De jonge Baan Van Starkenburg is onderweg naar de werkplaats van C.P. Van Egmond uit de Spinozalaan in Rijnsburg. Voorbij het Spinozahuis helemaal achterin het doodlopende laantje had Cor Klokkie, zoals hij in Rijnsburg bekend was, een klein zeilmakerijtjeVandaag de dag nog steeds in bedrijf als Oudshoorn & Van Egmond zonwering op industrieterrein het Heen in Katwijk. en handel in smeermiddelen.
Baan was een handige knul die de Ambachtschool in Leiden had doorlopen om automonteur te worden. Het verloop van de oorlog gooide echter roet in het eten. Baan bleef thuis en hield zich bezig met het repareren van de fietsen van de hele buurt. Het grootste probleem was een tekort aan rubber. Rubber moest worden ingevoerd en dat was praktisch onmogelijk geworden. En voor zover er al rubber voorhanden was, gebruikten de Duitsers die voor hun eigen voertuigen.
Baan zaagde repen uit oude autobanden en spande die over de lengte van de velg van de fietswielen. Om ze daarna weer tussen de spaken door met ijzerdraad aan elkaar vast te maken. Baan had de tip gekregen om de massieve fietsbanden met canvas te versterken dus zodoende was hij onderweg naar de zeilmakerij van Cor Klokkie om te kijken of hij daar wat restjes kon krijgen.
Baan Van Starkenburg werd geboren op 11 september 1926 als zoon van Cornelius Hendrik Van Starkenburg en Anna Clazina Christina Van Diggele. Het gezin Van Starkenburg woonde in de Smidstraat waar de Baan de lagere school doorliep bij Meester Pieper. Ook grootvader Van Diggele woonde in de Smidstraat en had daar een kruidenierswinkeltje op de hoek van de Smidstraat en de Oegstgeesterweg.
Begin jaren dertig verhuisde het gezin Van Starkenburg naar de Vinkenweg. Samen met de Voorhouterweg en de Elsgeesterweg vormde deze een klein buurtschapje in de Elsgeesterpolder. In de loop van de oorlog komt Baan in aanraking met het Rijnsburgse verzet. Bij zijn eerste ontmoeting met Cor Klokkie in diens werkplaats aan de Spinozalaan zegt deze tegen de zestienjarige Baan; “Zo, ben jij zo technisch? Dan heb ik een mooi klussie voor je”.
Vervolgens haalt Van Egmond een revolver uit de kolenbak en zegt; hier is een klein stukkie van weg, dat moet jij er maar bijmaken. het moment dat Baan ja had gezegd en het revolver weer werkend had gekregen, had hij steeds weer andere klusjes voor hem. Zeilmaker C.P. Van Egmond, alias Cor Klokkie, was gedurende de oorlog één van de kopstukken van het georganiseerde verzet in Rijnsburg.
Baan Van Starkenburg achter de draaibank tijdens zijn tijd op de Ambachtschool in Leiden. F. van Starkenburg
In de schuur achter het huis aan de Vinkenweg bracht Baan het grootste deel van zijn tijd door. Zijn hele gereedschapskist bestond uit een paar tangen, een hamer, een zaag een goede vijl en een klein handboortje. Hiermee deed hij zijn reparaties aan fietsen, maakte houten banden voor bakfietsen en deed af en toe een geweer of pistool. Bij gelegenheid vonden er Engelse wapendroppings plaats in de weilanden achter het Groene kerkje in Oegstgeest die later bij het Rijnsburgse verzet terechtkwamen. Deze werden dan onder andere verstopt bij Cor Klokkie in zijn werkplaats aan de Spinozalaan.Vernoemd naar de woning van de Leidse chirurgijn Herman Homan waar filosoof en wijsgeer Baruch Spinoza in 1661 zijn intrek nam. Bij het haastig nachtelijk vervoer van de wapens raakte er dan nog wel eens wat kapot of er was een onderdeeltje kwijt. Dit werd dan door Baan weer vakkundig gerepareerd of vervangen.
Bij een volgend bezoek van Baan aan Cor Klokkie tilde deze een plank op in de vloer van zijn werkplaats en haalde daar een Hollandse karabijn uit die na de gevechten tijdens de meidagen van 1940 bij het pontje in de Oude Rijn was gegooid. Het geweer werd door Cor in een hengelfoudraal gestoken en door Baan meegenomen op de fiets naar huis. Met de hengels die uit de foudraal staken moest Baan langs de Duitse wachtpost die bij de smalle brug over het Oegstgeester kanaal stond. Na een week klussen in het schuurtje achter het huis werkte het geweerslot weer prima en bracht Baan het wapen tussen de hengels in het foudraal weer terug naar Cor Klokkie. Echter toen deze door de loop van het geweer keek zat dit nog vol met klei uit de Rijn en barstte vervolgens in schaterlachen uit.
Een naoorlogse foto van het ouderlijk huis aan de Vinkenweg. F. van Starkenburg
Niet alle klussen waren een succes. Op een gegeven moment werd Baan door het Rijnsburgse verzet benaderd voor een serieuze verzetsactie. NSB-er Ph. A.J. Schipper was na de arrestatie van burgemeester Geert Hermans aangesteld als nieuwe burgmeester van Rijnsburg. In de brandkast in het Raadhuis lagen een aantal gemeentestempels die het verzet nodig had om persoonsbewijzen en andere documentatie te vervalsen. Om in de kluis te komen moest er een gat geboord worden op de tiende van een millimeter, maar dat ging zelfs voor Baan en zijn boortje te ver. Later is het verzet er toch in geslaagd om de stempels te bemachtigen en na te maken. De blanco persoonsbewijzen, wapens en stempels werden bewaard op de zolder van de nabij liggende Rapenburg kerk aan de Vliet.
Dat er ook momenten waren waarbij Baan door het oog van de naald kroop getuigd van het feit dat hij zich een keer in de buurt van Flugplatz Katwijk ophield en door de Duitsers staande werd gehouden. Baan werd onherroepelijk meegenomen en grondig aan de tand gevoeld. Uiteindelijk moesten de Duitsers hem laten gaan. Het feit dat ze vergaten hem te fouilleren heeft hoogstwaarschijnlijk zijn leven gered gezien het feit dat hij een revolver op zak had. Baan Van Starkenburg heeft weliswaar vanwege zijn jonge leeftijd nooit meegedaan aan gewapende verzetsacties, maar was wel degelijk onderdeel van de onmisbare groep mensen die met hun hand en spandiensten de ruggengraat van het Rijnsburgse verzet vormden.
Na de oorlog werden een aantal van de Rijnsburgse verzetsacties waarbij Baan in de oorlogsjaren betrokken is geweest vastgelegd in de roman “Een dorpsleger onder Gods vuurkolom”. Baan van Starkenburg werd Daan Starheim en C.P. van Egmond kreeg de naam Teun Rechthout mee. Riekus de Mooij, Rijnsburgse slager, wethouder en voorzitter van het Nederlands Christelijk Ondernemers Verbond schreef het boek als eerbetoon aan de groep die tijdens de oorlogsjaren hun huis en haard op het spel hadden gezet om verzet te plegen tegen de Duitse bezetter.
Theetuin De LuwteAan de Wassenaarseweg nr.8, op de grens van Katwijk aan den Rijn en Wassenaar lag aan de rand van het bos Theetuin de Luwte. Gelegen in de Pan van Persijn konden de bezoekers in alle rust over het uitgestrekte terrein wandelen om daarna iets te nuttigen op het terras. Waar men bediend werd door een kelner in een smetteloos wit uniform en waar ouderwetse gastvrijheid hoog in het vaandel stond.
In de jaren ’30 werd Nederland hard getroffen door de recessie. Hoewel de economie zich eind 1936 leek te herstellen, had de kleine horeca het nog steeds moeilijk. Zo ook Theetuin de Luwte. Er werd nog wel regelmatig personeel gevraagd maar in oktober 1938 werd uitbater C.P. Luijt toch failliet verklaard. De spanning in EuropaIn 1933 stapte Duitsland uit de Volkenbond en begon met een grootschalig herbewapenings programma, waarna in 1936 het gedemilitariseerde Rijnland werd bezet. trof de Nederlandse economie hard. De economische problemen leidden tot verpaupering en ontevredenheid onder het Nederlandse volk, die zich onder andere uitten in onrust met als gevolg het Amsterdamse Jordaanoproer en de explosieve groei van populistische partijen als de NSB en NSNAP.
Een advertentie van Theetuin de Luwte in het Nationaal Socialistische weekblad Volk en Vaderland van 7 september 1935. E. Wolthaus
De toenemende spanning in Europa bood ook perspectieven, de bouw van het vliegveld Valkenburg en de Algehele Mobilisatie van 1939 brachten nieuwe klandizie naar Katwijk en omgeving. Nederlandse militairen werden ingekwartierd en zochten tijdens verlof een vorm van vertier. Luijt maakte hier slim gebruik van en wist met zijn failliete Theetuin een doorstart te maken. Het verderop in Wassenaar gelegen hotel-restaurant de Albertushof en Theetuin Meijendel waren eveneens populaire uitgaansgelegenheden.
Naast een kopje thee of koffie op het terras kon men ook genieten van licht alcoholische versnaperingen als bier en wijn of een glaasje sherry. Naast exploitatie van de Theetuin was er ook de gelegenheid voor groepen om in de zomer te kamperen. Menig jongelingsvereniging of padvinderstroep heeft er in de zomer hun tenten opgezet. Dit gebeurde voor een all-in prijs op basis van vol of half pension, waarbij uitbater Luijt dan zelf voor zijn gasten kookte. Men mocht ook gebruik maken van de bijbehorende wasgelegenheid.
Toen de Duitse Luftwaffe na in de inval in Nederland zijn intrek had genomen op vliegveld Valkenburg nam de klandizie van de Theetuin aanzienlijk toe. Luftwaffe personeel was er gedurende de hele week s’avonds steevast te vinden. Net zoals bij de hotels en restaurants in Katwijk aan Zee gingen de zaken goed. Soms kwamen de Duitse jagers laag overvliegen, want de Theetuin lag in precies in de aanvliegroute van het vliegveld.
Luftwaffe personeel op Flugplatz Katwijk. Op de achtergrond is een Messerschmitt Bf 109 te zien. E. Wolthaus
In de zomer van 1943 kwam het dertienjarige neefje van de uitbater logeren bij zijn oom en tante in Katwijk. De jongen zat op de MULO Schoolvorm die in Nederland ontstond onder de Onderwijswet van 1857. MULO betekent: meer uitgebreid lager onderwijs. en sprak een beetje Duits. Hij had al snel contact met enkele officieren en piloten van het Jadgeschader dat op dat moment op het vliegveld gestationeerd was. Techniek had zijn interesse en hij wilde niets liever dan later zelf piloot te worden. Op een gegeven moment werd de jongen door één van de officieren uitgenodigd om naar het vliegveld te komen. Hij werd de volgende dag opgehaald door de officier voor een rondleiding op Fliegerhorst Katwijk. Hij mocht hierbij zelfs even in de cockpit van een Messerschmitt Bf 109 zitten.
In de jaren na de oorlog was de Theetuin nog steeds in bedrijf. Echter het buurtschap “de Pan” waar het pand onderdeel van was beschikte nog steeds niet over elektriciteit. Men was aangewezen op petroleum verlichting. Dit terwijl het elektrisch netwerk van MVK Valkenburg zich op een steenworp afstand bevond. Het grondgebied van de bewoners van de Pan behoorde tot zowel de gemeente Wassenaar als de gemeente Katwijk. Na jarenlang requesten schrijven en corresponderen met beide gemeenten werd er in juli 1952 eindelijk een overeenkomst gesloten waarbij de gebouwen die het dichtst bij de doorgaande weg lagen op het net werden aangesloten. Autoriteiten van beide gemeenten waren aanwezig bij de officiële ingebruikneming. Na afloop van de plechtigheid werd er, hoe kan het ook anders, thee gedronken bij de Luwte.
Het terras van Theeschenkerij Restaurant De Luwte begin jaren ’50. E. Wolthaus
Op 22 januari 1953 kondigt de Nieuwe Leidsche Courant het einde aan van Theeschenkerij Restaurant de Luwte. De bedrijfsvoering kwam ten einde en het pand werd verkocht. Vandaag de dag is de van oorsprong tot Theetuin verbouwde boerderij nog steeds te vinden aan de Wassenaarseweg. De oprijlaan naar het voormalig terras is nu afgesloten door een hek en het pand is omringt door dichte bebossing. Echter de markante trapgevel van het pand is nog steeds te zien vanaf de doorgaande weg van Wassenaar naar Katwijk.
Het pontje van Valkenburg
Het pontje over de Oude Rijn bij Valkenburg is van oudsher een begrip in de regio als zijnde een veerdienst die reeds honderden jaren bestaat. Met name tijdens de meidagen van 1940 was deze verbinding over de Oude Rijn tussen Oegstgeest en Valkenburg van groot strategisch belang voor zowel het Nederlandse als het Duitse leger.
Één van de vroegste meldingen van het Valkenburgse veer stamt reeds uit 1619, het betreft een brief uit waarin de heer van Valkenburg toestemming vraagt aan de Staten van Holland om de tarieven te mogen verhogen. In 1849 wordt het tarief bij Koninklijk besluit vastgesteld op 1 ½ cent en kinderen jonger dan 10 mogen voor een halve cent. Vreemdelingen en hun kinderen betalen resp. 2 en 1 cent. Reeds in deze periode werd er door de bezoekers van de Valkenburgse paardenmarkt veelvuldig gebruik gemaakt van het veer over de Oude Rijn.
Waar er voorheen met een roeiboot en later met een houten pont de reizigers overgezet werden, kwam in 1898 de eerste ijzeren pont in de vaart. In deze periode was de exploitatie van het pontje in de handen van de familie Zijderveld. De eerste ijzeren pont deed veertig jaar dienst en werd in 1938 opgevolgd door een bij de firma Akerboom uit Leiden gebouwde pont. Door zijn goede vorm was het een snelle boot die gemakkelijk door één persoon bediend kon worden. Vanaf 1906 werd de pacht van de veerdienst door de nieuwe pontbaas Dirk Bol overgenomen. Bol was tijdens de oorlogsjaren ook verantwoordelijk voor de bediening van het pontje.
Het Valkenburgse veer met pontbaas Zijderveld in 1896. Genootschap Oud Valkenburg
Tijdens de vroege ochtend van 10 mei 1940 waren beide oevers van de Oude Rijn bij Oegstgeest en Valkenburg het toneel van een aantal Nederlandse verkenningsacties. Duitse luchtlandingstroepen waren geland bij vliegveld Valkenburg met de opdracht om de weg vrij te maken voor de bezetting van Den Haag. Duitse eenheden hielden zich op nabij het vliegveld, in het duingebied bij Wassenaar en in Katwijk aan de Rijn. Een eenheid van het Instructiebataljon 7-veldAfkomstig uit de Seelig-kazerne te Breda onder bevel van kapt. C. Tonnet. werd er op uitgestuurd om de situatie in het dorp Valkenburg in kaart te brengen.
Vijftien manschappen gingen onder aanvoering van wachtmeester Lensen, per fiets over de Valkenburgseweg richting Oegstgeest. Aan het Valkenburgerveerpad bij de dakpannenfabriek van Sillevoldt werd halt gehouden. Piet van Stijn, zoon van de smid, ziet de soldaten op de oever naar hem gebaren en vaart snel de pont naar de overkant. Twee om twee wordt er overgestoken waarna de eerste twee soldaten al snel terugkomen met de mededeling dat er een Duitse patrouille achter de kerk zit. Lensen aarzelt geen moment en stuurt vier man links en vier man rechtsom de kerk. De Duitse patrouille wordt uitgeschakeld. Op dat moment vallen de Duitsers het dorp binnen en moet Wachtmeester Lensen en zijn mannen zich terugtrekken. Zij houden nog even stand maar moeten zich dan uiteindelijk toch overgeven.
We gaan, voor het vaderland!
Compagniecommandant 1-I-1RI res. kapt. mr. R. Bergmans
voor het vertrek richting Valkenburg, 10 mei 1940.
Later die dag raakten eenheden van 1-I-1RI bij de aanlegplaats van het pontje aan het Valkenburgerveerpad eveneens slaags met Duitse troepen die stelling hadden ingenomen aan de overkant van de Rijn. De eerste sectie van 1-RI met sergeant Gerard Hovingh, trok voorwaarts het Valkenburgerveerpad op tot aan de dakpannenfabriek van Sillevoldt. Vluchtende burgers kwamen hen tegemoet. Er werd verder getrokken tot aan de schuren van de dakpannenfabriek.
De sectie onder aanvoering van luitenant Geerts stelde zich in eerste instantie op achter de fabrieksgebouwen. Oversteken met het pontje was geen optie meer. De Duitsers hadden vrij zicht op het gehele Valkenburgerveerpad, dus men moest voorzichtig het pad oversteken om bij de schuren te komen waar men de dakpannen liet drogen. Hovingh besloot zelf een kijk te gaan nemen hierbij gevolgd door Sergeant Marinus Sakkers. Duits geweervuur volgde waarbij de negentienjarige Sakkers werd getroffen. Hij zou later die dag overlijden in het AZLAcademisch Ziekenhuis Leiden, nu het LUMC. te Leiden. Na een tweede verkenningspoging en beschietingen door Nederlands artillerievuur werd er tot terugtrekking besloten.
Na de capitulatie waren de gebouwen aan beide oevers van het Valkenburgse pontje zwaar beschadigd. Er was aanzienlijke schade aan de gebouwen van de dakpannen fabriek Sillevoldt en de schoorsteen was ingestort. Aan de Valkenburgse zijde is het gedeelde pand van Paulus Noort aan de Oude Rijnkant en de slagerij van Van Kesteren aan de Hoofdstraat dusdanig beschadigd dat het afgebroken moet worden. Bij de Valkenburgse wederopbouw krijgt Slager Van Kesteren een nieuw pand aan de westkant van de Hoofdstraat en Paulus Noort aan de oostkant. Hierdoor kan tevens de bijna haakse hoek uit de Hoofdstraat omgebogen worden tot een flauwe bocht.
Duitse militairen steken met het Valkenburgse pontje de Rijn over. D. Hoek
Na de capitulatie was bij de ligplaats van het pontje, aan het Veereinde, de aanmeerplaats van binnenvaartschepen die ingezet werden voor het afvoeren van de Ju-52 transportvliegtuigen die beschadigd waren geraakt bij de aanval op het vliegveld. De onderdelen die nog bruikbaar waren werden zorgvuldig gedemonteerd en vanaf Valkenburg per schip getransporteerd naar Duitsland. Wat niet meer te redden was werd als schroot afgevoerd. Van de Ju-52 die bij de slag om Den Haag betrokken waren lagen er schuiten vol met vleugels aan de Laakkade te wachten op vervoer terug naar Duitsland.
Het binnenvaart schip de Nathalie geladen met vliegtuigonderdelen ligt aangemeerd aan het Veereinde. E. Wolthaus
In juni 1943 was het bericht gekomen dat er langs de Katwijkse kust een strook van 150 meter moest worden vrijgemaakt ten behoeve van de Atlantikwall. Alleen de Oude Kerk – zonder toren-, de historische vuurtoren en villa Allegonda, ontworpen in 1917 door architect J.J.P. Oud, mochten van de bezetter blijven staan. Gedupeerde bewoners en niet-plaatsgebonden arbeiders moesten het dorp verlaten en werden onder andere geëvacueerd naar Drenthe en Gelderland.
De vooroorlogse Meerburgkade zou in 1943 ook onder de slopershamer verdwijnen. E. Wolthaus
In 1943 werd er door Burgemeester Woldringh van der Hoop en de Katwijkse gemeenteraad opdracht gegeven aan ir. A. H. van der Leeuwen en de architect Herman van der Kloot Meijburg om een plan te maken voor herstel van de oorlogsschade. Dit plan moest tevens dienst doen als sanerings- en uitbreidingplan. In 1945 werd het door de nationale Dienst voor de Wederopbouw en in 1946 door de gemeenteraad vastgestelde wederopbouwplan van Katwijk goedgekeurd als een van de eerste na-oorlogse wederopbouwplannen van Nederland.
Besturen is vooruitzien en daarom meen ik voorlopig langs deze weg U bekend te moeten maken met plannen die bij mij bestaan tot algehele reorganisatie van het strand en de Boulevard.
Herman van der Kloot MeijburgVermaard Nederlands architect (1875-1961), afkomstig uit Voorburg en in 1940 erelid van de Bond voor Nederlandse Architecten. werkte het wederopbouwplan na de oorlog uit met zijn zoon Leendert van der Kloot Meijburg. Hun ontwerp had een traditionele, kleinschalige vissersplaats als uitgangspunt, gecombineerd met een op de regio gerichte badplaats. De Boulevard met het nieuwe Emmaplein, aan het einde van de Voorstraat, werd het centrum van de badplaats. Meer zuidelijk vormden het nieuwe Andreasplein, de Oude Kerk en het Andreashofje het centrum van het vissersdorp. De smalle, gebogen straatjes en kleine huisjes werden gemoderniseerd maar het oude vissersdorp bleef zijn dorpse uitstraling behouden.
Nog zuidelijker, bij de oude vuurtoren, kwam een tweede badcentrum, met een appartementencomplex en enkele vrijstaande zomerhuisjes. Deze open bebouwing werd gekozen om de aaneengesloten boulevardbebouwing geleidelijk te laten overgaan in het natuurlijke duinlandschap. De Boulevard ligt op de duinen, flink hoger dan het strand, waardoor de wandelaars en de boulevardbewoners vrij uitzicht hebben over de zee. Hij is ingericht met twee brede rijbanen, aan beide zijden voetgangers- en fietspaden en ruime parkeervoorzieningen. Van der Kloot Meijburg was ook supervisor voor de uitvoering en gaf tien hoofdarchitecten de opdracht een deelzone uit te werken met een aantal jongere architecten. De hoofdarchitecten van de Boulevardstrook waren (van noord naar zuid): J. Kuiper, A. Komter, J. Jonkman, A.P. Smits, S.J. Van Embden en G.H.M. Holt. Van Embden volgde Van der Kloot Meijburg in 1953 op als supervisor. Zijn ideeën zijn bepalend geweest voor het architectonische beeld van de Boulevard.
Binnen de gestelde regels voor maximale bebouwingshoogten, een zekere eenheid van stijl, materiaalgebruik en kapvorm werd variatie gestimuleerd. Op deze wijze keerde de kenmerkende vooroorlogse Katwijkse verscheidenheid voor zover terug. Dit individuele karakter van de bebouwing is ook mede bepaald door de wensen van verschillende woningeigenaren die met hun bouwplichten nieuwe huizen lieten bouwen. De verscheidenheid toont zich in verschillende gevelindelingen, de keuze voor balkons of veranda’s, wel of geen erker en diverse soorten en kleuren baksteen. De straten achter de Boulevard hebben vooral een individuele, grondgebonden woonbebouwing, met hier en daar garages of schuren behorend bij de Boulevardpanden. De Oude Kerk, het Andreashof en de witte vissershuisjes achter het Andreasplein vormen door de witte kleur een kenmerkende eenheid.
De Rijnmond waar begin jaren zestig nieuwe flats zullen worden gebouwd. In de verte rechts is Villa Allegonda te zien. E. Wolthaus
In maart 1946 wordt de Trouwzaal van het Katwijkse gemeentehuis drie dagen lang ingericht als tentoonstellingsruimte waarbij de wederopbouwplannen aan het grote publiek worden getoond. Plannen als “Haven” en “Witte hek” worden toegelicht en tonen ruime nieuwbouwwijken met moderne voorzieningen. Niet alleen woningen maar ook nieuwe openbare voorzieningen zijn ingepland. Onderdeel van het plan “Haven” zijn een nieuwe Zeevaartschool en een Ambachtschool. En in plan het “Witte Hek” is de bouw van een Chr. Huishoudschool opgenomen. Ook een ziekenhuis aan het begin van de Nieuwe Duinweg staat in de planning. Dat laatste is er echter nooit gekomen.
In afwachting van de oplevering van de plannen kwam op donderdag 14 maart 1946 het bericht van de Inspectie van Volksgezondheid aan de gemeenteraad dat er acht noodwoningenOnderdeel van het Noodvolkshuisvestings besluit van 1945. Gemeenten die meer dan 20% van hun woningbestand hadden verloren kwamen hiervoor in aanmerking. zijn toegewezen aan Katwijk. De kosten, fl 5200, – per stuk. Echter het Rijk droeg voor 90% bij in de kosten. De overige 10% van de exploitatiekosten waren voor de gemeente Katwijk. De tijdsduur van de woningen werd op 15 jaar vastgesteld. Op dinsdag 19 maart werd een begin gemaakt met het plaatsen van Zweedse noodwoningen aan de Kortenaerkade. Deze houten prefab woningen werden in elementen per trein aangevoerd en op de bouwplaats tot woningen gemonteerd.
Vorderingen in KatwijkVorderen, als men de Van Dale hierop naslaat wordt de volgende betekenis gegeven; van overheidswege opeisen in tijden van nood. Na de capitulatie in mei 1940 werd het Nederlandse volk al snel geconfronteerd met een aantal Duitse vorderingsmaatregelen. Deze zouden in de loop van de oorlog eigenlijk alleen maar verder uitgebreid worden.
Vorderingsmaatregelen werden op last van de bezetter vanuit de gemeentelijke instanties bekend gemaakt en in de regel hier vanuit ook gecoördineerd. De wettelijke bepalingen die vorderingsmaatregelen mogelijk maakten werden gepubliceerd in de zogenaamde Verordeningenbladen voor het bezette Nederlandsche gebied. Dit was een periodieke publicatie die aan de gemeentelijke instellingen werd gestuurd waarop door de desbetreffende instantie werd afgetekend voor gelezen en begrepen.
Een verordeningenblad van 6 mei 1944. D. Hoek
De eerste vorderingen waar het Nederlandse volk mee werd geconfronteerd was de vordering van gebouwen en grond. De Duitse inval bracht naast militairen ook een heel ambtelijk apparaat met zich mee en voor beiden was onderdak en een vorm van infrastructuur nodig. Over heel Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg werden gebouwen gevorderd voor militaire doeleinden. Niet in alleen openbare gebouwen, maar ook bij particulieren vond inkwartiering plaats.
De hotels aan de Katwijkse Boulevard zaten vol met Duitse officieren en de twee grootste zalen van de Rijnsburgse bloemenveiling Flora werden opgeëist voor de opslag van Duitse voorraden. Voor de Duitse Ortskommandant werd een huis aan de Parklaan gevorderd en de Rijnsburgse kwekers kregen de opdracht op in de eerste instantie 10% en later de helft van hun teelgrond ter beschikking te stellen aan de voedselvoorziening.
Met de uitbreiding van het vliegveld Valkenburg en de start van de bouw van de Atlantikwall werden er ook de nodige Duitse bouwtechnische eenheden op Katwijks grondgebied gestationeerd. De Bauleitung der Luftwaffe KatwijkEenheden voor de bouw van Duitse verdedigingswerken en de onderhoud aan vliegvelden. werd gevestigd aan de van Melskade 72 en daarna, vanwege de afbraak ten behoeve van Sperrgebiet, in een aantal huizen aan de Nieuwe Duinweg achter het Katwijkse gemeentehuis. Het werkvolk werd onder andere gehuisvest in de gebouwen van het Missiecollege aan de Overrijn dat vanaf juli 1942 door de Duitsers gevorderd was.
Het gevorderde pand van de Bauleitung der Luftwaffe 7 aan de Nieuwe Duinweg. E. Wolthaus
Naarmate de oorlog vorderde nam ook de schaarste toe. De crisisjaren en het langer voortduren van de oorlog dan verwacht hadden de van de Duitsers een noodlijdend volk gemaakt. Voedsel als kool en aardappelen werden niet gebruikt om er de Nederlandse bevolking te mee voeden maar werden massaal naar het Duitse achterland getransporteerd.
Vanavond kwam Van der H. zeggen dat ze dekens aan het vorderen waren. Iedereen zenuwachtig over het aanstaande verlies. Wij zullen trachten ze weg te stoppen maar op ieder bed één te laten liggen, maar niet de mooiste. In de krant werd ook weer melding gemaakt van het inleveren van koper, dus ik moet mijn kom ook weer verstoppen.
Medio 1942 werden ook zaken als dekens, fietsen en kostbare metalen gevorderd. In Katwijk werden er fietsen gedemonteerd en op zolder verstopt. De fietsen die wel ingeleverd werden belandden op de zolder van het Weeshuis aan de Voorstraat. Koperen voorwerpen werden begraven in achtertuinen en voor radio’s werd een geheime bergplaats getimmerd. Voor dit laatste kwam vanaf mei 1943 tot drie keer toe een oproep aan de Katwijkse burgerbevolking om hun radio’s in te leveren. Schoorvoetend werd hier gehoor aangegeven. Cornelis Varkevisser, directeur van de Visserijschool aan de Burgerdijkstraat was in het bezit van een zelfgebouwde radio en leverde deze op 5 juni 1943 in bij de Gemeente Katwijk.
Het ontvangstbewijs van Cornelis Varkevisser voor het inleveren van zijn radio bij de gemeente Katwijk. E. Wolthaus
Voor alles werd keurig een bonnetje geschreven, hun bezittingen zou men echter in de regel nooit meer terug zien. Ook huisraad, kachels en verwarmingsradiatoren waren niet veilig voor de Duitsers. Bij het vorderen van huizen en openbare gebouwen werden deze geroofd om elders dienst te doen.
Voor het onderhouden van contact tussen de Duitsers en burgemeester Woldringh van der Hoop had de gemeente Katwijk ‘tijdelijk agent van Politie in buitengewone dienst’ Jan van Duijvenbode aangesteld. Van Duijvenbode was voorheen werkzaam geweest als handelsreiziger voor een Noordwijkse bloembollen firma op Amerika en Duitsland. In deze hoedanigheid sprak hij goed Duits en kon op die manier tolken tussen de burgemeester en de Ortskommandant op het vliegveld Valkenburg. Deze laatstse had ook het Missiecollege en de wachtpost bij de Sandtlaanbrug in het huis van Van den Vijver onder zijn beheer. Indien er dreigende maatregelen van Duitse kant op handen waren, speelde Van Duijvenbode de informatie door aan Pater Patricius Mikx en de burgemeester. Na het bombardement van 1943 op het college deed Mikx bij Van Duijvenbode zijn beklag over het ongevraagd vorderen van nog bruikbare bouwmaterialen door de Duitsers.
Schrijven van Patricius Mikx, de pater-econoom van het Missiecollege, die zijn beklag doet over het roven van materialen door de Duitsers na het bombardement van 1943. D. Hoek
Het resultaat na de bevrijding was een groot gebrek aan gebruiksmaterialen bij de burgerbevolking en een grote woningnood als gevolg van alle afgebroken huizenOp last van de Duitsers in juni 1943 ten behoeve van de bouw van de Atlantikwall.. Na het vertrek van de Duitsers uit de Rijnsburgse veiling Flora trof men een onbeschrijfelijke chaos aan. Alle inventaris wat van hout was was opgestookt, kantoormeubilair gestolen en iedere kast en laatje ondersteboven gehaald. Ditzelfde gold voor de inventaris van het Katwijkse Missiecollege, deze was echter grotendeels terug te vinden op het vliegveld.
Een groep Duitse officieren maakt gebruik van gevorderde Katwijkse huisraad. E. Wolthaus
‘Mijn fiets terug!’ schreeuwden de Katwijkers tegen de eerste Duitsers die zich weer op Neerlands stranden waagden. ‘Mijn fiets terug!’ schreeuwden ook de spandoeken bij het huwelijk van Beatrix en Claus. De bijzondere band die Nederlanders met hun fiets hebben, was de Duitsers overigens niet ontgaan. Toen zij in juli 1942 de vordering van 100.000 fietsen afkondigden ten behoeve van de Duitse troepen, was de reactie zo fel dat een Wehrmacht-commandant in zijn maandrapport noteerde: “Een buitengewoon schadelijke actie. Het ergste wat een Nederlander kan overkomen, is dat hij zijn fiets kwijtraakt. Hij wordt er bij wijze van spreken mee geboren.”
Stichting 1940 -1945, afdeling RijnsburgIn navolging van eerdere zorg initiatieven zoals de Zeemanspot, en het Nationaal Steunfonds werd in oktober 1944 in Amsterdam de Stichting 1940-1944 opgericht. De stichting had als doel om financiële steun te geven aan de nabestaanden van oorlogsslachtoffers.
Hieraan kwam op 12 januari 1945 een abrupt einde nadat er drie kopstukken van de organisatie door verraad gearresteerd werden. Onder hen was de secretaris van het bestuur, mr. A.H. van Namen. Hij was vanaf 1940 actief betrokken geweest bij Vrij Nederland en op 13 oktober 1944 was hij één van de oprichters van Stichting 1940-1944 geweest. Na zijn arrestatie heeft hij tot de bevrijding op 5 mei 1945 gevangen gezeten in het Huis van Bewaring Tijdens WO II een beruchte gevangenis waar onder meer Anne Frank, en Johannes Post hebben vastgezeten.aan de Weteringschans in Amsterdam.
Op 27 juni 1945 werd de Stichting opnieuw opgericht, deze keer onder de naam Stichting 1940-1945. De oorlog had vele voormalig verzetsstrijders en hun families brodeloos gemaakt en vanuit de overheid was hiervoor tot 1947 nog niets geregeld. Om de eerste nood te ledigen kon men in deze gevallen terecht bij de Stichting 1940-1945.
In navolging tot de landelijke oprichting kwamen er ook lokale initiatieven op gang. Over heel Nederland worden er, veelal door de voormalige illegaliteit, plaatselijke afdelingen van Stichting 1940-1945 opgericht. Zo ook in Rijnsburg. Het dorp was in de oorlog een bolwerk van verzet geweest en had onderdak geboden aan een grote stroom onderduikers. Een grote groep van verzetsmensen onder leiding van Dominee Henk Post en Dokter Edzard Van der Laan had met gevaar voor eigen leven de bezetter gedwarsboomd en dit alles wonder boven wonder weten te overleven.
Voormalig lid van het Rijnsburgse verzet Edzard Van der Laan is in de jaren na de oorlog in deze hoedanigheid werkzaam voor Stichting 1940-1945. Hij werd dan benaderd om te adviseren over de aanvragen van verzetspensioenen. Als aanvrager kon men dan referenties opgeven. In het geval van Van der Laan moest hij dan aangeven of de persoon in kwestie ook daadwerkelijk had deelgenomen aan verzetsacties. Als dit het geval was en bevestigd kon worden werd er overgegaan tot toekenning van een x bedrag. Dit kon zijn voor compensatie van gemiste inkomsten vanwege onderduiken, het vervangen van door de Duitsers geroofde bezittingen of het simpelweg bieden van onderdak.
De weduwe van verzetsstrijder Johannes Post, Dina Post-Salomons bleef na de dood van haar man met acht kinderen achter. Zij werden door het voormalig Rijnsburgse verzet ondersteund en opgevangen. Zij werd met haar gezin door zwager Dominee Henk Post naar Rijnsburg gehaald en ondergebracht in een villa aan de Sandtlaan. Het huis was gevorderd door de Rijnsburgse BS en eigendom van Albert Kromhout.
Het gezin wed. Joh. Post samen met leden van het voormalig Rijnsburgs verzet voor het huis aan de Sandtlaan.
Om inkomsten te genereren organiseerde de Stichting landelijke collectes, benefietsportwedstrijden, tentoonstellingen en zangavonden. Ook werden er regelmatig legaten ontvangen. Het Koningshuis is sinds de oprichting nauw betrokken geweest bij de Stichting 1940-1945. In augustus 1950 werd Prins Bernhard benoemd tot erelid van het hoofdbestuur in Amsterdam.
Zij gaven alles. Wat geeft gij?
Stichting 1940-1945
Amsterdam 5 mei 1949.
Leidsche Courant 26 April, 1947. Leidsche Courant
De Stichting 1940-1945 werd door de Rijnsburgers een warm hart toegedragen en was ook in de jaren 50 nog actief bezig met het inzamelen van geld. Er was een jaarlijkse collecte rond dodenherdenking en bevrijdingsdag. In 1953 deed de Rijnsburgse afdeling in de vorm van een pamflet, met op de achterzijde een voormalige bonnenkaart, een oproep aan de inwoners om gul te geven ten behoeve hulp aan de slachtoffers van de Watersnoodramp. In 1951 en 1952 werd er door de Stichting in Rijnsburg respectievelijk f. 5435, – en f. 5735, – opgehaald.
De Stichting 1940-1945 is vandaag de nog steeds actief om de herinnering aan de Tweede Wereld oorlog levend te houden. De Stichting 1940-1945 voert wetten uit die financiële ondersteuning bieden aan slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Ook organiseren vrijwilligers van Stichting 1940-1945 in bepaalde regio’s lotgenotencontacten en geeft men eens per kwartaal een contactblad uit voor haar doelgroep.
De NSNAP komt naar KatwijkNaast de NSB was er in het vooroorlogse Nederland sprake van een schare aan soortgelijke politieke splinterpartijen, zoals de NSNAP. Deze fascistische golf was op gang gekomen na de oprichting van de Nationaal Socialistische Beweging in 1931 door voormalig bouwkundig ingenieur Anton Mussert.
Met name na de verkiezingsnederlaag van de NSB in 1937 schoten kleine fascistische partijen als paddenstoelen uit de grond. Mensen die ontevreden waren met de slappe antisemitische houding van Mussert en meer aansluiting wilden met NSDAP van Adolf Hitler besloten zich af te scheiden en een eigen partij op te richten.
Reeds in de jaren voor de oorlog deed de NSB regelmatig Katwijk aan. E. Wolthaus
Eén van die voormalige NSB leden was ds. G. van Duyl. Afkomstig uit het Friese Koudum was Gerrit van Duyl, afgestudeerd theoloog en Nederlands Hervormd predikant, in 1933 toegetreden tot de NSB. Samen met ds. L.C.W. Ekering Nederlands Hervormd Predikant en presentator van het AVRO radio programma Ochtendwijding. werd Van Duyl gezien als één van de beste sprekers van de Beweging.
Zijn redevoeringen waren doorspekt met krachtige en agressieve taal. Antisemitische uitspraken werden door hem dan ook niet geschuwd. Al snel werd Van Duyl een veelgevraagde deelnemer in lokale politieke debatten. In april 1935 neemt hij het in Noordwijk op tegen H.G. de Boer; lid van de Rooms Katholieke Staatspartij en in het dagelijks leven hoofdonderwijzer van de R.K. jongensschool in de Zeestraat. En op woensdag 9 december 1935 was Van Duyl te gast bij een bijeenkomst in Katwijk aan Zee.
Van Duyl hoopte door middel van de NSB de verzuilde politieke structuur van ‘het door politiek christendom verscheurde volk’ te doorbreken en het naar zijn ’door God gewilde eenheid’ terug te brengen. Hij was tegen de democratie en was voorstander van een krachtig autoritair bewind onder het gezag van een sterke leider zoals Hitler of Mussolini.
Mussert was dusdanig onder de indruk van het redenaarstalent van Van Duyl dat hij hem binnen de partij tot hoofd van de afdeling Vorming benoemde. Hierbij was Van Duyl tot 1937 verantwoordelijk voor de politieke vorming van de leden. Hierna was de breuk tussen Van Duyl en de NSB een feit. Hij was klaar met de slappe koers van de NSB en werd na een aanvaring met Mussert dan ook resoluut uit de partij gezet.
Van Duyl spreekt tijdens een bijeenkomst van de NSB. Wikipedia
Ondanks zijn turbulente privéleven, hij was inmiddels gescheiden vanwege een affaire met een minderjarige catechisante, en zijn politieke overtuiging bleek Van Duyl nog steeds in staat om beroepen te worden als voorganger van de vrijzinnige gemeenschap in Ooster- en Westerblokker en Schellinkhout.
Na zijn vertrek uit de NSB was hij in 1938, samen met oud-NSB’er ds. G. Hofstede, één van de oprichters van de Nederlandsche Volkspartij. Deze partij was echter geen lang leven beschoren en Van Duyl werd vervolgens lid van de NSNAP en Germaansche SSVoortgekomen uit de Nederlandse SS, met als doel propaganda en werving voor de Duitse Waffen SS.
Binnen de Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartij was Van Duyl eveneens een gevierd spreker en trok voor de partij het land in om lezingen te geven. Op woensdag avond 16 juli 1941 was Katwijk aan Zee aan de beurt. Door de Leidse afdeling van de NSNAP was het Reederij gebouw aan de Boulevard afgehuurd voor een bijeenkomst waarbij Van Duyl namens de partij een toespraak zou geven. Echter op de avond zelf moest Groepsleider Stol meedelen dat Van Duyl wegens ziekte verhinderd was en dat in zijn plaats de Haagse Kringleider Goyvaerts zou spreken.
Ons volk moet tot den strijd gebracht worden. Volksgenooten: schaart u achter de banier van het Hakenkruis.
J.A.C. Goyvaerts
16 juli 1941, Katwijk aan Zee
Op 16 september 1941 werd Katwijk nogmaals door de NSNAP bezocht. Wederom onder leiding van de Leidse Groepsleider J.A. Stol werd er in Café de Casa Cara aan de Tramstraat een Openbare Vergadering georganiseerd waarbij Van Duyl acte de présence zou geven. Ditmaal niet verhinderd door ziekte sprak Van Duyl de aanwezigen toe in de achterzaal van de Casa Cara met als thema “Groot Duitsch bewustzijn tegen Hollandsche engheid”. Een verslaglegging van de bijeenkomst in het Leidsch Dagblad van 17 september 1941 laat niet aan de verbeelding over dat de bijeenkomst een zeer antisemitisch karakter had.
Wij zijn aangewezen op het grote Duitsche Volk en trotsch op velen van onze jongens die optrokken om tegen Rusland te vechten. Zij zijn den ware Nederlanders die toonden wat het Groot Duitsch bewustzijn waard is. Onder den Führer zal de wereld een toekomst hebben.
ds. G van Duyl
16 september 1941, Casa Cara – Katwijk aan Zee
Het strooibiljet van de Openbare Vergadering der NSNAP in Katwijk aan Zee. E. Wolthaus
Op 27 september 1941 werd de NSNAP op last van de Duitsers opgeheven. In augustus 1943 vertrok Van Duyl met zijn tweede vrouw naar Duitsland. Pas na de oorlog, in mei 1946, werd hij in Nederland gearresteerd. In tegenstelling tot zijn voormalig mede NSB lid Max Blokzijl wist hij echter het vuurpeloton te ontlopen. Wel werd Van Duyl in april 1948 door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam met aftrek van voorarrest tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. In 1951 werd hij op vrije voeten gesteld. Op 27 december 1952 kwam Gerrit van Duyl, theoloog en Nationaal Socialistisch politicus op 64 jarige leeftijd in Den Dolder, Utrecht te overlijden.
Het zeevarend bestaan van Arie NijghArie Nijgh wordt op 4 december 1905 geboren in een geslacht van zeevarenden. Als vanzelfsprekend kiest ook hij voor een bestaan op zee. In 1933 trouwt hij met Klaasje Plokker en al snel wordt zoon Willem geboren. Enkele jaren later, in 1936 gevolgd door dochter Corrie. Arie voer vanaf die periode op verschillende vissersschepen tot aan de behouden teelt Het einde van de haringvisserij in december. van 1939.
Engeland en Frankrijk hebben Duitsland de oorlog verklaard nadat Duitsland Polen binnenviel. Dit had tot gevolg dat er tijdelijk een visserij verbod werd ingesteld. Mogelijk voelde Arie dit als voorteken voor nog meer beperkende maatregelen in de visserij en was dit voor hem reden om begin 1940 te tekenen bij de Rotterdamsche Lloyd.
In februari 1940 zet Arie vanuit Rotterdam koers richting Soerabaja met het s.s. SITOEBONDO Getorpedeerd en vergaan op 30 juli 1941. . Als hij daar aankomt kijkt hij zijn ogen uit. In de haven liggen prachtige grote schepen. Het landschap en haar prachtige natuur is oogverblindend mooi.
Arie Nijgh H. Nijgh
Begin mei 1940 werkt hij op het m.s. DEMPO van de Rotterdamsche Lloyd. Kort daarna breekt in Nederland de oorlog uit. Ook in Nederlands-Indië is dit meteen te merken. De Koninklijke Marine dwingt de Duitse bemanning van de Duitse rederij HAPAG van hun schepen en bemand deze met Hollandse zeelui. Een aantal van deze zeelui komt van de m.s. SIBAJAK en om de bemanning van dat schip aan te vullen wordt Arie van het opgelegde m.s. DEMPO naar de SIBAJAK verplaatst. Op 10 mei 1940 vertrekt Arie met de SIBAJAK voor een kustreis van Priok naar Perak. Daarna werkt hij nog korte tijd aan boord om vervolgens te worden teruggeplaatst naar de DEMPO. Een geluk voor Arie, want een deel van de bemanning gaat over naar de s.s. SLAMAT. Echter dit schip zal eind april 1941 deel uit maken van een van de grootste rampen uit de Nederlandse scheepvaartgeschiedenis waarbij 983 mensen het leven lieten.
Vanaf 6 juli 1940 vaart Arie weer op de DEMPO. Ze reizen op de zogenaamde Java New York Lijn Een Nederlands - Britse dienst tussen het voormalige Nederlands-Indië en de oostkust van de VS. . Deze lijn voorziet de Verenigde Staten in de enorme behoefte aan grondstoffen uit Nederlands-Indië. Op een van deze reizen wordt ook de goudvoorraad van het Gouvernement verscheept naar Fort Knox. Als de goudvoorraad aan boord wordt gebracht gaat dat zonder al te veel poespas. Weinig tot geen beveiliging en de arbeiders lopen met een goudstaaf op de schouders over de loopplank het schip op. Eenmaal in Amerika gaat dat wel anders. Talloze zwaarbewapende agenten houden de goudvoorraad scherp in de gaten als het van boord gaat en in de waarde-transportwagens wordt geladen.
Na haar reizen op de Java – New York-lijn wordt de DEMPO in Liverpool omgebouwd. Haar luxe accommodaties en hutten worden gekraakt en geschikt gemaakt voor troepentransport. Duizenden haken worden aan de stalen plafondbalken gelast waar later de hangmatten aan kunnen worden bevestigd. Vanaf augustus 1942 worden op de Todd werf in New York versterkingen ingebouwd om het boordgeschut te kunnen aanbrengen.
Arie neemt begin november 1942 met het m.s. DEMPO deel aan operatie Toorts, de bevrijding van Noord-Afrika. Tijdens die reis zijn er waarschijnlijk ook andere Katwijkers aan boord. Op de bemanningslijsten uit die tijd staan namen als Cornelis Vooijs, Maarten Arie van der Boon en Willem Guijt. In hetzelfde konvooi varend op een ander schip is Katwijker Cornelis Haasnoot op het m.s. ALPHARD. Cornelis vertrekt al enkele dagen eerder richting Gibraltar maar omdat het m.s. DEMPO behoort tot de snellere passagiersschepen komen ze gelijktijdig aan.
De DEMPO behoort tot één van de vier Nederlandse aanvalsschepen. Over de aard van de strategische inzet van de DEMPO bij deze operatie werd in een officiële mededeling het volgende gesteld: “vier Hollandse schepen zijn benoemd tot zogenaamde aanvalsschepen. Zij varen in de eerste aanvalslijn en moeten als eerste hun troepen en voorraden ontschepen, zodoende lopen zij logischerwijs ook het grootste risico”.
De m.s. Dempo omgebouwd naar troepentransport schip. H. Nijgh
Tijdens Operatie Toorts ankerde de DEMPO op 9 november om 09.00 uur een periode bewesten kaap Matifou. Daar kregen zij gedurende de loop van de dag zware aanvallen te verduren waarbij al het beschikbare afweergeschut werd ingezet om aan de aanvallen te beantwoorden. Er viel een bom precies tussen de buitenboord hangende reddingboten B.B.3 en B.B.4 door en suisde rakelings langs de scheepshuid het water in. Hij ontplofte in de modder onder het schip maar door de schok van de ontploffing raakte de klepkasten van de uitlaten in de machinekamer beschadigd en er ontstond lekkage in het Javanen-verblijf achteruit. Ook raakte door de schokken de verlichting en de dynamo’s beschadigd. Het Sperry-kompas raakte onklaar en ook het echoloodsysteem raakte zodanig beschadigd dat het onbruikbaar was. Toch kon de DEMPO na reparaties haar werk voortzetten en wist uiteindelijk de haven van Algiers te bereiken om aldaar de laatste troepen en uitrustingen aan wal te zetten. Na deze missie keerde de DEMPO veilig in Liverpool terug.
Tijdens zijn oorlogsvaarten deed Arie met de DEMPO verschillende havens aan over het rond der aarde. Singapore, New York, Liverpool, Aden, Freetown, Bombay, Durban, Batavia, Halifax, Alexandria, Kaapstad Gibraltar en Napels Tijdens al deze oorlogsvaarten werden Arie en zijn collega bemanningsleden continu blootgesteld aan de dreiging van de oppermachtige Duitse U-boten, zeemijnen en de bommenwerpers van de Luftwaffe en natuurlijk ook de Japanse Marine en luchtmacht.
Er was altijd die permanente dreiging die hen het gevoel moet hebben gegeven zelden of nooit veilig te zijn. Zelfs in het dok in Liverpool kon men zich niet veilig voelen, want daar gebeurde het dat een volgeladen munitieschip een voltreffer kreeg en ontplofte. De DEMPO, die gelijktijdig in het dok lag kreeg het bij deze ontploffing ook zwaar te verduren. De stukken staal van het ontplofte schip zaten door de hitte vast gelast op het dek van de DEMPO en ook op de DEMPO zelf waren slachtoffers te betreuren door dit voorval.
Begin 1944 kreeg de DEMPO de opdracht om vanuit Liverpool terug te keren naar de Middellandse zee. Na aankomst in het Noord-Afrikaanse Oran moest de het schip troepen en voorraden transporteren voor de geallieerde legers in Italië. Op 14 maart stapten 3400 Amerikaanse militairen van boord in Napels en een dag later voerde het schip in ballast als onderdeel van konvooi SNF-17 terug naar Oran. Het schip werd daarbij beschermd door een luchtafweerkruiser en vijf torpedobootjagers. Tot in de ochtend van 17 maart 1944 verliep de reis zonder noemenswaardige problemen. Het was een kalme zee onder een heldere lucht.
Nog diezelfde ochtend werd de DEMPO getroffen door een torpedo aan de stuurboordzijde van het schip. Omdat de DEMPO slechts 30 mijl uit de wal voer probeerde kapitein Willem Jansen het schip nog in ondiep water te brengen door het konvooi te verlaten en koers te zetten naar de wal. Desnoods wilde hij haar op strand zetten. Toch moest de kapitein dit plan staken omdat de waterdichte schotten in de machinekamer bezweken onder de enorme waterdruk. De naden begonnen te scheuren en de nagels schoten eruit. De machinisten moesten vluchten en door het instromende water vloog het schakelbord in brand waardoor het schip stuurloos werd. De bemanning kon met de sloepen de kust bereiken en anderen werden opgepikt door de begeleidende schepen uit het konvooi. De volledige bemanning, 333 man, overleefde de ramp.
Arie was al zijn spullen kwijt, die waren ten onder gegaan met de DEMPO. Alleen zijn monsterboekje, een paspoort van Soerabaja en wat ID-kaartjes die hij waarschijnlijk in het waterdichte kokertje om zijn nek had bleven bewaard. Eenmaal terug in Liverpool werd Arie voor een paar reizen op het m.s. JOHAN VAN OLDENBARNEVELT geplaatst om daarna tot ruim na de oorlog weer op het m.s. SIBAJAK dienst te doen.
In het kader van de evacuatie van het Sperrgebiet moest Arie’s vrouw Klaasje met hun twee kinderen en zijn schoonmoeder, die in de 3e Kanaalstraat Nu de Saksenstraat in de Rooie buurt. woonden, noodgedwongen evacueren naar Nijkerk. Eind juni 1945 konden ze pas weer terug naar Katwijk komen.
Holkerstraat 16, het evacuatieadres van de familie Nijgh in Nijkerk. H. Nijgh
Op zondag 2 september 1945 liep de SIBAJAK de haven van Rotterdam binnen. Niemand die ze op de kade opwachtte want het bericht van haar aankomst had de autoriteiten niet tijdig bereikt. Vanwege onderhoud moest hij nog enkele dagen aan boord blijven, op 7 september mocht hij naar huis. Ruim 68 maanden was hij van huis geweest. Zijn vrouw en kinderen hadden hier in Holland vijf jaar oorlog meegemaakt en hij was er niet bij geweest. Enkele weken later meldde Arie zich weer in Rotterdam op de SIBAJAK waar na enige tijd weer koers gezet werd naar Indonesië. Op 21 juni 1946 na terugkeer op Nederlandse bodem liet hij de koopvaardij definitief achter zich en koos voor een bestaan aan de wal.
Zoals zovelen praatte Arie niet over wat hij had meegemaakt. Ieder had zijn eigen oorlogsverleden en Nederland moest worden opgebouwd. Er is lange tijd nauwelijks erkenning geweest voor de rol van de koopvaardij in oorlogstijd. In de naoorlogse jaren ontving hij een oorlogsherinneringskruis met de gespen: Oorlogsdienst Koopvaardij – Middellandse Zee en Oost Azië Zuid Pacific. Hij maalde er niet om. Zijn vrouw heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat hij de medaille niet terugstuurde. Gelukkig maar, want het was deze medaille die kleinzoon Hubert Nijgh inspireerde om de oorlogsjaren van zijn opa te achterhalen en hem in de gelegenheid stelde om voor zover het in zijn vermogen lag toch een stukje erkenning te geven aan de belangrijke bijdrage van de koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog en aan de Katwijkers die hierbij het leven lieten.
Op 7 november 1949 wordt Arie Nijgh het Oorlogsherinneringskruis toegekend. H. Nijgh
De aanval bij de PostbrugZij hielden koers
Tekst op het Rotterdamse monument voor de Koopvaardij, De Boeg.
Op de ochtend van de 10e mei 1940 is een colonne van I-9R.I onderweg in de richting van Leiden. Achter het stuur van één van de bussen zit de 43-jarige Willem Marinus Kors uit Haarlem, beter bekend als ‘Ome Rinus’. De manschappen van I-9R.I zijn eerder die dag vanaf de Dreef in Haarlem vertrokken in autobussen van de firma Leo Kors uit Heemstede en de firma Stormvogels uit IJmuiden. Naast de bussen bestaat de colonne uit een aantal vracht en volgwagens met materieel.
Na een rit door Heemstede, Bennebroek, Hillegom en Lisse bereikt de colonne Sassenheim. Bij wegrestaurant “de Uiver” wordt een tussenstop gemaakt alvorens de wagens even voorbij de Sikkens fabriek, in de richting van Den Haag, de A44 opdraaien. Hierbij wordt een eenheid van het 6e Bereden Artillerie gepasseerd. Met als thuishaven de Leidse Doelenkazerne maar tijdens de Mobilisatie ondergebracht in Lisse en Sassenheim zijn deze onderweg naar Oegstgeest om stelling te nemen bij kasteel Oud Poelgeest.
De plek des onheils aan de A44 anno 2020, met rechts de plaats waar de bus reed toen deze getroffen werd. E. Wolthaus
Omtrent drie uur in de middag klinkt er dreigend motorgeronk in de verte. Het zijn vliegtuigen! Eerst wordt er aangenomen dat het om Nederlandse toestellen gaat maar het blijken Duitse jachtvliegtuigen te zijn die de colonne laag tegemoet komen. Een span paarden van 1-6-BA slaan op hol. De 21-jarige Wachtmeester Christiaan Leonard van den Broek uit Dordrecht probeert ze tegen te houden maar wordt meegesleurd. Hij valt en komt onder de wagen terecht. Hij wordt twee dagen later in Oegstgeest bij het Groene Kerkje begraven.
Paniek breekt uit, men probeert dekking te zoeken onder de voertuigen en het viaduct, enkelen rennen de weilanden in. Met een lichte mitrailleur en handwapens wordt tevergeefs gepoogd om enige tegenstand te bieden aan de naderende jagers. De boordmitrailleurs van de toestellen zaaien dood en verderf onder de Nederlandse soldaten op de grond. De Duitse jagers draaien vervolgens ter hoogte van Endegeest en zetten voor een tweede keer in duikvlucht de aanval in. Het voorste toestel werpt hierbij een drietal bommen af waarbij één van de bussen wordt geraakt.
De voltreffer zet de bus in lichterlaaie en de mannen in de bus zitten gevangen. Ze kunnen geen kant op en verbranden levend. Ontploffende munitie in de patroontassen van de soldaten richt nog meer schade aan. De bus brandt als een fakkel en versperd de weg voor de overige voertuigen van de colonne. De gewonden worden in allerijl in een vrachtwagen van transportbedrijf Van der Luyt uit Sassenheim naar het Academisch ziekenhuis Leiden gebracht.
Belangstellenden bekijken de uitgebrande bus. E. Wolthaus
Er zijn in de eerste instantie zeventien doden te betreuren. Elf van hen zijn niet meer te identificeren en worden ter plekke begraven in één van de zojuist geslagen bomkraters in een weiland naast de A44. Onder hen is de ook de chauffeur van de bus, Marinus Kors. De rest van de gesneuvelden wordt bij het Groene kerkje in Oegstgeest begraven. Zeven manschappen zullen op een later tijdstip overlijden in het Academisch ziekenhuis in Leiden.
De colonne van 9-R.I onder leiding van Vaandrig P.P. van Elsen houdt halt en overnacht naast de kant van de weg. De volgende dag trekt men verder waarna de eenheid onderdeel zal zijn van de derde tegenaanval op Valkenburg onder leiding van Overste BuurmanCommandant van 4R.I. . Van Elsen zal uiteindelijk hiervoor op 24 Juni 1950 in Den Haag onderscheiden worden met de Bronzen Leeuw.
J. Bouwmeester in een kort geding tegen de gemeente Sassenheim. Nieuwe Apeldoornse Courant
J. Bouwmeester, de eigenaar van het weiland waar de elf gesneuvelden begraven werden, plaatste op eigen kosten en in overleg met de nabestaanden een monument op de plek van het graf. Dit bestond uit een kring van witte paaltjes met in het midden een zwart houten kruis. De gemeente Sassenheim vond dit ongepast en kwam met een voorstel van een 2.75 meter hoog stenen kruis. Dit schoot Bouwmeester volledig in het verkeerde keelgat en stapte naar de rechter.
Uiteindelijk werd besloten tot het plaatsen van een grafsteen met de namen van de gesneuvelden. Deze werd op onthuld door Burgemeester Jhr. Mr.R. Sandberg van Boelens, Op 17 mei 1941. Hij was hierbij in het gezelschap van Bouwmeester, Raadsleden, de Politie, Luchtbeschermingsdienst, nabestaanden en vele andere belangstellenden.
Het tweede monument voor de slachtoffers van de aanval op de Postbrug. E. Wolthaus
In maart 1973 wordt het graf in het kader van het verlopen van de tijd der beschikbaarstelling De tijd dat een graf kostenloos ter beschikking mag worden gesteld. geruimd en de lichamen hierbij overgebracht naar het militaire ereveld Grebbeberg in Rhenen. Inclusief het lichaam van Marinus Kors die hiermee de enige burger wordt op deze uitsluitend militaire begraafplaats.