. En mijn moeder meer de intellectuele van het stel. Ze is ook weer gaan studeren in de jaren 70. Grieks en Latijn, alles wat nodig was voor theologie. Ze heeft brochures gemaakt en boeken geschreven. Zij was de hersenen en mijn vader het hart! En met je hart wordt je eerder een met waar je woont dan met je hoofd denk ik. Zij werden ook volledig geaccepteerd door de Rijnsburgers. Ik heb toevallig vorig jaar een reünie gehad met mijn zusjes, dan bekijken we oude foto’s en zo. Toen hij in 1963 vijfentwintig jaar dokter was, was er een feest in de Vliethof daar waren toen 2500 mensen. Er was een defilé van mensen die langs de Vliet stonden om m’n vader een handje te geven. En dat was ook echt omdat hij één was geworden met het dorp. Weet je hoeveel kindertjes mijn vader gehaald heeft? Een hedendaagse verloskundige haalt er zoveel niet, maar hij moest er soms wel 3 keer nacht zijn bed voor uit. 3500 baby’s! Als arts was je vroeger alles in een, dokter, vroedvrouw, tandarts, alles tegelijk. Toen had je ook nog geen weekenddiensten, je had in geval van nood wel een waarnemer, maar je was altijd dokter. Toen ik klein was had je al wel weekenddiensten. Als er dan overleg was met dr. Hueting en dr. Bergman vloeide het bier rijkelijk. De flesjes stonden dan rondom hun stoelen. Het was altijd de zoete inval, dat is ook omdat het een doktershuis was. Mensen liepen altijd in en uit. In de oorlog waren er ook altijd onderduikers en mensen op doorreis die een plek nodig hadden om te slapen of familie die op bezoek was en enige tijd bleef logeren. Het huis is inmiddels afgebroken, het kwam uit 1300 en hoorde nog bij de oude abdij. Wij hadden iets van acht kolenkachels, het was een groot huis en het lekte werkelijk overal. Op een gegeven moment is er besloten om de boel af te breken en nieuw te bouwen in de tuin. Er was toen nog niet zoiets als monumentenwetgeving. En ik herinner me nog heel goed als kind dat mijn vader binnenkomt en zegt “jongens, we hebben een bouwvergunning” Waarop mijn moeder riep “dan krijgen we centrale verwarming”!
Rijnsburg is heel lang heel arm geweest. Dat had voor een deel te met maken dat ze veelal niet in dienst waren bij anderen. En dan vaak ook niet goed of helemaal niet verzekerd waren tegen ziektekosten. Mijn vader heeft heel mensen gehad in zijn praktijk die hij dan gratis hielp. Maar het mooie van Rijnsburgers, en nu mag ik best een beetje chauvinistisch zijn: Ik heb het zelf met mijn eigen ogen gezien dat ze soms 30 jaar na de bevalling met een dikke Mercedes voor de deur kwamen rijden en alsnog de rekening kwamen betalen! Er waren er die iedere vrijdag bloemen kwamen brengen, Het stond soms helemaal vol. Alsof er twee mensen dood waren.
Mijn vader was een werkbeest. Ik was een ontzettend waardeloze scholier, maar ik heb gemerkt dat ik ook een werkbeest ben vanaf het moment dat ik ben gaan werken. Een echte Rijnsburgse eigenschap, ik stond toen ik 12 was op de veiling anjers te pluizen en zo. Ik keek erg op tegen mijn vader, het stond al snel vast dat ik ook huisarts wilde worden. Maar ik ben door omstandigheden toch de advocatuur in gegaan, wat eigenlijk mijn tweede keus was.
Nogmaals, mijn ouders vonden het nooit een prestatie, ze zijn ook altijd mild geweest over de mensen die in de oorlog fout waren. Dat was in de tweede generatie vaak veel minder genuanceerd. Maar dat is wat ik geleerd heb van ze, om niet te snel te oordelen en er de staf over te breken. In je leven wordt je zo gekleurd door wat je meekrijgt in je ouders. Toen ik een jong advocaatje was, werd ik opgeleid door fantastische oude advocaten die zelf de oorlog meegemaakt hadden. Toen het boek van mijn moeder verscheen heb ik het natuurlijk vrienden en collega’s laten lezen. En ik herinner me nog goed dat een van hen zo onder de indruk was van de bijna liquidatie. Hoe men in die tijden soms langs de richel ging. Het verschil tussen zo’n oorlogstoestand en ons comfortabele leven nu. Ik vind dat je daar heel voorzichtig over moet praten, hoe mensen reageren in zulke situaties dat weet je nooit van te voren. Mijn vader was niet bang, dat ben ik ook niet. Dat zit gewoon mijn karakter. Ik had onlangs een interview met Vrij Nederland en op en gegeven moment ging het over angst en moed. Er is een Engels gezegde en dat luidt “Courage is not the absence of fear, it is the capacity to act in the presence of it”. Dat vind ik een heel mooie omschrijving van moed. Mijn moeder was van nature een vreselijke angsthaas. Bang om ieder vliegtuig te missen, bang dat de wc deur niet meer open zou gaan. Tamelijk neurotisch, maar je als je het boek leest zie je dat ze desondanks niet bang was om mee te doen met het verzet. Terwijl mijn vader een avonturier was en voor niemand bang. Dus eigenlijk was zij moedig terwijl het bij mijn vader gewoon in zijn natuur zat. Toen zij stierf heb ik dat gezegd als eerbetoon aan haar. Ze heeft het niet makkelijk gehad, ook in de jaren na de oorlog. Later is het gelukkig allemaal wel goed gekomen met haar. Het heeft een hele weerslag op haar gehad. En op al die mensen die de oorlog mee hebben gemaakt. Dat vind ik leuk aan onze hobby geschiedenis, als je je er in verdiept wat al die mensen toen hebben meegemaakt, en vergelijkt wat er nu aan de hand is dan zijn wij toch allemaal verwende baby’s!
De bouw van vliegpark ValkenburgLuchtwapens waren in de eerste wereldoorlog van groot belang gebleken. Nederland kon hierin uiteraard niet achterblijven. Op vliegveld Soesterberg was de “Luchtvaartafdeeling” gesitueerd, die later, in juli 1939, werd omgedoopt tot “Wapen der Militaire Luchtvaart”. Het militaire vliegveld Soesterberg was kwetsbaar gelegen buiten de “Vesting Holland”.
Vanwege de dreigende politieke situatie in Duitsland ontstond de behoefte om vliegvelden achter de Hollandse waterlinie te hebben. Om dit te realiseren werd er een vierjarenplan ontwikkeld om vier nieuwe militaire vliegvelden te maken. Door twee burgerluchthavens over te nemen en om te dopen tot militaire vliegvelden hoefden er maar twee nieuwe gebouwd te worden. Bergen aan Zee bleek een geschikte locatie te zijn voor een dergelijk vliegveld. In 1937 werd er begonnen met de bouw van het militaire vliegveld te Bergen.
De locatie voor een vierde luchthaven was minder makkelijk te kiezen. Er was namelijk behoefte aan een luchthaven die nabij de regeringszetel in Den Haag gelegen was. Na enkele terreinverkenningen in oktober 1938 werd een stuk grond nabij Katwijk en Valkenburg gekozen als plaats voor het nieuw te bouwen vliegveld. Het gebied rond Katwijk was al een tijd een potentiële locatie. In het Engelse blad “Flight” van 14 september 1933 werd al gemeld dat er overleg was om een gebied rondom Katwijk als locatie te benoemen.
A new aerodrome in the dunes between the watering places of Noordwijk and Katwijk is also being discussed.
Flight Magazine
14 september 1933
Nu de locatie gekozen was betekende dit niet dat er verder geen problemen waren omtrent de bouw. Het Ministerie van Waterstaat wilde namelijk een grote burgerluchthaven realiseren nabij Leiderdorp. Het was hiervoor belangrijk dat er binnen een straal van vijfentwintig kilometer geen andere vliegvelden zouden zijn. Het Ministerie van Defensie besloot haar poot stijf te houden en de bouw toch te beginnen.
Begin 1939 kon er eindelijk begonnen worden aan het vliegveld. Allereerst moest de benodigde twintig hectare grond bemachtigd worden. Zo werden er Valkenburgse en Katwijkse percelen opgekocht, maar ook onteigend. Omdat het vliegveld grotendeels op Valkenburgs grondgebied zou komen, wilde de burgemeester van Valkenburg dat het naar zijn dorp vernoemd zou worden. Het dorpje zou op deze manier wat meer naamsbekendheid kunnen verwerven.
Luchtfoto gemaakt in 1939 tijdens het bouwrijp maken van het vliegveldterrein. G. Russchenberg
Dempen van sloten op het terrein van het toekomstige Vliegpark Valkenburg. Zand voor het aanvullen werd aangevoerd met smalspoor. M. Tieleman
Op 17 april 1939 werd aangevangen met de bouw van het vliegveld. Dit geschiedde in het kader van een werkverschaffingsproject. Dit wilde zeggen dat werkelozen een bijdrage konden leveren aan de maatschappij door nuttig werk te verrichten. Er heerste in die tijd grote werkeloosheid in Nederland. Veel mensen liepen in de steun, wat tevens inhield dat ze twee maal per dag een stempel moesten halen om zwart werken te voorkomen. Dit was erg vernederend voor de mensen die zonder werk zaten. Als arbeider in een werkverschaffingsproject kon je wat bijverdienen en hoefde je niet in de steun te lopen.
Niet iedereen was het eens met het besluit om het vliegveld in werkverschaffing te laten bouwen. De gemeente Katwijk bijvoorbeeld. Burgemeester Woldringh van der Hoop stuurde in april ’39 brieven op poten naar de Raad van Ministers en de Minister van Sociale zaken. Katwijkse grondwerkers waren er immers genoeg en stonden in de gehele provincie Zuid-Holland als goede bouwers bekend. Velen van hen hadden nog gewerkt aan de Rijksweg Amsterdam-Den Haag. Ook was het zo dat in Katwijk de regel gold dat normaal werk niet in werkverschaffing uitgevoerd mocht worden. De burgemeester was dan ook teleurgesteld dat moest blijken dat het rijk daar anders over dacht. In een kort telegrambericht werd medegedeeld:
Door uitvoeren in werkverschaffing van aanleg vliegveld kunnen honderden arbeiders meer worden tewerkgesteld dan bij normale uitvoering.
Minister Sociale Zaken
Met man en macht werd gewerkt om meer dan negentig kilometer aan drainagebuizen aan te leggen. M. Tieleman
Om en nabij 3000 werkelozen hielpen mee met de bouw van het vliegveld. De Nederlandsche Heidemaatschappij, het tegenwoordige ARCADIS, was verantwoordelijk voor de bouw. Er moest veel gebeuren. Omdat het aangewezen terrein uit boerengrond bestond liepen er overal sloten. Deze moesten gedempt worden. Ook was het land veel te drassig. Zodoende werden er drainagebuizen over het hele terrein aangelegd. Meer dan 90 kilometer pijp werd ingegraven ten behoeve van de afwatering van het vliegveld. Uiteraard moest het land ook vlak gemaakt worden. Uit omliggende gebieden werd zand gehaald om het terrein af te vlakken. De landerijen rondom Valkenburg liggen tegenwoordig nog steeds lager dan het terrein van het vliegveld. De grond moest hierna flink aangestampt worden. Vervolgens werden er graszoden gelegd en graszaad ingezaaid. Het vliegveld had geen betonnen start- en landingsbanen maar maakte gebruik van grasbanen. Vanaf de Wassenaarseweg werd een toegangsweg aangelegd. In het verlengde van deze toegangsweg werden vijf hangaars gebouwd. De twee zuidelijke hangaars werden aangeduid met B1 en B2. De noordelijke drie hangaars werden aangeduid met A1, A2 en A3. Eén van deze hangaars was nog niet gereed in mei 1940, toen de Duitsers ons land binnenvielen.
De bouw van de hangaars. Het geraamte is reeds opgetrokken en de deuren zijn geplaatst. Nu de beplating nog. M. Tieleman
De arbeiders verdienden 20 gulden per week. Zij maakten werkweken van 48 uur en verrichtten zware lichamelijke arbeid. Er werd niet vaak zichtbaar geklaagd, want dit kon in ontslag resulteren; iets dat de werkelozen zich niet konden permitteren. Toch was er zeker reden tot klagen. Veel arbeiders verdienden niet genoeg om hun huur van te betalen en tegelijk hun gezin van voedsel te voorzien. De Gemeente Katwijk waarschuwde de regering voor aanvang van de bouw al, dat beter geschoolde arbeiders uit Katwijk in het werkverschaffingsloon slechter zouden gaan verdienen dan de minder bekwame arbeiders uit Leiden. Het gemiddelde uurloon lag op 30 cent voor Katwijkers. Dit zorgde voor veel klachten aan het adres van de Gemeente Katwijk. Het college schreef de Minister van Sociale Zaken dat het onverantwoord was om mensen in dergelijke zware grond te laten werken en ze dan weinig meer te betalen dan dat zij zouden ontvangen in de steunregeling. Er werd geëist het uurloon op 32 cent te brengen. Het voorstel werd afgewezen. Katwijk viel onder klasse 7 van de steunregeling, wat zich volgens het rijk tot 28 cent per uur in de werkverschaffing zou verhouden. 30 cent was dus eerder te hoog dan te laag. Noordwijkers en Voorhouters vielen onder klasse 6, wat betekende dat zij wel recht hadden op 32 cent. Valkenburgers en Rijnsburgers waren het slechtst af. Zij vielen in klasse 8, wat betekende dat zij het moesten doen met 28 cent per uur. In Valkenburg en Rijnsburg lag de gemiddelde huishuur echter wel veel lager, namelijk fl2,50 en 3,- terwijl de huurprijs in Katwijk gemiddeld op fl3,25 bedroeg. Op 16 juni 1939 schreef de heer De Best aan het College van Burgemeesters en Wethouders onder andere het volgende:
Uit naam van +/- 50 arbeiders van de werkverschaffing Vliegveld gevoel ik mij verplicht Uw e.a. mede te delen van de daar bestaande wantoestanden wat betreft het uitkeren van het weekloon. Bovengenoemde menschen hebben in de week van 4-10 juni een loon ontvangen van, 8-9-10 gulden, en gezien dit loon, in verhouding van het gepresteerde werk, schandelijk is, zou ik bij U er op aandringen, om deze funeste toestand uit de weg te willen ruimen.
Klei werd via een smalspoorbaan naar het vliegveldterrein vervoerd voor het egaliseren van het land. M. Tieleman
Natuurlijk werkte het weer ook niet altijd mee. Het uurloon tijdens slecht weer of vorstverlet bedroeg 24 cent. Dit leverde grote problemen op wanneer het slechte weer langere tijd aanhield, zoals bijvoorbeeld in de week van 11 – 16 maart 1940. Veel arbeiders kwamen zelfs een aantal gulden onder hun steunbedrag uit. Er ging op een gegeven moment vrijwel geen week voorbij zonder regen, waardoor een structureel te laag loon normaal aan het worden was.
De winter van 1939 was bar koud. Het had zo lang gevroren dat het ingezaaide gras slecht ontkiemde. In het voorjaar van 1940 landde een Fokker C-V met succes op het vliegveld. Echter na de landing zakte het toestel tot aan de wielassen weg in de bodem. Het land had nog niet voldoende tijd gehad om af te wateren en was nog steeds erg drassig. Vanwege de verhoogde dreiging vanuit Nazi-Duitsland moesten de jachtvliegtuigen van Soesterberg zo snel mogelijk naar Valkenburg verplaatst worden. Het vliegveld diende voor 1 juli gereed te zijn. Of dit daadwerkelijk bewerkstelligd had kunnen worden zullen we nooit weten.
Op 16 februari werd het Luchtvaart Bedrijf in verband met het ontruimen van vliegpark Soesterberg overgeplaatst naar Valkenburg. Zij richtten één van de nieuwe hangaars als magazijn in. Het vliegveld werd wegens de oorlogsdreiging bewaakt door het leger. Het 4e Regiment Infanterie was met zo’n 150 man aanwezig op het vliegveld. Het ging hier om het 1-III-4R.I. en het 3-III-4R.I. Op 8 mei 1940 werd deze militaire aanwezigheid verhoogd naar om en nabij 450 man, omdat er steeds meer tekenen waren van een potentiële inval.
Het was geen geheim dat er een vliegveld in aanbouw was bij het vissersdorp Katwijk. De Duitsers spioneerden er naar hartelust op los. Vanaf september ’39 werden er al op grote hoogte vliegtuigen waargenomen. Het waren Duitse, als burgerluchtvaart gecamoufleerde, He111F’s. Deze maakten luchtfoto’s en hielden op die manier de voortgang van de bouw nauwlettend in de gaten. Steeds vaker werden deze vliegtuigen waargenomen. De Duitsers hielden zich van de domme. Ook de Engelsen wisten er niets van af. Er werd niet op de vliegtuigen geschoten, omdat Nederland anders de neutraliteit in het geding zou kunnen brengen.
Op deze luchtfoto, gemaakt tijdens de Duitse inval op 10 mei 1940, zijn de drainagesleuven aan de zuidkant van het vliegveld goed te zien. Het vliegveld ligt bezaaid met parachutes en Ju52 transportvliegtuigen. G. Russchenberg
De deadline voor de uiteindelijke voltooiing van 1 juli 1940 zou nooit bereikt worden. Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers in alle vroegte ons land binnen. Zij zetten voet op het nog niet voltooide vliegveld. Vele vliegtuigen zakten weg in de drassige grond. Na dagen van gevechten volgen 5 jaren bezetting. De Duitsers begonnen direct na de capitulatie van de Hollanders met het uitbouwen van het vliegveld.
Marinevliegkamp ValkenburgVan 29 april tot 2 mei 1945 stond het vliegveld voor de bevolking van Katwijk en omstreken in het teken van de voedseldroppings om de noodlijdende bevolking voedsel te bieden. Engelse en Amerikaanse bommenwerpers wierpen honderden tonnen voedsel af. De bevrijding kwam naderbij. De oorlog zou nu snel afgelopen zijn.
Het vliegveld werd toen nog bewaakt door een kleine groep gedemoraliseerde Fallschirmjägers. Ook de bezetter wist dat de eindoverwinning niet van hun zijde zou zijn. De bevrijding liet inderdaad niet lang op zich wachten. Op 5 mei 1945 werd de capitulatie in Wageningen ondertekend. Nederland was vrij. De bevrijders lieten zich echter pas op 8 mei in Katwijk zien en werden als helden onthaald. De BS had ondertussen de bewaking van het vliegveld van de bezetter overgenomen.
Met de bevrijders was Wing Commander E.F. Pippet van de RAF Airfield Construction Branch meegekomen. Onder zijn leiding werd er direct begonnen met het wederom operationeel maken van het vliegveld, dat door de Engelsen “Valkenburg Aerodrome – B.93” werd genoemd. De bezetters hadden het vliegveld op grondige wijze onklaar gemaakt. De landingsbanen waren in deplorabele staat. Lange sleuven doorkliefden het gehele start en landingsgebied. Eén van de redenen voor deze snelle reparatie van het vliegveld was dat Valkenburg het eindpunt zou moeten worden van een voedselluchtbrug. Deze zou na voltooiing van het vliegveld niet meer nodig blijken omdat de toevoer van voedsel en materieel ondertussen al via de Rotterdamse haven verliep. Toch behield het vliegveld haar functie om Nederlandse en buitenlandse overheidsfunctionarissen te ontvangen. Andere vliegvelden zouden nog maanden, zo niet jaren in puin liggen. Binnen twee weken na het arriveren van de bevrijders had de 681 Road Construction Company van de Royal Engineers de klinkerbanen vervangen door start en landingsbanen van Pierced Steel Planking (PSP). De uitgebroken klinkers werden gebruikt voor het vervaardigen van taxibanen. Het vliegveld was wederom operationeel.
De PSP platen waren gemakkelijk aan elkaar te bevestigen waardoor er op hoge snelheid start en landingsbanen gelegd konden worden. M. Tieleman
De Technische Dienst van het Militair Gezag trad op als beheerder van het vliegveld. Het duurde niet lang tot ook de Nederlandse Luchtstrijdkrachten zich op het vliegveld vestigden. Naast de vele transportvliegtuigen van de Amerikaanse en Britse luchtmacht die het vliegveld aan deden, werd het gerepareerde vliegveld vanaf mei ’45 ook regelmatig bezocht door tweemotorige toestellen van de Nederlandse Militaire Luchttransportdienst. Deze waren ondergebracht bij de R.A.F. Door het Ministerie van Oorlog, dat de landmacht en de daarbij ondergebrachte luchtstrijdkrachten (LSK) vertegenwoordigde, werd er al vanaf de wederopbouw in het vliegveld te Valkenburg geïnvesteerd, zij het op bescheiden schaal. Het werd steeds duidelijker dat het vliegveld meer en meer door de Hollanders gebruikt ging worden. Het aantal gebruikers van het vliegveld groeide gestaag, waardoor er zo hier en daar geïmproviseerd moest worden. Er was weinig geld en bouwmateriaal voorhanden. Menig Duitse bunker begon mede om deze reden een tweede leven als opslagplaats.
Afgraven van duinzand om het vliegveldterrein op te hogen en te egaliseren. M. Tieleman
De Marine Luchtvaartdienst kon kort na de bevrijding nog niet over een eigen vliegveld beschikken en was in afwachting daarvan zolang te gast op het vliegpark van de landmacht bij Valkenburg. In de loop van 1947 groeide het hier gelegerde MLD-detachement uit tot ongeveer 800 man en overtrof daarmee de totale personeelssterkte van de legerluchtmacht op Valkenburg. Het oorspronkelijke plan was voor de MLD het vooroorlogse vliegpark Bergen te herstellen. Maar herbouw van dat vliegpark bleek een zodanig kostbare zaak dat uiteindelijk werd besloten om hier van af te zien.
Op 15 oktober 1947 werd “Valkenburg Aerodrome” officieel een Marinevliegkamp. Dit is lang zo gebleven, tot in 2004 besloten werd dat het vliegkamp gesloten moest worden. Op 1 juli 2006 werd het vliegkamp officieel gesloten en kwam er zo een einde aan een luchtvaarttijdperk te Valkenburg.
Flugplatz KatwijkVrijwel direct na de capitulatie van het Nederlandse leger in mei 1940 begonnen de Duitsers met herstelwerkzaamheden aan het kleine “Vliegpark Valkenburg“. Het vliegveld had tijdens de bange meidagen van ’40 veel schade opgelopen. Verspreid over het landingsterrein lagen tientallen wrakken van de Ju-52 transportvliegtuigen die tijdens de gevechten niet meer op konden stijgen. Ook de hangaars hadden schade opgelopen. De artillerie had kraters in het terrein geslagen.
Om de wederopbouw en uitbreiding van het vliegveld te Katwijk te coördineren werd door het Luftgaukommando Holland de Bauleitung der Luftwaffe Katwijk opgericht. Zij waren eindverantwoordelijk voor alle werkzaamheden die aan het vliegveld gebeuren moesten. Zij vestigden zich aan de van Melskade 72 te Katwijk. Het Luftgaukommando kreeg Luftwaffen-Bau-Battalione ter beschikking gesteld om de werkzaamheden uit te voeren. Zo zijn op het vliegveld te Katwijk onderdelen van het Luftwaffen-Bau-Battalion 4./III en 8./III aan het werk geweest. Abteilung K7/197L van de Reichsarbeitsdienst assisteerde bij het herstel. De manschappen werden ingekwartierd in de barakken aan de Parklaan.
Om alle geplande bouwwerken en de nieuwe startbanen te kunnen herbergen moest het vliegveld aanzienlijk vergroot worden. Grasbanen voldeden niet voor de Focke-Wulfs, Messerschmitts en Junkers-52 transportvliegtuigen. Op grond van §2 der Verordnung Nr. 144/1940 van de Reichskommissar für die besetzten niederlandischen Gebiete werd honderdachtentachtig hectare grond gevorderd van 66 verschillende eigenaren. De burgemeester werd door de Bauleitung Katwijk vriendelijk, doch dringend verzocht om alle zaken aangaande de betaling en het oogsten van gewassen op deze gronden in goede banen te leiden.
Brief van de Bauleitung der Luftwaffe Katwijk aan de burgemeester over de stukken land rondom het vliegveld. Gemeentearchief Katwijk
Zoals de Duitsers tijdens de aanval hadden gemerkt, was de grond van het vliegveld nog steeds erg drassig en nog niet geschikt voor het opstijgen en landen van vliegtuigen. Het vliegveld was al wel gedraineerd, maar nog niet genoeg afgewaterd. De grond in het gebied was sowieso al drassig en de drainageproblemen zouden tot aan het eind van de oorlog blijven voortduren. In augustus 1943 wordt er gemeld door het verzet dat het vliegveld nog steeds moeilijk droog te houden is. Het enige wat er aan dit probleem gedaan kon worden was goed afwaterende startbanen aan te leggen. En zo geschiedde het. Er werden drie start en landingsbanen aangelegd, waarvan de kortste van beton was. De banen lagen in een driehoek gekruist met elkaar. Eén houten baan van 1300 meter in NNO-ZZW richting. Nog een houten baan van 1050 meter in O-W richting. De betonbaan van 900 meter lag in NNW-ZZO richting. Om de startbanen enigszins te camoufleren werden deze bedekt met groen geschilderd houtwol. Dit werd met teer aan de banen bevestigd. Het wol werd geleverd door het grasdroogbedrijf Veevita uit Badhoevedorp. Deze hebben tot in 1941 de houtwol geleverd voor 60 gulden per kilo. Er mag dus aangenomen worden dat er hier veel geld verdiend is aan de bezetter. Dit bedrijf was eigendom van de heer M. Verkuyl. Deze is op 15 december ’44 samen met zijn zoon gefusilleerd als vergelding voor een aanslag, nadat zij op 24 november van dat zelfde jaar gearresteerd waren. In het grasdroogbedrijf zaten namelijk de Binnenlandse Strijdkrachten.
Duitse militairen aan het werk op het vliegveld. Zwischen Ems und Schelde
In het noorden en zuidoosten van het vliegveld werden opstelplaatsen voor de vliegtuigen gerealiseerd. In totaal waren dit 14 grote en 39 kleine. De grote hadden een dak en waren eigenlijk kleine hangaars. De kleinere bestonden uit een aarden wal met daar overheen camouflagenetten. Langs de Wassenaarseweg werd een barakkenkamp gebouwd waar een deel van het personeel van het vliegveld onderdak had.
Het vliegveld is van de herfst van 1940 tot begin augustus 1942 vol in gebruik geweest. In deze periode waren hier constant luchtgevechtseenheden aanwezig om het vliegveld te bemannen. Op het vliegveld zijn de volgende gevechtsvlieger-eenheden gestationeerd geweest: Jagdgeschwaders 1, 3, 52, 53 en 54. Deze eenheden waren allen bewapend met de Messerschmitt Bf109 en de Focke-Wulf Fw 190. De Jagdgeschwaders maakten onderdeel uit van de Tagjagd en werden ingezet om de kustlijn van Nederland te bewaken. Deze bewaking hield in dat er patrouillevluchten werden uitgevoerd om vijandelijke schepen en vliegtuigen vroegtijdig te kunnen onderscheppen. Het vliegveld werd bestuurd door Flugplatzkommando A 28/IV. Op 1 april 1944 werd dit omgenaamd naar Fliegerhorst-Kommandantur E (v) 201/XI – Platzkommando Katwijk.
Een greep uit het soldbuch van Obergefreiter Dälmert die in 1941 en 1942 gestationeerd was op Flugplatz Katwijk. C. Cornelissen
Document MSI 0421 – 2200 no. 46 – Zeer geheim Ex. Nr. 2 meldt dat overgekomen Nederlanders vertellen dat de vliegvelden in Nederland zeer belangrijk uitgebreid zijn. Kerktorens, schoorstenen en andere hoge gebouwen worden van neon obstakellichten voorzien. Op enige kilometers afstand worden aan alle vier de zijden van Flugplatz Katwijk lichtbakens geplaatst. Deze werden op zodanige wijze ontstoken dat aanvliegende piloten de aanvliegrichting voor de landing konden waarnemen. Het vliegveld werd ook zeer streng bewaakt. Bij overschrijding van een zekere grens werd er zonder pardon met scherp geschoten. Bij de ingang van het vliegveld werd dit duidelijk gemaakt met een bord: Zutritt strengstens verboten!
In de loop van 1942/1943 werd het vliegveld operationeel uit gebruik genomen. Het kon nog wel aangedaan worden door vliegtuigen maar een andere functie had het niet echt meer. Deze vroegtijdige sluit van het vliegveld had te maken met het feit dat er teveel aanvallen gedaan werden op vliegvelden aan de kust. Het was te riskant om een vliegveld zo dicht bij de kust te hebben. Andere vliegvelden, zoals die in Bergen op Zoom, de Kooy en Renesse werden ook om deze zelfde reden gesloten. Later, toen de oorlog op haar einde liep, werd Flugplatz Katwijk door de Duitsers onklaar gemaakt. Over het gehele vliegveld werden greppels gegraven en palen neergezet om het landen voor vliegtuigen onmogelijk te maken. Op 22 september 1943 wordt er melding gedaan van 4 Messerschmitt Bf109F’s op het vliegveld, hoezeer dit het afbreken van de start en landingsbanen ook tegenspreekt. In januari ’44 meldt het verzet dat er opmerkelijk weinig vliegtuigen worden waargenomen op het vliegveld. Ook wordt er zijdelings gesproken over het feit dat het vliegveld niet meer geschikt is voor zware vliegtuigen. In maart 1945 werd het Platzkommando Katwijk officieel opgeheven.
Karl DittmannLt. Karl Dittmann met op de achtergrond de houten brakken aan de Oegstgeesterweg. G v. Kowalski
De jonge officier Karl Dittmann spoed zich door de nauwe straatjes van Rijnsburg naar het grote doktershuis aan het Rapenburg. Zijn commandant heeft hem zojuist opgedragen om inkwartiering voor hem te regelen. Daar aangekomen belt hij aan en doet op bescheiden toon het verzoek aan mevrouw van der Laan die hem bits mededeelt dat zij zijn vraag slechts als een formaliteit beschouwd. Dit gezien de Duitse bezetter zich het recht voorbehoud om woningen naar eigen inziens te mogen vorderen voor onderdak van manschappen. Geschrokken van haar reactie salueert hij en zegt buigend dat hij haar antwoord aan zijn commandant zal overbrengen.
Geboren op 14 februari 1914 in het Noordduitse Hamburg als tweede zoon van Paul en Minna Dittmann is Karl van een bekende Duitse familie. Vader Paul Dittmann, een socialist in hart en nieren, is een van de drijvende krachten van de USPD in het vooroorlogse Duitsland aan het begin van de twintigste eeuw. In een land verscheurd door oorlog, crisis en grote armoede onder de arbeiders voert hij als vakbondsman de oppositie aan tijdens de scheepswerfstakingen van 1911/1913. Karl heeft een een zes jaar oudere broer genaamd Wilhelm, en een ouder zusje Paula. Deze laatste komt echter drie jaar voor Karl’s geboorte op 1-jarige leeftijd te overlijden. In huize Dittmann staat het leven in het teken van de arbeidersstrijd tegen het kapitalisme. Voorvechters hiervan als Ernst Thälmann en Rosa Luxemburg komen bij de familie over de vloer en als er pamfletten moeten worden weggebracht wordt kleine Wilhelm er wel eens op uitgestuurd.
Karl’s oom Wilhelm Dittmann is een prominent Duits politicus, hij zit in 1918 voor de USPD in de “Rat der Volksbeauftragten” en vanaf 1919 in het Duitse parlement. Beide broers Dittmann staan bekend als fervente tegenstanders van de oorlog. Ondanks dit wordt Paul Dittmann toch opgeroepen voor militaire dienst. Aan het oostelijke front loopt hij zware tuberculose op zodat hij ongeschikt voor dienst wordt verklaard. Hij besluit vervolgens om in Hamburg een cafe te openen dat al snel het hoofdkwartier wordt van de USPD die hij samen met vriend en geestverwant Paul Bergman in 1917 opricht. Eind 1918 wordt hij gekozen als lid van de Hamburger Arbeiter und Soldatenrat. Zijn slechte gezondheid blijft hem echter parten spelen en weerhoudt hem ervan om deel te nemen aan de Partijdag in 1919. Na ongeneeslijk ziek te zijn geworden pleegt hij na een lange ziekenhuisopname op 41 jarige leeftijd zelfmoord op 30 mei 1919. Op dat moment verliest de partij een van haar meest gedreven leden en blijft moeder Minna Dittmann achter met haar zoons Wilhelm en Karl. Enige jaren na dit tragische voorval leert ze Georg Brück uit Saarbrücken kennen waarmee ze gaat samenwonen. Georg is als een vader voor de jongens en zelfs na zijn overlijden in 1943 blijven er hechte familiebanden bestaan. Hij komt om tijdens een van de geallieerde bombardementen op de haven van Hamburg. Hij is daar werkzaam bij de scheepswerf Blohm & Voss die zich sinds WO I grotendeels heeft toegelegd op de productie van U-Boten.
Moeder Minna met haar zoons Wilhelm en Karl. G. v Kowalski
Het stond voor vader Dittmann al gauw vast dat de jongens Karl en Wilhelm niet zouden gaan studeren maar onderdeel uit zouden gaan maken van de Duitse arbeidersklasse. Met de gevleugelde uitspraak “Ich will nicht, dass mein Sohn ein Arbeiter-Antreiber wird” was de toon gezet voor een leven in de scheepsindustrie. Karl ziet een loopbaan als havenarbeider niet zitten en kiest net als zijn broer voor het zeemansleven. Hij wordt vervolgens opgeroepen voor militaire dienst en ingedeeld bij de Kriegsmarine. Door zijn socialistische opvoeding is Karl verre van overtuigd aanhanger van de Duitse Nazi partij. Broer Wilhelm moet eveneens opkomen voor zijn nummer en wordt ook geplaatst bij de Kriegsmarine, een deel van zijn diensttijd brengt hij door in Frankrijk terwijl Karl naar Holland wordt gestuurd.
Het is inmiddels het jaar 1940 en Nederland gaat zijn eerste bezettingsjaar in. Men is weer enigszins bekomen van alle schrik van de gevechten tijdens de meidagen van 1940, en probeert zo goed mogelijk het dagelijks leven weer op te pakken. Door het hele land bepalen Duitse soldaten het straatbeeld, ook in Rijnsburg. In het eens zo rustige bloemendorp heerst grote bedrijvigheid. Dittmann is na de inval op de 10e mei met zijn eenheid in Rijnsburg terechtgekomen waar zijn onderdeel een gedeelte van de gebouwen van bloemenveiling Flora heeft gevorderd voor de opslag van voorraden. Karl’s eenheid was het Marineverpflegungsamt Rijnsburg, die voor de distributie van levensmiddelen moest zorgen. Flora is reeds tijdens de mobilisatie ingericht als onderkomen voor een Nederlands onderdeel bereden artillerie en in dat opzicht dus uitermate geschikt als depot. De bloemenhandel heeft deels plaats moeten maken voor pallets met levensmiddelen, uniformen en materieel bestemd voor de bunkercomplexen aan de kust. Vanuit de opslag in de gebouwen van veiling Flora vinden er dagelijks transporten per vrachtauto plaats naar de duinen van Katwijk en Noordwijk en naar het terrein van Leeuwenhorst in Noordwijkerhout. Ook werden er voorraden naar Verpflegungsausgabestellen in Den Helder en Bergen op Zoom getransporteerd.
De hoofdingang van de veiling, rechts op de achtergrond zijn de houten barakken te zien. Fam v/d Vijver
Naast het veilinggebouw worden lange houten barakken geplaatst die onderdak bieden aan het vijftigtal manschappen van het Kriegsmarine garnizoen dat in Flora gestationeerd is. De officieren worden ondergebracht in woonhuizen in het dorp. Aan de overzijde van de hoofdingang van Flora staat een houten barak waarin de administratie is gevestigd en die tevens dienst doet als kantoor van de commandant. Karl wordt ingekwartierd bij de weduwe van den Eijkel – van Delft aan de Oegstgeesterweg. Grenzend aan het land van de gebroeders Pauw is het een meer dan comfortabel onderkomen voor Karl en enkele van zijn mede officieren. De kippen lopen los op het erf en bij mooi weer is het goed toeven in de tuin.
In het huis aan de Oegstgeesterweg woont op dat moment ook Corrie Verhaar. Zij is verloofd geweest met de zoon van mevrouw van den Eijkel. Echter enige jaren voor de oorlog slaat het noodlot toe en komt de jongeman te overlijden. Corrie woont nu in bij vrouw van den Eijkel – van Delft omdat haar ouderlijk huis aan de Rhijnhofweg plaats heeft moeten maken voor het schootsveld rondom het vliegveld Valkenburg in de meidagen van ’40. Geboren op 11 maart 1915 in Oegstgeest is ze een van de drie kinderen van Jan en Arina Verhaar. Vader Jan heeft een kwekerij en moeder Arina is huisvrouw. Het gezin bestaat verder nog uit zus Els en broer Leendert. Laatstgenoemde maakt tijdens deze oorlogsjaren actief deel uit van het verzet in Rijnsburg. In schril contrast met de grimmigheid van de oorlog bloeit er tijdens deze periode iets moois op tussen de Duitse marineman en het meisje uit Rijnsburg.
Karl en Corrie bij het huis van mevrouw van den Eijkel – van Delft aan de Oegstgeesterweg. G. v. Kowalski
Van het verzet in Rijnsburg maakt men geen geheim. In het dorp zitten meerdere joodse kinderen ondergedoken en net buiten het dorp aan de Vinkeweg wordt een illegaal krantje gedrukt dat ’s avonds door de buurtkinderen wordt rondgebracht. Er wordt clandestien geslacht en het huis van Dr. Van der Laan biedt regelmatig onderdak aan knokploegen die op doorreis zijn. Karl, inmiddels commandant van de afdeling Kriegsmarine in Flora, schenkt hier weinig aandacht aan. Hij kijkt simpelweg de andere kant op en geeft af en toe een stille tip richting het verzet als er weer een actie van Duitse zijde op handen is. Afgezien van het incident met het versieren van de Wilhelminaboom en de schietpartij op het Rapenburg is het verder betrekkelijk rustig in het dorp en staat de bevolking op redelijk goede voet met de soldaten. Overdag staan er af en toe dorpsgenoten aan de poort van Flora om te vragen om levensmiddelen of voedsel. Een vindingrijk Rijnsburgs jongetje is op het idee gekomen om een hondje mee te nemen en probeert die te ruilen tegen wat eten. Hij krijgt van Karl snel wat toegestopt en te horen dat hij het hondje weer mee naar huis mag nemen.
Over het algemeen hebben de Rijnsburgers weinig last van last van het Duitse marine garnizoen dat het depot in de veilinggebouwen bemand. Door de schaarste thuis in Duitsland wordt er door de soldaten flink ingekocht, luxe artikelen als bonbons en koffie die in Nederland nog verkrijgbaar zijn worden in groten getale naar huis gestuurd. “Handel is Handel” wordt er gezegd en onder het motto “beter een gulden van een Duitser dan een kwartje van een Hollander” floreert ook de bloemenhandel in Rijnsburg.
Het café aan de Splitsing. Genootschap Oud Rijnsburg
De soldaten zoeken verder hun vertier in café De Splitsing aan de Oegstgeesterweg. Daar wordt een fles bier gedronken en een pijpje tabak gerookt. De gedachten van de mannen zijn in het geheel niet bij der Krieg, maar meer bij het land en de koeien thuis. Een populaire verschijning in het café is “der Albert”, een al wat oudere dienstplichtige soldaat die zijn bloeiende banketbakkerij in Hamburg achter heeft moeten laten. Als men bij de kapper of in het café aan hem vraagt hoe het thuis met de bakkerszaak gaat barst hij in schelden uit. Op die Partei, op het leger en op der verdammter Hitlerkrieg. Dit allemaal tot groot vermaak van de Rijnsburgers. Naast taartjes bakken kan Albert ook goed piano spelen. Op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina, wordt hij uitgenodigd voor een ‘familiefeestje’ in het café. Na het nodige bier tot zich genomen te hebben wordt Albert aan de piano gezet en speelt alles van de ‘Blanke top der duinen’ en ‘ Piet Hein’ tot aan het ‘Wilhelmus’. Dit alles wordt door de aanwezigen uit volle borst meegezongen. Als hij zich dan ’s nachts stomdronken met zijn Feldmütze vol met oranje goudsbloemen weer bij de officier van de wacht meldt is deze hier niet echt van gediend. Als gevolg mogen de Duitsers daarna niet meer in het café komen en Albert krijgt een aantal weken arrest aan zijn broek.
Karl (midden) en enkele collega’s bij de kassen van de gebroeders Pauw te Rijnsburg. G. v Kowalski
Karl is een fervent amateurfilmer en brengt in de tijd dat hij in Rijnsburg zit de regio uitgebreid in beeld. De Blauwpoortsbrug in Leiden, Molen de Gerechtigheid in Katwijk-binnen en de boulevard van Noordwijk zijn onderwerp van de dubbel 8 filmpjes die hij in zijn vrije tijd maakt. Ook is hij mateloos gefascineerd door alles wat groeit en bloeit in de natuur, dieren en bloemen kan hij eindeloos filmen. De kippen op het erf bij mevrouw van den Eijkel – van Delft of het poten de van de bollen in kisten bij de Gebroeders Pauw. Ook is hij regelmatig langs de waterkant te vinden. Hij neemt zijn camera overal mee naar toe, iets wat hij in later leven altijd stug vol zal houden. Hij is als Duits officier ook in de gelegenheid om te filmen waar de gewone burger geen toestemming heeft. Het bezitten van een filmcamera is in die tijd ook niet voorbehouden aan de gewone man. Het is een kostbare hobby en de meeste mensen hebben daar gewoonweg het geld niet voor. Een van de favoriete manieren van filmen van Karl is vanuit de passagiersstoel in de auto. Karl heeft een stafauto tot zijn beschikking en ook brandstof is geen probleem.
Aan alles komt een einde, zo ook aan Karl’s tijd in Rijnsburg. Hij wordt overgeplaatst en vertrekt weer richting Duitsland. Corrie blijft alleen achter in Rijnsburg. Ondertussen is het oorlogstij voor Duitsland danig gekeerd, het is inmiddels na de invasie in Normandië en de Russische successen in het Oosten in een twee frontenstrijd verwikkeld geraakt. De eens zo machtige Duitse Kriegsmarine met zijn U-boten en slagschepen moet uiteindelijk toch het onderspit delven tegen de geallieerde overmacht. Ruim 60.000 Duits marine personeel vindt uiteindelijk de dood in de golven.
5 mei 1945, na een lange Hongerwinter is de bevrijding eindelijk een feit. Het hele dorp viert is in jubelstemming en viert feest. Zoals in vele plaatsen in Nederland vinden er ook in Rijnsburg minder leuke dingen plaats. In de roes van de bevrijding worden er s’avonds op het plein van de Julianaschool aan de Hofstraat meisjes kaalgeschoren die bevriend met Duitse soldaten waren geweest. Ook Corrie’s naam wordt genoemd, maar als men haar wil komen halen staan de buren klaar met bijlen en sikkels om dit te voorkomen. Zij laten dit niet gebeuren want van enige vorm van collaboratie is namelijk nooit geen sprake is geweest.
Karl en Corrie op hun trouwdag. G. v. Kowalski
Over de daarop volgende periode in Karls leven is er weinig bekend, na de bevrijding door de geallieerden brengt hij enkele jaren door in Russische krijgsgevangenschap door. Zoals velen spreekt hij zelden over die tijd. Na zijn vrijlating uit krijgsgevangenschap besluit hij terug te keren naar Rijnsburg, naar het dorp waar hij zulke goede herinneringen aan heeft. Als hij te voet en liftend eindelijk het huis aan de Oegstgeesterweg bereikt wordt hij in de eerste instantie niet eens herkend. Door honger en ontbering is hij sterk vermagerd en heeft enige tijd nodig om weer op krachten te komen. Corrie wordt vervolgens door Karl ten huwelijk gevraagd en het paar vertrekt naar Duitsland, naar Karl’s geboorteplaats Hamburg. Na enige tijd op een cruiseliner gevaren te hebben neemt hij dan tenslotte een baan aan de wal. Bij de Hamburgse Landesbank om precies te zijn, daar werkt hij tot aan zijn pensionering.
Desalniettemin blijven er sterke banden met Rijnsburg bestaan. Meerdere malen per jaar en tijdens de Bloemencorso komt “Oom Karel” zoals hij door zijn Rijnsburgse familie genoemd wordt op bezoek in Rijnsburg. De camera gaat zoals altijd mee en alle plaatjes die hij in de oorlog geschoten heeft worden in kleur nog eens dunnetjes overgedaan. Jaren na de oorlog wordt hij nog steeds herkend en gegroet op straat door de Rijnsburgers. Maar naar mate ze ouder worden wordt het voor Karl en Corrie toch een hele reis vanuit Hamburg naar Rijnsburg en de beslissing wordt genomen om dichterbij Holland te gaan wonen. De keuze valt op de grensplaats Emmerich, vandaar uit is het met de trein slechts 2,5 uur en dit is voor hen goed te doen.
Karl Dittmann op latere leeftijd. G. v. Kowalski
Als Karl Dittmann enige jaren later op zijn sterfbed ligt geeft hij aan dat zijn laatste wens is om in Rijnsburg begraven te worden. Dit is voor hem het dorp waar hij zijn vrouw heeft leren kennen, en waar hij zijn laatste rustplaats wil vinden. Karl Dittmann overlijdt uiteindelijk op 7 september 1981 in zijn woonplaats Emmerich op 67 jarige leeftijd. Hij wordt bijgezet in het familiegraf van de familie Verhaar naast de NH kerk in Rijnsburg. Corrie komt hierna weer terug naar Rijnsburg, het paar is altijd kinderloos gebleven en in Rijnsburg heeft ze haar familie in de buurt. Ze komt tenslotte op 6 januari 1997 te Oegstgeest te overlijden en wordt eveneens bijgezet in het graf in Rijnsburg. In dit unieke verhaal van liefde en oorlog is er geen sprake meer van winnen of verliezen en goed of fout. Slechts van twee mensen die elkaar in moeilijke tijden gevonden hebben en altijd samen een onomstotelijke verbintenis met Rijnsburg zullen blijven houden.
Met speciale dank aan de familie v/d Vijver en G. von Kowalski voor alle informatie en beeldmateriaal. Tevens is er informatie gebruikt uit het boekje van J.P. van der Laan – Boelens.
Familie A.H. BelinfanteHet Portugese gezin Belinfante bestond uit 5 personen. Allereerst Adriaan Hendrik Belinfante, vader binnen het gezin en Ingenieur bij de NV Sociëteit voor Chemische Industrie Katwijk. Hij werd op 31 januari 1900 geboren te Amsterdam. Dan was er zijn vrouw Rachel Margaretha Belinfante-Abas, op 2 juni 1903 geboren in Amsterdam. Zij was werkzaam als piano lerares.
Samen kregen zij drie kinderen, allemaal in oorlogstijd geboren toen zij in Katwijk woonachtig waren. Louis Abraham Belinfante werd op 31 augustus 1940 geboren. Zijn broertje Michiel Adriaan Belinfante werd op 15 februari 1942 geboren, tijdens de barre winter van dat jaar. Zusje Eleonora Johanna Margaretha Belinfante werd pas laat in de oorlog geboren, namelijk op 15 januari 1944.
Het gezin woonde in Katwijk aan den Rijn op Zeeweg 133, naast de heer Roosdorp die ook bij de Chemische fabriek werkte.
De woning van familie Belinfante aan de Zeeweg 133. Katwijk in Oorlog
Begin maart 1941 werd Hans-Georg Calmeyer benoemd tot hoofd van de Abteilung Innere Verwaltung, waar Joden zich sinds januari 1941 moesten laten registreren omdat de bezetter regels had opgesteld aan de hand van een aantal verschillende graden van Joodse afkomst. Eén van deze graden was die voor Joden van Portugese afkomst, de zogenaamde Sefardische Joden, waar de familie Belinfante toe behoorde. Op 1 oktober 1941 waren er in Nederland 4303 Sefardische Joden, waarvan er 4295 als vol Joods gezien werden. Het werd bekend dat je bij Calmeyer verzoekschriften kon indienen bij twijfel aan de Joodse afkomst en dat deze hierin nogal coulant was. De lijst met Joden die hieruit ontstond wordt ook wel de Calmeyerlijst genoemd.
Dr. De Froe, dr. Nijgh, Mr. Kotting en Mr. Van Proosdij deden in de loop van 1942 onderzoek naar de afstamming van Portugese Joden in Nederland. De Froe besloot na herhaaldelijke reguliere genealogische verzoeken van Portugezen hen als groep te helpen door te bewijzen dat zij geen echte Joden waren. Zij zouden zich zo misschien vrij kunnen waren van deportatie. De Joodse Raad en de Portugees Israëlitische Gemeente hielden zich afzijdig. De Portugese regering was zelfs van plan om de Joden die hun afstamming zonder inmenging konden aantonen naar Portugal te halen om ze naar de koloniën te sturen om te gaan werken vanwege een steeds groter wordend arbeiderstekort. De Duitsers hadden in 1941 al belangstelling voor de afstamming van de Portugese joden. Calmeyer had om vrijstellingen van deportatie te regelen bewijzen nodig dat iemand van Portugese afstamming was. De bewijzen kreeg hij, heel veel bewijzen. In juli/augustus 1943 komt het rapport “Anthropologisch onderzoek van de samenstelling der zoogenaamde Portugeesche Joden in Nederland” van De Froe en collega’s uit.
Wij moeten dan ook aannemen, dat een groot gedeelte van de Nederlandse Joden voor een aanzienlijk deel van niet-Joodse afkomst is.
Dr. De Froe
Calmeyer had een gedeelte van de meer dan 4000 Portugezen gepruft en een zo’ n 400 joden gevonden die in aanmerking kwamen voor “Schutz”. Deze Joden zouden in aanmerking komen voor een stempel voor gemengd gehuwden. Dan kwam je, in ieder geval voorlopig, niet op de lijst om gedeporteerd te worden. In juni 1943 werden er speciale stempels uitgegeven voor de geprivilegieerde groep Portugese Joden die allen begonnen met het nummer 10000. De Calmeyerlijst was toen nog een warboel. Veel van de joden op de lijst waren reeds gedeporteerd of intussen gestorven. De lijst moest gezuiverd worden, maar tegelijkertijd groeide deze. Uiteindelijk werden 411 Joden, waaronder de Belinfantes, voorgedragen voor “Sperrung”, wat inhield dat ze tijdelijk vrijgesteld werden van deportatie.
Op 26 januari 1944 stuurt SS-Sturmbannführer Wilhem Zöpf, leider van het Reichssicherheitshauptamt Referat IV B4, een telegram naar Hauptsturmführer Aus Der Fünten, verantwoordelijk voor de deportatie van de Joden, verzoekende de joden op de Calmeyerlijst in de “Abschiebungsmassnahmen einzubeziehen und sie dem Judenlager Westerbork zuzuführen”. Aus Der Fünten stuurt een telegram dat op 1 februari 1944 alle Portugezen om 11 uur ’s avonds opgepakt moeten worden. Zo geschiedde.
Louis Abraham Belinfante (Loeki), bijna 4 jaar oud, werd op 25 oktober 1944 om het leven gebracht in Auschwitz. Katwijk in Oorlog
In de nacht van 1 op 2 februari 1944 werd het Joodse gezin Belinfante gearresteerd en afgevoerd door de Sicherheitsdienst (SD).
Eerder die avond, rond een uur of 11, werd de politie te Katwijk aan den Rijn opgebeld door de recherche te Leiden. Daar stonden namelijk twee mensen van de SD die de opdracht hadden gehad om een aantal arrestaties te verrichten in Katwijk aan den Rijn. De Katwijkse politie werd gevraagd of zij een agent op de brug over de Oude Rijn wilden laten wachten op de twee SD’ers. Zij kwamen per auto naar de brug toe, en moesten vanaf die locatie de weg gewezen worden naar de plaats van arrestatie. De twee SD’ers waren klaarblijkelijk niet bekend in het eens zo rustige Katwijk aan den Rijn. Op het bureau ter plaatse was echter maar één agent aanwezig, die uiteraard niet zomaar zijn post kon verlaten. Er werd een andere agent opgebeld, die van zijn vrije avond aan het genieten was. Deze weigerde om op zijn vrije dag aan het werk te gaan, misschien wel omdat hij wist wat er ging gebeuren. Dit soort vuile klusjes zullen niet populair geweest zijn bij de politie. Na een ander telefoontje met het bureau te Katwijk aan Zee, werd er een agent geregeld die de twee de weg zou wijzen.
Later die nacht, om tien over twaalf kwam er wederom een telefoontje vanuit Leiden. Als de moeder van de vader van het gezin, de 77 jarige Elizabeth Belinfante, aanwezig was, moest deze ook meegenomen worden. Er werd dus op de valreep nog een naam aan de lijst toegevoegd. De SD’ers dienden hierover op de hoogte gebracht te worden wanneer zij in Katwijk aankwamen.
Michiel Adriaan Belinfante, 2 jaar oud, werd op 25 oktober 1944 om het leven gebracht in Auschwitz. Katwijk in Oorlog
Rond een uur of 2 ’s nachts kwam het duo aan in Katwijk. De agent wees hen de weg naar Zeeweg 133, vlakbij het raadhuis. Het huis van familie Belinfante. Na herhaald aanbellen werd er nog steeds niet open gedaan, wat overigens niet vreemd is. Wie komt er nu aan de deur op dat heidense tijdstip. Waarschijnlijk voelden de Belinfantes de bui al hangen en gaven zij niet thuis. Dit hield de SD’ers niet tegen. Zij sloegen een ruitje van de voordeur aan scherven zodat zij de grendel van de deur open konden schuiven. Vervolgens werd de onderste grendel losgetrapt. Met een loper, een sleutel die meerdere sloten kan openen, werd de deur geopend. Binnen werd het hele gezin aangetroffen. Adriaan Hendrik Belinfante, moeder, vrouw, twee zoons en z’n pas geboren dochtertje werden gearresteerd en meegenomen. De agent assisteerde bij deze arrestatie. Hij deed na de arrestatie, toen hij het huis gecontroleerd had op open ramen en dergelijke, de deur op slot. De sleutel werd afgegeven aan de hoofdwachtmeester op het politiebureau.
Sturmbannführer Wölk, een hoge SD’er en Chef van de Aussendienststelle te Rotterdam, rapporteerde de namen van de opgepakte Joden aan Aus der Fünten, waaronder die van de Belinfantes. De familie werd op transport gezet naar kamp Westerbork.
Op 20 februari 1944 vond in Westerbork de bezichtiging van de 273 Portugese Joden die daar geïnterneerd waren plaats. SS-Sturmbannführer Zöpf, SS-Sturmbannführer Aust van het Rasse- und Siedlungshauptamt en de baas van het kamp SS-Obersturmführer Gemmeker voeren de bezichtiging uit. Er moest vastgesteld worden of het in hun ogen om Joden of niet Joden ging. Aust heeft daarop maar weinig te zeggen: “Gesamteindruck: Rassisches Untermenschentum”.
Da gerade diese gruppe für die Arbeit nicht tauglich ist (Durch Inzucht degeneriert, durch Wohlhabenheit arbeits-ungewohnt), wird sie noch in dieser Woche dem Zug nach Theresienstadt angeschlossen.
SS-Sturmbannführer Aust
Het gehele gezin Belinfante belandde in verschillende concentratiekampen, nadat zij op 25 februari 1944 vanuit Westerbork samen met meer dan 300 andere Portugese Joden op transport werden gezet richting Theresienstadt.
Een kaart die Adriaan Belinfante stuurde vanuit Langstrasse 245/5 te Theresienstadt aan een familielid in Den Haag. Katwijk in Oorlog
Na barre transporten kwamen moeder Rachel en haar drie kinderen (4, 2 en 0 jaar oud) aan in Auschwitz waar zij op 25 oktober 1944 de dood vonden in de gaskamer. De moeder van Adriaan Hendrik Belinfante stierf een aantal maanden eerder al, namelijk op 10 april 1944, 77 jaar oud, in Theresienstadt. Adriaan Hendrik Belinfante was een zelfde lot beschoren. Ook hij kwam om in een concentratiekamp, op 28 februari 1945 in Midden Europa. Waar precies is niet bekend.
JodenvervolgingOok Katwijk bleef de jodenvervolging niet bespaard. Al vroeg in de oorlog begonnen de Duitsers met het opstellen van allerlei regeltjes die de vrijheid van Joden moesten beperken. Joden mochten bijvoorbeeld op bepaalde plekken niet meer komen en bepaalde beroepen niet meer uitoefenen.
Na de bezetting van Nederland in mei 1940, werd door het Duitse bewind de ideologie van het Nationaal-Socialisme ingevoerd. Hieronder vielen de Neurenberger rassenwetten, waarin was vastgesteld wie jood was. De invoering van anti-joodse maatregelen gebeurde geleidelijk. De Joodse Raad kreeg de taak om deze maatregelen via Het Joodsche Weekblad aan de joodse bevolking kenbaar te maken.
Op 30 september 1940 ontvingen alle gemeentebesturen, dus ook die van Katwijk, een brief over Joden werkzaam in de overheidsdienst. Alle Joden die daar werkzaam waren moesten op staande voet ontslagen worden. Onder overheidswerk viel niet alleen werk bij de gemeente en politie, maar bijvoorbeeld ook werk in het onderwijs. Ten tijde van de oorlog waren er in Katwijk geen Joden in dienst van de gemeente. Wie getrouwd was met iemand van Joodse bloede moest ook per direct ontslagen worden uit zijn of haar gemeentelijk ambt. Ook hiervan was geen sprake binnen de gemeente Katwijk. Dit bevestigde burgemeester Woldringh van der Hoop op 26 oktober 1940. De Duitsers, punctueel als zij waren, lieten alle gemeenteambtenaren een Ariërverklaring tekenen. Hiermee kon worden bewezen dat de persoon in kwestie geen Joods bloed had.
Antisemitische strooikaartjes werden verspreid onder de Nederlandse bevolking. E. Wolthaus
Op 27 januari, 2 april en 9 april stuurde de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters brieven naar de burgemeester van Katwijk. Zij wilden een opgaaf van alle Joodse inwoners van Katwijk hebben. Op al deze 3 verzoeken heeft de burgemeester bewust niet gereageerd. Nadat de Rijksinspectiedienst uiteindelijk maar gebeld had, moest de burgemeester de lijst wel laten opstellen en verzenden naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters. Het werd een lijst met 8 namen. A. Abas, A. Belinfante, L. Belinfante, J. Philips, C. Rodrigues, K. Schwartz, L. de Valença en N. de Valença. Meer als de helft van de personen op de lijst hebben het eind van de oorlog niet gehaald.
Joodse kinderen mochten vanaf augustus 1941 niet meer op een gewone school. Zij moesten naar een speciale school voor Joodse kinderen. Hoewel er geen Joodse kinderen op scholen in Katwijk zaten, liet de Commissie van Beheer van Hervormde scholen te Katwijk, na het horen van de absurde maatregel, aan het gemeentebestuur weten dat ze om principiële redenen sowieso niet van plan waren om de maatregel door te voeren.
Als je als Jood wilde verhuizen naar een andere gemeente, had je een vergunning nodig. Deze verhuisvergunning moest aangevraagd worden bij de commissaris-generaal voor Veiligheid. Vanaf 8 oktober ’41 had je tevens een vergunning nodig om binnen Katwijk te verhuizen. De burgemeester moest erop toezien dat er verhuisd werd met vergunning. Als hij zou bemerken dat dit niet gebeurde, moest hij de politie inschakelen.
De verhuisvergunning van Aron Schelvis, die doordat zijn huis in het Sperrgebiet lag moest verhuizen. B. Schelvis
Op 29 april 1942 wordt door de Duitse bezetter de Jodenster geïntroduceerd. Dit met nog een aantal andere regels over het kentekenen van Joden. Een Jood mocht bijvoorbeeld ook geen orde-, eretekens of andere insignes dragen. Deze bekendmaking werd gedaan door de Höhere SS und Polizeiführer NordwestSS-Brigadeführer Hans-Albin Rauter (26 juni 1940 - 8 mei 1945)., door middel van een persbericht. Door de invoering van de Jodenster kon nu iedereen gemakkelijk zien wie er een Jood was. Dit had soms tot gevolg dat de Joden uitgescholden werden of ontlopen.
Juni ’42 was een extra moeilijke tijd voor de Joden. Gedurende deze maand werden er allerlei regels opgesteld om de Joden zo weinig mogelijk bewegingsvrijheid te geven. Zo moesten de Joden allemaal hun fietsen inleveren. Indien deze kapot was moest de eigenaar hem eerst op eigen kosten laten repareren. Ook werd bekend gemaakt dat Joden een heel scala aan beroepen niet meer mochten uitvoeren. Een Jood mocht alleen minderwaardige beroepen uitoefenen. Op 30 juni werd er door de Höhere SS und Polizeiführer Nordwest een brief gestuurd naar de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Deze brief ging over de bewegingsvrijheid van Joden. Joden waren bijvoorbeeld niet meer toegelaten in ter ontspanning dienende particuliere inrichtingen, mochten alleen tussen drie en vijf uur winkels betreden, en mochten geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Dit is een klein deel van de regels die opgesteld waren in de brief.
Ver na de afkondiging van 30 september 1940 werd er wederom een controle gedaan onder de gemeenteambtenaren. Deze keer ging het over de echtgenoten van de ambtenaren. Er werd op 11 september ’42 één naam en adres teruggezonden van een ambtenaar die een Joodse vrouw had.
Ontvangstbewijs van de gemengd huwelijk verklaring van Aron Schelvis. Fam. Schelvis
Alsof het allemaal nog niet ingewikkeld genoeg was, kregen de Joden tussen 15 en 25 september de mogelijkheid om een verklaring vast te stellen van een gemengd huwelijk. De Joodse partner binnen het gemengde huwelijk moest op een formulier allerhande gegevens invullen. Veel zin had het niet om een dergelijk formulier in te vullen, daar je er als Jood geen grotere bewegingsvrijheid door kreeg. Er werd daarentegen wel beloofd dat de Joodse partner voorlopig niet gedeporteerd zou worden. Of dit waar was, moest men natuurlijk maar afwachten.
In 1942 werd er druk gewerkt aan de richtlijnen voor de evacuatie van de kuststrook in Katwijk. Dit was een heel gedoe, en uiteraard moest ook de evacuatie van Joden apart verlopen. Er werd hiertoe een lijst van vol-Joden opgesteld, welke vervolgens aan de Duitse autoriteiten doorgegeven werd. De Duitsers regelden vervolgens apart de evacuatie van de vol-Joden. Gemengde gezinnen van Joden en niet Joden werden behandeld als niet Joodse gezinnen. Dit alles werd door het Bureau Afvoer Burgerbevolking aan de burgemeester meegedeeld op 26 november ’42. Op 29 december dat zelfde jaar kreeg de burgemeester wederom een brief van het Bureau. Hierin stond dat de Rijkskommissaris bepaald had dat alle gemengd Joodse gezinnen naar Amsterdam moesten verhuizen. Dit was natuurlijk tegenstrijdig met de berichten van 26 november.
Op 5 mei 1943 werd er door de bezetter een maatregel doorgevoerd met betrekking tot gemengd gehuwde JodenGemengd-gehuwde joden waren vrijgesteld van deportatie, maar gemengd-gehuwde mannen werden wel in groten getale opgeroepen voor Arbeitseinsatz in Nederlandse werkkampen. . Zij moesten zich laten steriliseren, anders zouden ze gedeporteerd worden. De toentertijd in Katwijk woonachtige Aron Schelvis heeft zich toen laten steriliseren.
In de nacht van 1 februari 1944 werd het Joodse gezin Belinfante door de Sicherheitsdienst opgepakt. Zij zouden allen de oorlog niet overleven.
05-10-40 Overheidspersoneel moest een Ariërverklaring tekenen. Joden werden uit hun functie ontheven
10-01-41 Registratieplicht voor joden.
13-02-41 Vorming van de Joodse Raad.
12-03-41 Joodse bedrijven werden onder toezicht gesteld van een Verwalter of een Treuhänder.
31-03-41 Oprichting van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung.
08-08-41 Alle geldelijke bezittingen (contanten, aandelen, enz.), kunstbezit en onroerend goed van joden moest worden opgeven bij de Duitse Liro-bank.
01-09-41 Joodse kinderen moesten naar aparte scholen.
15-09-41 Joden mochten geen bezoeken meer brengen aan parken, dierentuinen, cafés, restaurants, hotels, schouwburgen, bioscopen, sportinrichtingen, openbare bibliotheken, en musea. Eigenaren van dergelijke gelegenheden dienden een bord met het opschriften ‘Verboden voor Joden’ bij de ingang te plaatsen.
07-11-41 Joden mochten zonder reisvergunning niet meer reizen of verhuizen.
10-01-42 Werkeloze joden werden tewerkgesteld in 50 joodse werkkampen in Nederland.
23-01-42 In het persoonsbewijs van joden werd een “J” gestempeld.
02-05-42 Het dragen van de Jodenster, zichtbaar op de kleding, werd verplicht gesteld.
26-06-42 Begin van de deportaties naar het Oosten. Westerbork werd in gebruik genomen als doorgangskamp.
17-07-42 Joden mochten alleen nog winkelen tussen 3 en 5 uur ’s middag.
04-1943 Joden mochten niet meer in de provincies wonen. Zij moesten verhuizen naar enkele daartoe aangewezen grote steden.
Tot aan de bevrijding veranderde er nog maar weinig aan de leefomstandigheden van de Joden. Pas na de bevrijding mochten de Joden het echte, vrije leven weer proeven.
Wij zijn vrij!’s Avonds, 4 mei 1945 ging het gerucht dat de Duitsers hadden gecapituleerd. Gelijk gingen velen de straat op om dit te vieren. Op zaterdag, 5 mei, ontving geheel Nederland het officiële bericht dat het uur der bevrijding was aangebroken. Overal heerste een feeststemming. Ondanks het feit dat de Ortskommandant gezegd had dat de capitulatie een “Englische Luge” was, werd overal de vlag uitgestoken en liepen mensen de straten op om feest te vieren. Alles werd een zee van rood, wit, blauw en oranje. Ook werden er op veel plaatsen spandoeken opgehangen met dankzeggingen aan de bevrijders.
De bevrijders lieten echter nog op zich wachten. Zij kwamen pas op 8 mei in Katwijk aan. Wie wel gelijk tevoorschijn kwamen waren de mannen van de BS De Binnenlandse Strijdkrachten.. Zij hielden de orde en waren tevens verantwoordelijk voor het zuiveren van de politiedienst. Dit hield in dat zij moesten uitzoeken welke agenten met de Duitsers geheuld hadden. Acht Katwijkse agenten werden hiervan verdacht. De capitulatie betekende overigens niet dat de bevolking niet meer naar de Duitsers hoefden te luisteren. Tot de bevrijders aankwamen waren de Duitsers nog gewoon de baas en regelden zij nog allerlei zaken. Zo bewaakten ze bijvoorbeeld verboden gebieden en dergelijke. Op 7 mei was het nog steeds feest in Katwijk. Schoolkinderen liepen in optochten door de straten. Door de Duitsers opgehangen borden werden verwijderd.
Groot feest in de Meidoornstraat. E. Wolthaus
Niet alleen de borden werden verwijderd. Er was grote schaarste, dus al het materiaal was welkom. Daar de Duitse bemanningen van de stellingen al eerder vertrokken waren uit de bunkers, werden de verdedigingswerken geheel leeggeroofd. Al het bruikbare materiaal werd opgeraapt of uitgebroken en meegenomen. Uiteraard was dit totaal niet de bedoeling. De stellingen waren gevaarlijk. Overal lag nog munitie en waren nog mijnenvelden. Burgemeester Woldringh van der Hoop en de commandant van de BS lieten dan ook door middel van een pamflet weten dat er zo nodig met geweld zou worden opgetreden wanneer mensen zich op verboden terrein zouden begeven.
Een uitzinnige menigte beklimt de wagens van de RAF die bij de Duinoord aangekomen zijn. Katwijks Museum
Op 8 mei, toen het hele Duitse leger officieel gecapituleerd was, gingen de feestelijkheden in Katwijk gewoon vrolijk door. De pret werd echter in de loop van de dag bedorven doordat er zogenaamde “moffenmeiden” kaalgeknipt werden. De haat jegens deze vrouwen en NSB‘ers was erg groot, waardoor de sfeer slecht werd. Op een gegeven moment werd iedereen wel ergens van verdacht en werd het zelfs gevaarlijk om de straat op te gaan, omdat je dan de kans liep besprongen te worden door wraakzuchtige mensen. Veel mensen zaten letterlijk met de bijl achter de deur om zichzelf en hun kroost te beschermen. Er werd gezongen:
Meiden, die met moffen gaan! Ja die scheren wij, ja die scheren wij! Kale kop, kale kop! Met een hakenkruis er boven op!
Later die middag keerde de rust weer redelijk terug in het dorp en ging het feesten weer door.
Omstreeks 8 uur ’s avonds kwamen de eerste vrachtwagens van de Engelse Royal Air Force Katwijk binnen rijden. Iedereen liep uit om dit schouwspel mee te maken. Langs de Zeeweg zag het zwart van de mensen. Kinderen klommen op de auto’s om mee te rijden, meisjes kusten hun bevrijders en de soldaten werden op handen gedragen. De Engelsen maakten kampement bij ’t Witte Hek. Op 9 mei kwamen ook de Canadezen in Katwijk aan. Zij vestigden zich in Huize Callao. Diezelfde dag vond er ook weer een grote kinderoptocht plaats.
De bevrijders rijden Katwijk binnen. D. Hoek
Op zondag 13 mei werden de resterende Duitse troepen die nog in Katwijk aanwezig waren door de geallieerden afgevoerd. Onder grote belangstelling van de Katwijkse bevolking trokken de soldaten in een lange colonne langs de N206 in noordelijke richting het dorp uit. Zij maakten een voettocht via de afsluitdijk terug naar huis.
De liturgie van de Dankstond voor de Nationale Bevrijding. E. Wolthaus
Na vijf jaar onder het juk van de Duitse bezetter kon men nu eindelijk zeggen “Wij zijn vrij”. Er was een eind gekomen aan een donkere tijd vol van angst en onzekerheid. Er waren Katwijkers die de oorlog niet overleefd hadden of waarbij de oorlog ze tot in later leven zou blijven achtervolgen. Men was intens dankbaar dat het voorbij was en verder leed hen bespaard was gebleven. In de kerken werden overal massaal dankdiensten georganiseerd, de wederopbouw kon beginnen.