Vanaf het moment dat de Duitse aanval in alle vroegte de vrijdag voor het pinksterweekend verstoord had vielen zowel aan de Nederlandse als aan de Duitse zijde de nodige slachtoffers. De militairen die in en rond het vliegveld Valkenburg tijdens de gevechten sneuvelden, kregen in veel gevallen ter plaatse een veldgraf. Deze lagen overal in het gevechtsgebied verspreid: in tuinen, langs wegen, en in de duinen.
Tijdens de chaos van de meidagen was men niet of nauwelijks in de gelegenheid om de doden een fatsoenlijke begrafenis te geven. Anderen kwamen terecht op burgerkerkhoven in de omgeving van plaatsen waar eenheden na de gevechten werden ondergebracht. In een enkel geval namen uit Duitsland aangevoerde eenheden hun doden na de strijd mee terug naar de plaats van vertrek, waar zij op een kerkhof ter aarde werden besteld. Hiermee week men af van de richtlijnen omdat Duitse militairen in het land waar zij sneuvelden, begraven moeten worden.
Een Nederlands identiteitsplaatje Model B, gevonden achter de barakken aan de Wassenaarseweg. D. Hoek
Om de gesneuvelden te kunnen identificeren begon men in de tweede helft van 1800 de soldaten te voorzien van indentiteitsplaatjes. De plaatjes werden in het leven geroepen toen er op grote schaal granaten, kanonnen en mitrailleurs gebruikt gingen worden. De soldaten werden hierbij zo ernstig verminkt dat de lijken niet meer geïdentificeerd konden worden. Toen de Frans-Duitse oorlog in 1870 uitbrak, werden er honderdduizenden soldaten gemobiliseerd. Om later de identificatie van de doden te vergemakkelijken, deelde het Duitse leger aan de soldaten metalen plaatjes met hun persoonsgegevens uit. In het Duits werden deze plaatjes ‘Hundemarken’ genoemd – dog tags – omdat hondeneigenaren net verplicht waren hun hond van een plaatje te voorzien zodat de overheid alle zwerfhonden kon vangen en afmaken. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog waren de plaatjes onmisbaar. Een soldaat had twee identieke plaatjes. Als hij werd gedood, werd er een meegenomen, en de andere bleef op het lichaam.
In 1905 werden in het Nederlandse leger de eerste identiteitsplaatjes in gebruik genomen. In het buitenland waren dergelijke plaatjes al eerder bekend. Eén van de bedenkers is de veldgeoloog Doctor Gustaaf Adolf Frederik Molengraaf die betrokken raakte bij de boerenoorlog. Als organisator van het Identiteitsbureau, dat gegevens uit wisselde tussen beide oorlogvoerende partijen over gevangenen, gewonden en gesneuvelden, bedacht Molengraaf het Nederlandse herkenningsplaatje
In 1917 werden er in het Nederlandse leger plaatjes van zink in gebruik genomen, uitgevoerd in twee modellen, A en B. Deze modellen bestaan uit twee delen; één deel blijft op het lichaam van de gesneuvelde achter, het andere deel wordt ingenomen ter identificatie. het Model A bestond uit twee rechthoekige plaatjes met elkaar verbonden middels een koord . Dit model wordt in 1923 vervangen door Model B, dat de vorm heeft van de huidige identiteitsplaatjes; een rechthoekig plaatje met in het midden een smalle gleuf zodat het in tweeën gebroken kan worden. Op elk deel staat dezelfde informatie. Voor het geval een militair sneuvelde bleef het bovenste deel aan een koord om zijn hals, of in het geval dat zijn hoofd dusdanig verminkt was, in zijn laars, en werd het onderste deel afgebroken en bij de desbetreffende officier ingeleverd. In de eerste instantie werden ze door de Nederlandse soldaten beschreven met witte ink, die in de regimentsapotheek werd bereidt. Later werd de naam, eenheid en bloedgroep er met stalen letters ingestanst.
De graven in het duin van Obergefreiter Ewald Allerich en Feldwebel Georg Burmester, beide van IR47. E. Wolthaus
De Duitse indentiteitsplaatjes waren ovaal van vorm en vervaardigd uit aluminium, zink, staal en een klein gedeelte roestvrij staal. Op dat laatste na allemaal materialen die in de grond snel corroderen. De bodemvondsten die vandaag de dag nog uit de grond gehaald worden zijn dan ook hierdoor danig aangetast. Ook de Hundemarken bestonden uit twee delen die van elkaar afgebroken konden worden. Iedere soldaat was volgens de regelementen verplicht deze ten alle tijden bij zich te dragen. De eenheid, stamboeknummer en bloedgroep werd hierop vermeld. Bij eenheden die een verhoogde kans op gevangenname hadden, zoals grenstroepen en fallschirmjagers, kwam het nogal eens voor dat de eenheid uit tactisch oogpunt niet op het plaatje werd gezet. Deze eenheden hadden alleen een nummer en de bloedgroep op hun ‘Hundemarken’ staan. Wanneer een soldaat om het leven kwam, werd één helft van het plaatje afgebroken en via de legereenheid waarbij hij op dat moment diende, opgestuurd naar de Wehrmachts-Auskunftstelle in Berlijn.
Op deze manier konden de Duitse en Nederlandse militairen snel en betrouwbaar geïndentifeerd worden toen er na de capitulatie een begin gemaakt moest worden met het begraven van de gesneuvelden. Rond Katwijk en Valkenburg waren tijdens de strijd talloze veldgraven gedolven. Haastig gemarkeerd met een ruw kruis waaraan de helm van de gesneuvelde werd gehangen. De militairen die rondom het vliegveld of in het duin waren omgekomen werden grotendeels naar Valkenburg gebracht alwaar ze naast de resten van NH kerk werden begraven. Ook verrees er aan de Cantineweg bij de ingang naar de schietbanen een erebegraafplaats waar over het algemeen Nederlandse militairen werden bijgezet. Gedurende heel 1940 en begin 1941 werden er nog steeds Duitse en Nederlandse militairen naar Valkenburg en de Cantineweg overgebracht. Vandaag de dag zijn de Duitse militairen die hier gesneuveld zijn allemaal overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats in Ysselsteijn. De graven werden geruimd en de lichamen werden bloksgewijs naar Ysselsteijn overgebracht. Vak CN werd overgebracht van de begraafplaats aan de Kruisweg te Valkenburg, vak CV werd overgebracht van de begraafplaats bij het ‘Groene Kerkje’ te Oegstgeest, en vak TBB werd overgebracht van het N.H. kerkhof te Katwijk. Er rusten echter nog steeds Duitse soldaten in anonieme graven in het duin. Bij het herbegraven kwam het regelmatig voor dat als men een gezamenlijk graf vond, de Nederlander werd meegenomen en de Duitser uit rancune naamloos werd achtergelaten .
Het comité voor Joodsche Vluchtelingen KatwijkNadat Adolf Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht is gekomen, kiezen tienduizenden Duitse Joden ervoor hun vaderland te verlaten. De situatie wordt steeds dreigender en een groot aantal kiest ervoor om naar het veilige Nederland te vluchten. De invoering van anti-Joodse maatregelen met als hoogte punt de rellen die op 9 november 1938 uitmonden in de Kristallnacht, drijven duizenden Joden naar Nederland. Tijdens de Kristallnacht gaan in Duitsland bijna tweehonderd synagogen in vlammen op en 7.500 winkels worden vernield en geplunderd. Meer dan honderd Joden worden vermoord. De nazi’s arresteren dertigduizend mannelijke Joden en voeren ze af naar concentratiekampen.
Tussen 1933 en 1938 komen ongeveer 25.000 Duits-Joodse vluchtelingen naar Nederland, waarvan er meer dan 15.000 politiek asiel aanvragen. Nederland was nog steeds neutraal en men dacht hier veilig te zijn van de vervolging door de Nazis. De meesten gebruiken Nederland als tussenstop en reizen door naar een andere eindbestemming. Politieke en Joodse vluchtelingen worden opgevangen, maar de Nederlandse regering stuurt er ook veel terug. Men is van mening dat de Joodse gemeenschap in Nederland zelf maar voor opvang moet zorgen.
Dit presenteert een groot probleem voor de Joodse gemeenschap, het opvangen van 15.000 mensen kost veel geld en tevens moest er naar onderdak gezocht worden. Om dit alles te kunnen financieren vluchtelingen werd in maart 1933 het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen (CBJB), met als onderafdeling het Comité voor Joodsche Vluchtelingen (CJV) opgericht. Terwijl deze organisaties probeerden geld in te zamelen, werd er tegelijkertijd naar gestreefd het aantal vluchtelingen dat zich in Nederland wilde vestigen beperkt te houden Door het hele land werden vervolgens lokale CJV afdelingen opgericht, zo ook in Katwijk.
In het Leidsch Dagblad van 19 november 1938 wordt een oproep gedaan om geld te doneren ten behoeve van de Joodse vluchtelingen die Nederland binnenkwamen. Regionaal Archief Leiden
Onder de bezielende leiding van burgemeester Woldringh van der Hoop wordt er een voorlopig comité in het leven geroepen. In dit comité nemen vervolgens geestelijken van alle geloofstromingen plaats. Ned. Hervormd, Gereformeerd en Katholiek Katwijk slaan samen met een aantal notabelen de handen ineen om hulp te bieden aan de grote stroom Joodse vluchtelingen. Eén van hen is Dr. Ing. Adriaan Belinfante, werkzaam als ingenieur bij de NV Sociëteit voor Chemische Industrie Katwijk. De Belinfantes zullen uiteindelijk de geschiedenis ingaan als zijnde één van de Joodse families in Katwijk die gearresteerd werden en in de concentratiekampen zijn omgekomen.
In November 1938 deed het Joodsche hoofd comité in Amsterdam een oproep voor onderdak van Joodse kinderen uit Duitsland. Tehuis “de Kinderkolonie” in Katwijk aan Zee bood hierop een 10-tal bedden aan voor de opvang van deze kinderen. Dit tehuis was speciaal bestemd voor de zogenaamde bleekneusjes. Dit waren kinderen die als gevolg van oorlog, ondervoeding, tuberculose en andere gezondheidsproblemen, in een zogenaamde vakantie- of gezondheidskolonie werden gehuisvest om weer op sterkte te komen. Door heel Nederland kon men soortgelijke tehuizen vinden, door de overheid geïnitieerd en vaak verbonden aan een stichtelijke instelling als een kerk of een klooster.
Het Zaans Volksblad maakt op 9 december 1938 melding van de collecte ten behoeve van de Joodse vluchtelingen in Katwijk. Koninklijke Bibliotheek
Op 28 November meldt de Katwijksche Post dat er op 3 december er een nationale collecte plaats zal vinden. Er wordt er op straat gecollecteerd voor de hulp aan Joodse vluchtelingen, en na het geven van een donatie ontving men dan een speldje. Op woensdag 7 december 1938 werd er door het Katwijkse comité nogmaals een inzamelingsactie ten behoeve van de opvang van Joodse vluchtelingen georganiseerd. Dit keer betrof het een huis aan huis inzameling van kleding, boeken, tijdschriften, gezelschapsspellen en speelgoed.
Jagdgeschwader 1Nederland en de omliggende gebieden zijn voor Jagdgeschwader 1 behoorlijk lang de thuisbasis geweest. Zij waren gestationeerd in Bergen, de Kooy, Borkum, Wangerooge, Jever en in Katwijk (Vliegveld Valkenburg – Flugplatz Katwijk).
Het Jagdgeschwader bezette hier langs de kust een vitale strategische positie. Zij waren verantwoordelijk voor kustpatrouilles en het beschermen van scheepsroutes voor de Nederlandse kust. Toen zij in 1941 op het vliegveld kwamen, was het een relatief rustige tijd. Er vonden maar weinig luchtgevechten plaats, uitzonderingen daar gelaten. Toch wisten de piloten dat het niet altijd rustig kon blijven. Ze lagen binnen het actieve bereik van de Britten, die steeds meer hun defensieve houding voor een aanvallende begonnen in te ruilen. Het Jagdgeschwader was voornamelijk uitgerust met Focke-Wulfs, maar in de zomer van 1941 werden de eerste Messerschmitt Bf109 F’s aan het Jagdgeschwader toebedeeld.
Gevormd op Flugplatz Katwijk uit gedeelten van “Führer der Jagdkräfte”. Van 26 september 1941 tot en met augustus 1942 werd I. Jagdgeschwader 1 geleid door Gruppenkommandeur Major Dr. Erich Mix. Voordat hij de leiding ging geven over I. gruppe JG1, was hij Nachtjagdführer Holland. Hier was hij verantwoordelijk voor het regelen van de zogenaamde Nachtjagd. Onderweg naar Katwijk schoot hij zijn laatste vliegtuig uit de lucht, een Bristol Blenheim, op ongeveer 35 kilometer afstand van Den-Haag.
De eerste staffel is twee maal gestationeerd geweest op het Katwijkse kustvliegveld. De eerste keer waren ze er zo’n drie maanden. Dat was van 21 januari 1941 tot 26 april 1941. Hierna zijn ze een klein tijdje op Fliegerhorst Vlissingen gestationeerd geweest om op 3 juni 1941 weer terug te keren naar Katwijk. Ook deze keer bleven ze niet lang. Op 12 juli van het zelfde jaar vertrokken ze richting Husum in Duitsland. Hierna zijn ze op nog een aantal vliegvelden gestationeerd geweest, echter op vliegveld Katwijk zijn ze niet meer geweest.
De 2e staffel werd op Flugplatz Katwijk gevormd op 11 juli 1941 uit de Jagdstaffel (Jasta) Münster-Loddenheide. Zij hadden een lachende zon als staffel-embleem. Ze hoefden niet lang op actie te wachten. Op 12 augustus in dat zelfde jaar onderschepten zij een groep Bristol Blenheims die terug naar Engeland vlogen na een aanval op twee elektriciteitscentrales bij Keulen. Er werden twee bommenwerpers neergeschoten door Uffz. Deklerk en Uffz. Wachsmuth. Deklerk moest echter wel een noodlanding maken, nadat hij zijn Messerschmitt Bf109 E-7 geraakt werd door verdedigend vuur.
Gestationeerd op vliegveld de Kooy.
Op 13 december 1941 landden er 28 Messerschmitt Bf109 F’s op Flugplatz Katwijk. Zij behoorden toe aan de Stab van het Jagdgeschwader 3 en de 1e en 3e staffel van Jagdgeschwader 3. Op 9 december hadden de mannen van de I. Gruppe Jagdgeschwader 3 te horen gekregen dat zij een nieuwe naam zouden krijgen voor de inzet in Holland. De II. Gruppe van het Jagdgeschwader 1 werd op 15 januari 1942 in Katwijk gevormd uit de I. Gruppe van het Jagdgeschwader 3. Alleen de 5e Staffel JG1 werd in Vlissingen gevormd.
Hauptmann Hans von Hahn was Gruppenkommandeur van de II. Gruppe JG1 van 15 januari 1942 tot en met juni 1942. Het logo dat te vinden was op de vliegtuigen van de Gruppenstab van de II. Gruppe was een groen gekleurde Tatzelwurm.
Staffel-embleem was een witte Tatzelwurm. Geleid door Oblt. Robert Olejnik. Zij werden al in januari 1942 vanuit Katwijk naar Leeuwarden gedetacheerd en hebben daarna nog op diverse andere plaatsen gestationeerd gezeten.
Staffel-embleem was een rode Tatzelwurm. Geleid door Oblt. Max Buchholz. Op 25 februari 1942 kwam deze staffel op Flugplatz Katwijk aan. Hier zijn ze tot 20 juli 1942 gebleven en werden toen gedetacheerd naar Flugplatz Amsterdam-Schiphol.
Staffel-embleem was een gele Tatzelwurm. Zij werd geleid door Oblt. Eberhard Bock.
Niet op Flugplatz Katwijk gestationeerd geweest.
Niet op Flugplatz Katwijk gestationeerd geweest.
Huig van der PlasHet is mei 1940. Negen maanden geleden, op 29 augustus 1939, zijn alle dienstplichtige mannen tussen de negentien en vijfendertig jaar gemobiliseerd. In heel Nederland wachten deze Hollandse soldaten de komst van de vijand af, die hopelijk weg blijft, net zoals dat in de eerste wereldoorlog het geval was. Huig van der Plas, was veertien maanden geleden al opgekomen voor zijn dienstplicht, eigenlijk zit zijn diensttijd er dus al op, maar met de huidige oorlogsdreiging moet hij uiteraard gewoon in dienst blijven. Huig is met zijn onderdeel gelegerd in de haven van Moerdijk, zeventien kilometer onder Dordrecht. Zij zijn gespecialiseerd in het overbruggen van water door middel van pontonbruggen of vaartuigen. Als de Moerdijk bruggen worden opgeblazen, om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, is het hun taak om een alternatieve verbinding tussen de beide oevers te onderhouden.
Het soldaten leven is één grote sleur, de tijd wordt gevuld met onderhoud en militaire oefeningen. Vandaag was het wederom een dag zoals alle dagen. Na het avondeten roken Huig en enkele andere soldaten een sigaret, ze zitten rustig wat te praten in de warme avondzon. In de gesprekken die gevoerd worden, komt naar voren dat iedereen het wachten goed zat is.”Moeten we hier voor eeuwig in dit godvergeten gat, Moerdijk, wachten op een vijand die niet komt?” zegt soldaat Pieterse geïrriteerd. “Morgenochtend worden ze voor de zoveelste keer verwacht. Laat ze maar komen, ik verveel me kapot! Wat jij van der Plas?” Huig mompelt in zijn Katwijks accent: “Alles beter dan het vissersleven, altijd lang van huis, weinig slaap en hard werken voor een laag loon.” Hoe oud was je eigenlijk toen je begon met varen?” vraagt Pieterse geïnteresseerd. “Ik was dertien bij mijn eerste reis, en ben blijven varen totdat ik op mijn negentiende in militaire dienst moest.”
Van der Plas steekt nu enthousiast van wal.” Ik zal je vertellen van die keer dat we terecht kwamen in een zware storm op de Atlantische oceaan. Het scheelde niet veel of ik had nu op de bodem van de zee gelegen. Een monstergolf drukte ons schip in één keer onder water, daardoor kwam de bemanning terecht in een grote luchtbel, binnenin het schip. Op dat moment bevond ik mij in het vooronder met de doodsbange scheepshond in mijn armen. Het razen van de storm was niet meer te horen, in het pikkedonker van het vooronder was het bijna doodstil, op het zachtjes piepen van de hond en het gedempte, hoopgevende geluid van de scheepsmotor na. Ik dacht, zolang de motor het blijft doen redden we het wel. Na enkele ellenlange en benauwde seconden onder de zeespiegel, kwam het schip weer aan de oppervlakte. Waarschijnlijk hadden we dit geluk te danken aan de luchtbel en de vele nettendrijvers in het ruim. Wonder boven wonder luwde de storm daarna vrij snel, wat onze redding betekende. Nog een monstergolf hadden we zeer zeker niet overleefd. Bovendeks was alles wat los en vast zat weggeslagen, de brug had het zwaar te verduren gehad, alle ruiten waren door de klap kapotgeslagen. In de stuurhut lag de stuurman met een fikse hoofdwond en gebroken ribben bewusteloos op de grond, wat een natuurgeweld moest dat zijn geweest.
Thuisgekomen werd er verder niet meer over gepraat, menig gezin had namelijk een vader, zoon of broer verloren aan de zee. Mijn eigen broer is op zee gebleven toen ik zeven jaar oud was. “Wat bedoel je met, op zee gebleven?” vraagt Pieterse. Van der Plas kijkt hem doordringend aan en zegt “de zee neemt en geeft, zij heeft destijds het leven van mijn broer genomen”. Na een korte stilte staat Van der Plas op en maakt aanstalten om op te stappen. “Ja, ja” zegt hij, ik ben blij om met mijn zeebenen op het vaste land te staan. Nou genoeg gepraat, ik ga naar bed toe, dan ben ik morgen tenminste een beetje uitgeslapen als de Duitsers ons komen opzoeken.
Eenmaal in bed kan ik de slaap niet vatten, mijn gedachten blijven maar malen. Ik moest denken aan de verdachte gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Aan die keer dat ik een boodschap moest afgeven op ons hoofdkwartier in Dordrecht. Daar trof ik de commandant in zijn kantoor aan, hij was druk in gesprek met enkele mannen in burger. Op mijn binnenkomst werd verdacht en geschrokken gereageerd. Midden in hun gesprek vielen ze stil alsof ze ergens bij betrapt werden. De commandant pakte snel het bericht aan en wees mij de deur. Misschien waren die mannen wel Duitse spionnen en werkte onze commandant met ze samen. Ook moest ik denken aan die avond in het dorp Moerdijk dat we werden uitgenodigd in een illegaal drinklokaal, en daar gratis drank kregen aangeboden. Na enkele borrels werden er wel erg nieuwsgierige vragen gesteld over militaire zaken. En dan nog de Hollandse soldaten die druk bezig waren op de pijlers van de Moerdijk brug. Toen ze mij wandelend op de rivier oever in de gaten kregen, reageerden ook hun geschrokken en betrapt. Ze schreeuwde mij dreigend toe, dat ik direct moest door lopen. Misschien had ik er wel melding van moeten maken, maar ja, ik was niet zeker van mijn zaak. Nu ik er zo over nadenk, is er een grote kans dat we deze keer niet neutraal blijven. Dan komt toch de slaap om mij te verlossen van de aanhoudende gedachtestroom.
Midden in de nacht word ik gestoord in mijn slaap door het lawaai van ons bulderend luchtafweergeschut. “Mannen in de kleren! Het is begonnen!” klinkt het luid door de kajuit. Wij slapen namelijk in het rivierschip Mathilde, wat afgemeerd ligt in de haven van Moerdijk. Slaapdronken kleed ik mijzelf aan, bovendeks aangekomen horen we een aanhoudend gebrom uit oostelijke richting naderen. Dan zien we de vliegtuigen opdoemen als grote zwarte roofvogels in de lucht en al snel vallen de eerste bommen op onze stellingen. Explosies doen het schip trillen, lichtflitsen verlichten de nachtelijke lucht, Duitse jachtvliegtuigen schieten op alles wat beweegt. Geronk van vliegtuigen versterkt zich richting ons. Dit is het sein om razendsnel benedendeks te duiken. Boven onze hoofden horen we de kogels ketsend inslaan op het stalen dek, terwijl er bovendeks fel wordt terug gevuurd naar de Duitse jachtvliegtuigen met onze mitrailleur.
In de tijd dat we in de kajuit wachten tot de luchtaanval stopt, maken wij onze volledige uitrusting gereed. Ik berg de zojuist uitgedeelde munitie in mijn patroontassen, en het uitgedeelde voedsel stop ik in mijn broodzak. Hiermee moeten we het de komende onzekere tijd doen. Als de luchtaanval voorbij is, gaan we vlug aan wal en krijgen we orders om met puin van het bombardement verdedigingswerken te bouwen. Na enkele minuten, wordt ons werk onderbroken door de komst van nog meer Duitse vliegtuigen. Iemand roept: “Hé ze strooien pamfletten uit!” Overal om ons heen zien we in de verte witte stipjes in de lucht zweven. Maar dan klinken er schoten. Verschrikt zegt de sergeant “Het zijn verdomme Duitse parachutisten” en hij brult uit alle macht “mannen doorwerken!” Het ene brok steen na het andere werp ik op een hoop tot ik op borsthoogte uitkom. Als het bouwwerk over de hele linie klaar is krijgt ieder zijn plek binnen de verdediging aangewezen. Het duurt niet lang, of we zien in de verte de eerste parachutisten over de polders rennen. Achter het puin vandaan schiet ik op figuren in de verte. Naast mij vuurt onze mitrailleur onafgebroken over de donkere polder.
Enkele tientallen meters verderop zie ik een Duitser naderbij sluipen. Op het betonnen bruggetje in de polder zoekt hij dekking. Mij, ziet hij niet ik laat hem nog wat dichterbij komen, richten, adem inhouden en vuur. Mijn eerste dode is niet meer dan een feit, op dat moment doet het mij vrijwel niets. Met ons spervuur over het vlakke terrein lukt het om de eerste Duitse aanval te stoppen. De Duitse parachutisten liggen vast, er is te weinig dekking in de polder en teveel lood in de lucht.
Na verloop van tijd nadert de vijand vanuit een andere richting. Sergeant Visser neemt daarop zijn maatregelen. “Van der Plas en Vlot meekomen! Jullie voegen je bij de anderen in één van de huizen op het kruispunt om de Duitsers daar op te vangen”. Bang om geraakt te worden, rennen we zo hard als we kunnen naar het kruispunt. Door de achteringang betreden ik en soldaat Vlot één van de huizen. Ik vergrendel de achterdeur om vervelende verassingen te voorkomen. Vlot gaat naar boven en ik blijf beneden. Om naar buiten te kunnen schieten sla ik het glas uit het venster met de kolf van mijn wapen. Over de loop van mijn karabijn kijk ik schuinweg de steenweg in. In afwachting van de dingen die gaan komen, lijken minuten uren te duren. Dan hoor ik schieten niet ver hier vandaan. Enkele ogenblikken later rennen groene en grijze uniformen van gevel naar gevel, het zijn de moffen en hun Hollandse krijgsgevangenen. Mijn angst maakt plaats voor automatisch handelen: richten, vuren en grendelen. Tussen de uniformen zie ik iemand in burgerkleding. “Vast een NSB-er, de vuile verrader!” Ik volg hem in mijn vizier als hij rent naar de volgende gevel, maar die haalt hij niet. Ik schiet. Hij valt struikelend neer om levenloos op de straat te blijven liggen. Een Duitse officier staat rechtop zonder dekking, alsof de kogels hem niet kunnen raken. Hij deelt druk zwaaiend met zijn armen bevelen uit aan zijn mannen, totdat ook hij in elkaar zakt op de straatstenen. Door het felle kruisvuur van onze kant kunnen de Duitsers weinig uitrichten. Telkens proberen ze om de hoek van een gevel terug te schieten. Ik concentreer mijn vuur op de hoek en raak enkele om de hoek loerende Duitsers. Toch blijven ze het telkens weer proberen. Een groepje Duitsers duikt al rennend achter een manshoog muurtje. Eén van hun, een onderofficier, kijkt voorzichtig over het muurtje heen, om de situatie in te schatten. Dat wordt hem fataal. Ik richt mijn karabijn en vuur, De kogel treft de onderofficier in het hoofd, weer een leidsman minder binnen de Duitse aanvalsgroep.
Hopeloos dwingen de aangeslagen Duitsers nu hun gevangenen uit de dekking, om ons op te roepen de wapens neer te leggen. Ondanks dat vuren wij vastberaden door, daardoor vangt het vuurgevecht weer in alle hevigheid aan. De krijgsgevangenen nu gevangen tussen twee vuren, krijgen de volle laag. Van het ene op het andere moment liggen er een tiental krijgsgevangenen zwaargewond op straat.
Het wantrouwen dat de berichtgeving van de Hollandse pers heeft gezaaid, geeft vertwijfeling. Waren het echt krijgsgevangenen die ons opriepen de wapens neer te leggen?. Of waren het verraders gekleed in Hollandse uniformen. Deze twijfel deed ons doorvuren, ondanks de Hollandse krijgsgevangen in de vuurlinie.
Een harde, doffe bonk, klinkt van boven en brengt mij terug in het heden. Ik ren de trap op, bovenaan de trap gekomen, zie ik op de vloer soldaat Vlot liggen. Stuiptrekkend ligt hij onder het raam. Een kogel heeft via de binnenrand van zijn helm, rondom de schedel zijn weg vervolgd, waardoor nu zijn blauwgrijze hersenen bloot liggen. “Dat had ik kunnen zijn” flitst er door mijn heen. Voorzichtig kijk ik uit het raam, de straat in. Een Duitse soldaat behangen met kogelbanden komt vanaf de rechterflank op het huis afgelopen. Ik grendel mijn karabijn en ren snel naar beneden. Naast de deur tegen de muur wacht ik hem op. De deur gaat open, voetstappen op de houten vloer. Enkel een paar centimeters hout van de deur scheidt onze blik. Met zijn rug naar mij toe loopt hij de kamer in, op het moment dat hij zich omdraait kijk ik in zijn verschrikte ogen en schiet. Direct zakt hij ineen op de vloer als een zak aardappelen.
Tijd om stil te staan bij dit drama is er niet, de stukken hout en steen afkomstig van de inslaande machinegeweerkogels, vliegen mij om de oren. Wegwezen, de achterdeur van de grendel, naar buiten en over de schutting. Op het naastgelegen erf ga ik snel een deur in om maar uit het zicht te zijn. Tussen de onrustig loeiende koeien loop ik door de donkere stal, richting de deur, die uitkomt op de havenkant. Ineens, gaat de deur open en snel weer dicht, een handgranaat ploft neer in het stro. Ik draai mezelf van de granaat af en voordat ik kan weg duiken, word ik weggeslingerd door de drukgolf van de explosie. Verdoofd lig ik in de hoek aan de andere kant van de stal, tussen de dode en gewonde koeien in. De arme dieren hebben de meeste scherven voor mij opgevangen. Ik voel alleen een stekende pijn in mijn onderrug. Dan wordt de deur in stilte open getrapt, want het enige wat ik nog hoor, is een luide piep in mijn oren. Een Duitser stormt naar binnen, en ruw word ik door hem naar buiten gesleurd. Woedend schreeuwt de Duitser mij onverstaanbare verwensingen toe. Een harde klap met een steelhandgranaat op mijn helm trilt door mijn hoofd. Verward en verdoofd laat ik het allemaal over mij heen komen.”Was machen sie da, sofort aufhören!” schreeuwt een Duitse officier luid. Gelukkig maakt hij een einde aan deze bedreigende situatie. Wie weet had de woedende Duitser wraak op mij willen nemen voor zijn gedode kameraden.
Wankelend sta ik op, onder het gerinkel van de granaatscherven in mijn gasmaskertas. Op bevel van de officier word ik weggevoerd door een Duitse soldaat. We lopen via de havenkant, daar zie ik dat door onze vuurdekking mijn eenheid met al onze schepen veilig is ontkomen. Even verderop, in de dorpsstraat liggen de gesneuvelde Hollanders naast elkaar op straat, Eén van de getroffen krijgsgevangenen vertoont nog enig teken van leven. Lopend over de Havendijk naderen we de bruggen. Als we over de verkeersbrug lopen, kijk ik in het voorbijgaan in het wachthuisje. Even houd ik mijn pas in, en zie de mannen van de wacht dood in hun stoelen hangen. Dit duidt op een complete verrassingsaanval. Wellicht van Duitse soldaten in Hollandse uniformen of N.S.B-ers die heulen met de vijand. “Durchlaufen!” snauwt de Duitse soldaat en met zijn geweerkolf duwt hij mij hardhandig vooruit. Op de andere oever aangekomen, worden we verrast door de Hollandse kanonnen. Om ons heen breekt de hel los en snel duiken we in een greppel. Ik druk mezelf stevig tegen de grond, het liefst zou ik in de grond willen kruipen. Dan slaat er op een paar meter afstand van ons een granaat in. De schokgolf trilt door ons heen en aarde spat metershoog hoog boven ons uit. De granaatscherven vliegen over ons heen en treffen enkele meters verderop een Hollandse soldaat dodelijk. Na nog enkele granaatinslagen stopt de beschieting, wederom is het geluk aan mijn zijde. Ik schud de aarde van me af en sta op, dan vervolgen we weer onze weg richting Willemsdorp.
In Willemsdorp word ik gevangen gezet in het barakkenkamp, daar worden de granaatscherven door een Duits hospitaal soldaat uit mijn onderrug gehaald. Na de overgave van het Nederlandse leger, worden de Hollandse krijgsgevangenen verhuist naar een kerk in Dordrecht. De eerste dagen wisselen we onze oorlogservaringen uit en praten we over het mogelijke verloop van de oorlog. Na verloop van tijd is de gesprekstof op en zitten we verveeld in de kerkbanken voor ons uit te staren, of slenteren we doelloos in de kerk rond. Zo nu en dan, wordt er door de nonnen water en voedsel uitgedeeld. Als dit weer eens plaatsvindt, worden enkele van ons onopvallend gewaarschuwd door één van de nonnen. Ze fluistert ons voorzichtig toe:”de Duitsers hebben het water vergiftigd, drink het niet”. Inderdaad beginnen enkele uren later veel krijgsgevangen buikkrampen te krijgen gevolgd door hevige diarree. Ze laten alles gewoon lopen op de plek waar ze zich op dat moment bevinden, de stank is niet te harden. Wat een kolere streek van die rotmoffen. Op deze manier willen ze ons eronder houden, zodat we niet opstandig zijn of willen ontsnappen. Ik heb gelukkig vrijwel niets van het water gedronken, zodoende heb ik afgezien van de stank nergens last van. Lichamelijk gaat het eigenlijk wel goed met me, mijn wond geneest goed, alleen geestelijk moet ik nog wel het één en ander verwerken. Dagelijks denk ik nog aan het gevecht waar ik deel aan nam, daar is hier voldoende tijd voor, de gebeurtenissen spelen zich als een film af in mijn hoofd. Telkens zie ik weer de blik in de ogen van de jonge Duitse soldaat vlak voordat ik hem neerschoot. Alsof ik in een spiegel keek. Beide hebben we ongeveer dezelfde leeftijd, hij zal alleen nooit ouder worden dan hij al was. Enkele weken word ik nu in deze kerk te Dordrecht vastgehouden samen met honderden andere krijgsgevangenen. We hebben allemaal honger en dorst, zelfs de verschrikkelijke stank is ons gewoon geworden. Maar, er zijn geruchten dat we aan het eind van deze week worden vrijgelaten.
Eenmaal vrijgekomen keer ik terug naar Katwijk aan zee. Daar verkoop ik vis op straat totdat de bezetter de visserij verbiedt, vanwege de zeemijnen en de Engelandvaarders. Op de koop toe, wordt mijn laatste kar met vis helemaal leeg gekocht door een Duitse soldaat. Na het verliezen van mijn werk, pakken de Duitsers ook nog mijn huis af, er worden namelijk honderden huizen gesloopt vanwege de Duitse kustverdediging. Mijn vrouw en ik worden geëvacueerd naar Wassenaar. Later in de oorlog wordt het steeds moeilijker om aan voedsel te komen, we krijgen er ook nog een eens extra mondje bij om te voeden. Ons eerste kind is geboren, daarom trek ik met mijn zelfgemaakte zeep het binnenland in, om deze te ruilen voor voedsel. Dan was ik enkele weken van huis en liet ik mijn vrouw met kind in onzekerheid achter. Op één van mijn hongertochten word ik zelfs opgepakt bij een razzia door de Duitsers. Ik kom terecht in kamp Amersfoort. Met voedsel kan ik een bewaker omkopen. Als we twee aan twee afmarcheren, om buiten het kamp te gaan werken, krijgen we in de bocht van de weg van de bewaker het afgesproken teken. Alsof de duivel ons op de hielen zit ren ik samen met een medegevangene diep het bos in. Achter ons horen we Duitse kreten klinken, waardoor we als het ware vleugels krijgen. Tegen de avond verstoppen we ons op een boerenerf in een kippenhok. In de vroege morgen trekken we weer verder, totdat we in de verte een Duitse wachttoren zien. Wegrennen of verstoppen gaat niet meer, want zij hebben ons eerder gezien dan wij hun. Radeloos staan we daar. Dan nadert ons van de andere kant een boerenkar getrokken door een paard. We wachten tot de kar ons passeert en zonder na te denken springen we op de kar. De boer op de bok en zijn knechten achterin zeggen niets en doen alsof wij er gewoon bij horen. Zo rijden wij zonder problemen langs de Duitse wachtpost. Als we achterom kijken zien we de wachttoren steeds kleiner worden, naarmate de afstand groeit, bloeit de blijdschap in mij op. Godzijdank komen we de juiste mensen op het juiste moment tegen. Zo keer ik, na enkele weken te zijn weggeweest, huiswaarts naar mijn ongeruste vrouw en ons kind. Samen slaan we ons door de laatste, koude en hongerige maanden van de oorlog heen. Na de oorlog, blijven we in Wassenaar wonen, we krijgen nog drie kinderen en ik verdien de kost bij plaatwerkerij Slotboom in Katwijk. Midden in de nacht, wil ik nog weleens wakker schrikken uit mijn oorlogsdromen, angstig, zwetend, denk ik dan, dat ik weer daar ben, in Moerdijk, op die dag in mei.
Het verhaal van mijn Opa is door hem, door de jaren heen meerdere malen aan mij vertelt. Voor het eerst toen ik ongeveer twaalf jaar oud was, en de laatste maal enige maanden geleden op mijn negenendertig jarige leeftijd. Ik, zijn kleinzoon, heb het na zijn dood opgeschreven, omdat hij het niet meer kan vertellen.
Zijn oorlogsverleden nam een grote plaats in binnen zijn leven. Enkele weken vlak voor zijn dood, kwam hij weer terecht in die mei dagen van 1940. Hij woonde in die laatste periode in het bejaardentehuis en sliep vrij veel overdag. Hij lag dan ook op zijn bed zoals zo vaak, toen de zuster binnen kwam, schrok Opa wakker, versuft zei hij tegen haar: “wil je tegen de sergeant zeggen dat ik hier lig?”. Bij een andere aangelegenheid vroeg hij aan de zuster: “zuster waar zijn de geweren?”. Waarop de zuster antwoordde”maar mijnheer van der Plas, we hebben hier toch geen geweren”. Mijn opa vroeg wanhopig: “maar hoe moeten we de Duitsers dan tegen houden als ze komen?”
Dit was mijn verhaal gebaseerd op de vertellingen van mijn opa Huig van der Plas. Zelf, heeft hij één zin over de oorlog geschreven, op het doosje waarin hij zijn oorlogsherinneringen bewaarde:
Joodsch erfgoed te RijnsburgFam. Van der Plas weg gejaagd uit Katwijk, het ging niet van een mooi glat dakje, we hebben honger en kouw geleden met een klein meisje.
Huig van der Plas
Net even buiten het dorp, als men de Lange Vaart overgestoken is ligt aan een stuk land dat in de volksmond “de Havik” wordt genoemd het Spinozahuis. Tussen de koolvelden en aan een achteraflaantje was het huis oorspronkelijk gebouwd in opdracht van de Leidse chirurgijn Herman Homan als buitenverblijf. In die tijd hadden welgestelde burgers als Homan vaak een tweede huis op het platteland. Zodat als pest, cholera of andere epidimieën de kop opstaken men kon uitwijken naar een buitenverblijf en daarmee een gewisse dood in de stad ontlopen.
In 1661 kwam de joodse wijsgeer Spinoza naar Rijnsburg en huurt bij Homan twee kamers. In de ene woont hij en in de andere slijpt hij lenzen voor optische instrumenten om in zijn levensonderhoud te voorzien. Vanwege zijn voor die tijd radicale denkbeelden was Spinoza door de gevestigde religieuze kringen als persona non grata bestempeld. Rijnsburg is sinds oudsher een gemeente waar anders denkenden hun toevlucht vonden. Vanaf 1621 was Rijnsburg het middelpunt van waar de Collegianten hun jaarlijkse vergaderingen hielden, gedoopt werd er in de Vliet en als kerk diende de boerenschuur van Gijsbert van der Kodde. Spinoza voelt zich tussen hen thuis en legt in Rijnsburg de basis voor wat zijn beroemdste werk zal worden, de Ethica. Na het vertrek van Spinoza naar Den Haag in 1663 heeft het huis ontelbare nieuwe bewoners waarna het uiteindelijk vervalt het tot de status van daglonershuisje.
In 1896 kwam het huisje voor de zoveelste maal op de markt toen het door Spinoza kenner Willem Meijer werd geïndentificeerd als voormalig woonhuis van Spinoza. Er werd een vereniging opgericht en het zwaar verwaarloosde huisje werd aangekocht met de bedoeling om er een museum in te vestigen. Men restaureerde met de beschikbare fondsen het huisje en reconstueerden de bibliotheek met het werk van Spinoza. Een tweetal kamers zouden dienen als museumkamer en er werd een huisbewaarder aangesteld die beschikking had over de rest van het huis en, indien gewenst, een korte rondleiding kon geven.
Het originele vreemdelingenboek staat nu onder glas tentoongesteld. E. Wolthaus
Talloze mensen bezoeken het museum in de daaropvolgende periode. De intree is twee kwartjes en Gerrit van Egmond fungeert in deze jaren als huisbewaarder. Op zondag kon men ook regelmatig bezoek verwachten , soms wel zestig, zeventig man. Dit waren veelal joden uit het buitenland die het huis van de denker wilden bewonderen. Gerrit van Egmond als goed Rijnsburgs gereformeerde hield dan de deur angstvallig gesloten, want op de zondag zal men geen arbeid verrichten. De bezoekers waren dan gedwongen om huisje van buitenaf te bekijken. Er werd dan door hen vaak sigaretten en snoepgoed uitgedeeld aan de nieuwsgierige buurtkinderen. Soms werd er ook door iemand een korte toespraak gehouden. Dit spreken werd meer dan eens ruw verstoord door buurman Andries de Mooy. Ouwe Andries had het stuk land naast het huisje en lag zondagmiddag meestal te een dutje te doen. Als zijn vrouw hem dan riep dat er weer volk op zijn land stond, stormde hij met een stuk hout naar buiten om ze te verjagen.
Dondert van m’n land!
Andries de Mooy
Wereldberoemde mensen hebben het Spinoza huisje in de periode voor de oorlog met een bezoek vereerd. Op 2 november 1920 zijn onder andere de Nobelprijswinnaars Albert Einstein en Kamerlingh Onnes er geweest. In een van de kamers ligt een gastenboek, dit werd aanvankelijk ironisch genoeg het vreemdelingenboek genoemd. Hierin zijn vandaag de dag bijna een eeuw aan handtekeningen te vinden.
Na het uitbreken van de oorlog waren er de eerste jaren nog een tiental bezoekers, maar daarna werd de Vereniging Het Spinozahuis op last van de bezetter ontbonden. Spinoza was van joodse afkomst en aan joden mochten er geen musea gewijd zijn. In februari 1941 gaf Alfred Rosenberg, die leiding gaf aan het Institut zur Erforschung der Judenfrage in Frankfurt am Main, de opdracht om de gehele gereconstrueerde bibliotheek van 159 boeken te confisqueren en naar Duitsland over te brengen. In 1939 stichtte Rosenberg dit het instituut voor onderzoek naar de Joodse kwestie. Een selectie van zowel wereldse als religieuze joodse boeken zouden in het archief van dit instituut hun plaats vinden. De speciaal daartoe onder Rosenbergs leiding opgezette Einsatzstab Reischsleiter Rosenberg had tot doel de bibliotheken, de kunstgalerijen en verschillende bezittingen van Joodse herkomst te plunderen en alzo het Instituut van materiaal te voorzien. De Einsatzstab bestond uit een groep deskundige Duitse bibliothecarissen die hun werk grondig verrichten en die Rijnsburg hierbij niet oversloegen.
De woonkamer met de door Einsatzstab Rosenberg geroofde bibliotheek.
Makelaarsbureau Het Gildehuis ontving vervolgens de opdracht van de bezetter om het huis met meubilair onderhands te verkopen en de Vereniging ook daadwerkelijk te liquideren. Het bestuur van de Vereniging Het Spinozahuis kwam heimelijk bijeen om pogingen te wagen het huis te behouden. Penningmeester Mr. J. Coert had het plan geopperd het op zijn naam te kopen teneinde het voor ondergang te behoeden en het zo door de oorlog te slepen. De liquidateur stemde ermee in om de Heer Coert onder de eventueel gegadigde kopers voorkeur te geven. Voor dit doel boden diversen personen aan bijdragen ter beschikking te stellen. Er bleken trouwens nog meer vrienden van het Spinozahuis bereid te zijn het met hetzelfde doel onderhands te kopen.
Hiervan kwam tenslotte niets terecht daar de voor het Spinozahuis geëiste koopsom aanzienlijk méér bedroeg dan het tussen de heer Coert en de liquidateur overeen gekomen bedrag. Het overleg hierover vlotte niet erg en uiteraard konden de andere gegadigden niet gevraagd worden op te treden, want dat zou kunnen leiden tot het tegen elkaar moeten opbieden wat alleen maar in het voordeel van de Duitsers zou zijn. De zaak sleepte zich voort tot er ineens het bericht kwam dat het huis was gekocht door de heer A.M. Mees te Wassenaar, de directeur-eigenaar van de Sikkens’ Lakfabrieken te Sassenheim. Hij zou het hebben gekocht voor huisvesting van het gezin van een van zijn werknemers die van joodse afkomst was. Met de aankoop van het huisje door de nieuwe eigenaar leek het huis voor de Vereniging verloren. De secretaris van de Vereniging zocht contact met de heer Mees om hem van een en ander op de hoogte te brengen. Echter tot zijn grote verrassing bleek dat de heer Mees het huis had gekocht juist met de bedoeling om het voor ondergang te behoeden en het na de oorlog aan de Vereniging terug te geven. En dit zelfs zonder restitutie van de koopsom.
Begin 1943 nam Mej. A. Postma, destijds hoofd personeelszaken van Sikkens, contact op met het echtpaar Van Egmond om te bewerkstelligen dat zij de onderduikers in huis zouden nemen. Dit kostte aanvankelijk veel moeite omdat Van Egmond onder de impressie was dat het om één man zou gaan, en niet om uiteindelijk twee vrouwen die ook nog eens joods waren. Na het maken van een toilet op de bovenverdieping nam Selma de Vries haar intrek in het huisje. Enige weken later gevolgd door haar moeder, S. de Vries-Cohen. Dit na bemiddeling door Sikkens directielid Dr. Kappelmeijer. Selma’s moeder werd Martina Sofia Kroneveld en Selma werd Eefke Smit. Dr. Kappelmeijer had op het gemeentehuis van Oegstgeest laten vermelden dat haar moeder de weduwe was van Jan Smit, zodat ze dus de dames Smit werden. Gerrit van Egmond en zijn vrouw mochten destijds na de aankoop door dhr. Mees in het huisje blijven wonen. Echt gelukkig was Cor niet met de nieuwe situatie, hij had weliswaar nog een dak boven zijn hoofd maar onderduikers hebben was in die tijd niet geheel zonder risico. Bovenop op de zolder was een onderduikkamertje gemaakt waarbij de dames de Vries langs een ruimte langs de schoosteen achter de afgetimmerde schuine randen van het dak konden komen. Deze constructie was afgekeken van het huis van dr. Van der Laan waar de verzetsmensen die op doorreis waren hun onderkomen hadden. Op deze manier kon men ongezien over de volle lengte van het huis komen en indien nodig door een luik ontsnappen. Dit onderduikkamertje is eind 1961 door de latere huisbewaarder Van Dam weggehaald. Van Egmond en zijn vrouw werden in het verbergen van de dames de Vries ondersteund door de L.O. (Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers), en een Rijnsburgs meisje, Nolda genaamd, zorgde voor boodschappen. Deze organisatie voorzag hen van geld en voedselbonnen om de onderduikers te voorzien in hun levensonderhoud. De contactpersoon als districtsleider was dhr. C. Kromhout.
Een Spinozapenning uitgereikt in 1942 door de Vereniging het Spinozahuis aan burgemeester Höweler als dank voor zijn verzetsdaden. E. Wolthaus
De burgemeester die Rijnsburg door de meidagen van 1940 had geleid en in de eerste oorlogsjaren aan het hoofd van de gemeente stond was burgemeester Höweler. Hij was in oktober 1939 vanuit de brabantse gemeente Klundert naar Rijnsburg gekomen. Höweler was een zeer kundige en slimme bestuurder die het dorp en de verzetsactiviteiten meer dan eens uit de handen van de SD heeft weten te houden. Hij had rechten gestudeerd en wist goed hoe hij dit moest gebruiken tegen de bezetter. Aan zijn ambtsperiode kwam echter in september 1941 een abrupt einde toen hij samen met dertig andere Rijnsburgers werd geïnterneerd vanwege het versieren van de Wilhelminaboom op 31 augustus. Na zijn vrijlating uit kamp Amersfoort heeft de Vereniging het Spinozahuis hem, als dank voor zijn bewezen diensten uit naam van de gemeente Rijnsburg, in mei 1942 geëerd met een Spinoza penning. Uiteraard kon men tijdens de uitreiking niet de exacte reden van de toekenning uit de doeken doen dus er werd een “hartelijk dank” verhaal verzonnen en burgemeester Höweler nam vervolgens de penning in ontvangst.
Op een dag kregen Selma en haar moeder de schrik van hun leven. Het was zondagochtend en Van Egmond en zijn vrouw waren vertrokken naar de kerk, toen ze plots gestommel hoorden beneden in het huis. De eerste gedachte die door hun hoofd flitste was die van ‘we zijn verraden, ze komen ons halen’. Als versteend wachtten ze af wat ging komen toen ze opeens oog in oog stonden met een voormalig personeelslid van Van Egmond. Hij had hem en zijn vrouw zien vertrekken en wist waar hij zijn geld in de bedstede bewaarde. Van mening dat Van Egmond hem nog geld schuldig was voor gedane werkzaamheden, had de man besloten het recht in eigen hand te nemen en op strooptocht uit te gaan. De man schrok echter zo van de aanwezigheid van de vrouwen dat hij op de vlucht sloeg. Hij slaagde er nog wel in vijf gulden uit een portomonee te stelen die beneden in een kast lag. De dames de Vries en het echtpaar Van Egmond zijn verder zonder moeilijkheden de oorlog doorgekomen. Na enkele jaren niets staat in het gastenboek plotseling een aantekening van 9 mei 1945, vier dagen na de bevrijding:
In dankbare herinnering aan de tijd van 24 april voor 1943 tot en met 9 mei 1945, die wij als onderduikers hier mochten doorbrengen. Aan het Spinozahuis en hen die ons hier zo voortreffelijk verzorgden, hebben wij te danken dat ons leven, ondanks Duitsche bedreiging, gered werd.
De zolder waar de onderduikersruimte was getimmerd. E. Wolthaus
In sept. 1945 werd door een beschikking van het Nederlandsche Beheersinstituut dat daartoe door de Raad voor het Rechtsherstel in het leven was geroepen de opheffing en liquidatie van de Vereniging ongedaan gemaakt, zodat ze weer in het bezit van de Vereniging Het Spinozahuis kwam. Vanaf 1 januari 1946 kwam de Vereniging weer in het daadwerkelijk bezit van het huis inclusief inventaris. Het feitelijk transport bij de notaris had later plaats; daarvoor was nog een nadere overeenkomst nodig met het Nederlandsche Beheersinstituut. De heer Mees had tijdens de oorlog prof. O. Wenckebach opdracht gegeven voor het vervaardigen van een bronzen borstbeeld van Spinoza dat op een voetstuk van wit graniet in de tuin van het Spinozahuis zou worden geplaatst. De kunstenaar nam als voorbeeld het Wolfenbüttler portet, althans de daarvan gemaakte ets die Petrus Johannes Arendzen in 1883 maakte. Het beeld kon uiteraard pas na de bevrijding in mei 1945 naar de tuin van het huisje worden overgebracht. Ander bekend werk van Wenckebach is het oorlogsmonument in Rijnsburg en de Leeuw naast het gemeentehuis in Katwijk.
Ook de bibliotheek, waarvan de verblijfplaats door de Algemeen Rijksarchivaris was opgespoord, kwam bijna in z’n geheel terug uit Duitse handen. Slechts enkele boekdelen, wat ingelijste portretten en wat kleinere voorwerpen werden gemist. Vandaag de dag zijn de twee museumkamers in de afgelopen honderd jaar nauwelijks veranderd. Slechts de lessenaar, die er tot de Tweede Wereldoorlog stond, is zoekgeraakt. Het huisje kreeg na de bevrijding zijn oorspronkelijke museumfunctie terug en de familie van Dam nam in de jaren erna het huisbewaarderschap over van Gerrit van Egmond. Rondom het huis verrees een schitterende tuin en men ontving met plezier de gasten van over de hele wereld. Na het bezoek kreeg men dan in de kamer van de familie een kopje koffie. Men keek zijn ogen uit want deze kamer was al een bezienswaardigheid op zich. Vol met planten en schitterend gepoetst koper werden de bezoekers, die ze soms helemaal niet konden verstaan, onthaald op een ouderwets stukje hollandse gastvrijheid. Na het overlijden van mevr. van Dam in 2001 werd het museum gesloten. Dit heeft geduurd tot 2008 toen de financiën eindelijk rond waren om het huisje grondig te restaureren. Ook werd besloten om geen gebruik meer te gaan maken van een huisbewaarder, maar het hele huisje open te stellen als museum. In 2012 is de restauratie afgerond en het Spinozahuis wordt in mei 2012 feestelijk heropend door prof. dr. Robbert Dijkgraaf, en weer opengesteld voor het publiek.
Heeft u goede herinneringen aan het Spinozahuis of kent u nog verhalen uit de oorlogsperiode, laat het ons dan via de website weten. Het museum is te vinden aan de Spinozalaan 29 te Rijnsburg en heeft de volgende openingstijden: dinsdag t/m zondag van 13:00 tot 17:00.
Junkers Ju52, de noodlandingen op het strand
In alle vroegte zijn ze vertrokken van diverse vliegvelden in Duitsland. Het is 10 mei 1940 en de parachutisten van 6./FJR2 en de soldaten van II en III/ IR47 zijn op weg naar de Nederlandse kust. Ingescheept op de vliegvelden Paderborn, Werl en Lippstadt worden ze in Junkers Ju52 transportvliegtuigen naar Nederland vervoerd met als bestemming vliegveld Valkenburg.
De Junkers Ju52 goldt in die tijd als het meest betrouwbare werkpaard van de Duitse Luftwaffe. Eind jaren 20 was er in Duitsland de vraag gekomen naar een sterk transportvliegtuig dat niet alleen geschikt was om troepen te vervoeren, maar indien gewenst ook dienst kon doen als bommenwerper. Als basis voor het nieuwe ontwerp werd de W33 van de firma Junkers genomen. Net als de W33 werd de Ju52 in de eerste instantie uitgerust met één motor. Deze bleek in de praktijk niet voldoende kracht te leveren zodat de latere modellen allemaal voorzien waren van drie motoren. Ontwerper Ernst Zindel en zijn team ontwierpen de Ju52 in de Junkers fabriek in Dessau, die destijds gold als de grootste vliegtuigfabriek in Europa. Het was een vrij simpel ontwerp van een metalen frame dat bekleed was met de voor de Ju52 typerende golfplaat materiaal. De Ju52 kon onder de meest extreme omstandigheden presteren. Gedurende de slag om Stalingrad zou het toestel onder de barre Russische winteromstandigheden onmisbaar blijken om de ingesloten Duitse troepen van voorraden te voorzien. Tevens kon het toestel als het zwaar aangeschoten was nog op één motor naar huis hinken. Het had een kruissnelheid van 257 km/u en kon naast een 3 koppige bemanning, 18 soldaten met volledige uitrusting vervoeren.
Een Ju52 van de 22e LL Div. op het strand tussen Wassenaar en Katwijk. E. Wolthaus
Nadat de Duitse fallschirmjagers van 6./FJR2 waren gedropt, landden om even na vijven de vliegtuigen met aan boord de infanterie van IR47 op vliegveld Valkenburg. Het was de bedoeling dat deze na de landing meteen weer op zouden stijgen om plaats te maken voor de volgende golf vliegtuigen. Echter de grond op het vliegveld was dusdanig drassig dat de zware Junkers er onverbiddelijk in wegzakten. Wat nu? Dit was een probleem waar men geen rekening had gehouden en dat de gehele operatie in gevaar zou kunnen brengen. De vliegtuigen stonden kris kras verspreidt over het veld en er was geen mogelijkheid voor hen om weer op te stijgen. Hier kwam nog bij dat de gedropte parachutisten er niet geslaagd waren om alle Nederlandse mitrailleurposten uit te schakelen. De situatie voor de Duitse troepen werd met de minuut hachelijker en het zag er niet naar uit het tij zich snel in hun voordeel zou keren. Boven het vliegveld cirkelden inmiddels al de vliegtuigen die deel uit zouden maken van de tweede golf. Hiervan besloot een gedeelte rechtsomkeert te maken en terug te vliegen naar Duitsland. De rest besloot uit te wijken naar de eerstvolgende landingsmogelijkheid die zich presenteerde. In dit geval het strand tussen Wassenaar en Katwijk. Er landden omstreeks 10.50 uur op het strand tussen de Wassenaarse Slag en Katwijk aan Zee 15 toestellen met Duitsers van delen van Stab. IR47.
De op het strand gelande Ju52 werden die morgen eerst, door twee stukken 7 veld van het l-IV Dep.B.A. met succes onder vuur genomen, gevolgd door Bristol Blenheim bommenwerpers van de RAF. Deze werden geëscorteerd door jagers op een verkenningsmissie en zagen de Duitse vliegtuigen als een makkelijke prooi. Op de daarbij gemaakte luchtfoto’s zijn de inslagen duidelijk te zien. Daarna volgden er tevens beschietingen vanaf zee en het strand van Noordwijk. Ook vielen er Ju52’s ten prooi aan Nederlands afweergeschut vanaf het vliegveld. Een aantal van hen stortten in zee en verdwenen voor de ogen van de vele juichende Katwijkse toeschouwers in de golven. De Nederlandse luchtmacht maakte tenslotte het karwei af met een aantal korte aanvallen met Fokker G1’s.
In de vroege middag van de 10e mei wordt er een poging gedaan om één van de in zee gestorte Ju52 te lichten. De Katwijkers Taat, de Jong en Parlevliet krijgen de opdracht om het toestel uit zee te halen en te kijken of er zich geen vertrouwelijke documenten aan boord bevinden. Als de mannen enige tijd bezig zijn worden ze echter gespot door een Nederlandse jager die onherroepelijk het vuur op hen opent. Hierbij vallen wonder boven wonder geen slachtoffers.
Een luchtopname van de Engelse aanval op de gestrande Ju52’s. E. Wolthaus
Na de capitulatie blijven de vliegtuigen nog enige tijd op het strand liggen onder bewaking van Nederlandse soldaten. Na verloop van tijd vormen ze een haast toeristische attractie. Menig Duitse soldaat laat zich bij de wrakken fotograferen voor een kiekje naar het thuisfront. Ook op de Katwijkse jeugd hebben de vliegtuigen als speeltuig een grote aantrekkingskracht. Degenen die nog te redden zijn worden vervolgens ontmanteld en afgevoerd. De rest wordt gestript van alle bruikbare onderdelen en eveneens afgevoerd. Carrosserie bouwer Mulder uit Rijnsburg krijgt de opdracht om de wrakken van het strand te halen. De spanten van de vliegtuigen gebruikt hij voor het dak van zijn bedrijfsruimte aan de Oegstgeesterweg en de rest wordt als oud ijzer verkocht.
Mobilisatietijd in KatwijkSinds 1814 bestond de militaire dienstplicht al in Nederland. Ook in de aanloop tot de tweede wereldoorlog kwamen jonge mannen nog steeds op voor hun nummer en verbleven enige tijd op een kazerne. Hier kregen zij een militaire training, die ze in geval van oorlog moesten gebruiken om voor het vaderland te vechten.
Op 28 augustus 1939 besloot Nederland over te gaan op een Algemene Mobilisatie, wat betekende dat er in zeer geringe tijd ongeveer 150.000 man voor verplichte dienst moesten komen opdraven, ook zij die al voor de militaire dienstplicht op waren gekomen in de voorgaande jaren. Katwijk werd thuisbasis voor delen van het 4e Regiment Infanterie wat voorheen in de Morspoort kazerne te Leiden gestationeerd was. Veel gemobiliseerden hadden al eens in dienst gezeten, toen zij voor hun nummer opgeroepen waren. Toen zij zich weer kwamen aanmelden in augustus 1939, werden hun oude kleren weer uit de mottenballen getrokken, die ondertussen vaak veel te klein waren geworden, of indertijd al opgelapt waren om er nog maar wat van te maken.
Toen ik me moest melden in het kader van de algemene mobilisatie had ik alleen het uniform wat ik nog had uit m’n diensttijd, denk maar niet dat je een nieuwe uitrusting kreeg!
C.F. de Graaf
4e Regiment Infanterie MC III
De voorzieningen waren zeer beperkt. Dit kwam omdat Nederland al in geen tijden een oorlog had meegemaakt. Wij bleven erop vertrouwen dat de oorlogsdreiging, net als in 1914, wel weer voorbij zou drijven. Het was te wijten aan deze nonchalante houding dat de Nederlandse militairen rondliepen met wapens uit de 19e eeuw. De zware Schwarzlose mitrailleurs, op een kar die door vier man en een stuurder voortgetrokken moest worden, waren verreweg nog de meest betrouwbare en beste wapens die ze ter beschikking hadden. Gezegd mag worden dat de rest van de uitrusting ook niet veel soeps was. Fietsen, verrekijkers, uniformen, auto’s en paarden; werkelijk overal was een tekort aan. Er werd dan ook flink gevorderd om toch maar zoveel mogelijk spullen bij elkaar te krijgen. Nee, blij was men niet met deze mobilisatie, maar voor velen was het toch weer eens wat anders, even weg uit de sleur van het dagelijks bestaan. Een avontuur, kun je misschien wel zeggen.
Twee dagen later zijn we afgemarcheerd vanuit Leiden naar Katwijk-Binnen, naar het Heerenklooster aan de Overrijn. Dat was een seminarie voor opleiding tot priester. Daar kregen we enkele zalen toegewezen en strozakken om op te slapen.
C.F. de Graaf
4e Regiment Infanterie MC III
In Katwijk werd de Heerenschool gevorderd, om de mannen van het 4e Regiment Infanterie te huisvesten. Echte bedden kregen ze niet. Een baal stro moest afdoende zijn, je bleef immers toch maar een doodgewone militair, een Jan Soldaat. De officieren en dergelijke personen van hogere rang verbleven echter in de veel luxueuzere Roskam aan de Rijnstraat. In het gebouw naast de Roskam werden de paarden gestald.
Overdag gingen de militairen oefenen op de schietbanen te Katwijk of Den-Haag. Verder moest er wachtgelopen worden en werd er wapenonderhoud gedaan. Erg interessant was het allemaal niet. De militairen deden er dan ook alles aan om het zichzelf naar de zin te maken. Zoveel mogelijk zorgen dat je de mooiere klusjes te doen kreeg en geintjes uithalen met elkaar. Het was dan ook geen vreemde gebeurtenis als er weer eens iemand in het strafkwartier opgesloten werd.
Straf liep je toen heel makkelijk op. In het ’s Heerenschool hadden ze een kamer ingericht en dat noemden ze het gestraften kamertje. Er zat een raam in het kamertje, dus ik was er even snel uit als dat ik er in gekomen was. Ik ben toen stiekem gaan schaatsen in Voorburg.
C.F. de Graaf
4e Regiment Infanterie MC III
Voor de militairen werden er ontspanningsavonden georganiseerd, waren er speciale tijdschriften en werden er liederen gemaakt. Deze liederen werden trouwens door de burgerbevolking ook opgepikt. Teksten uit nummers als: ‘Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan’ en ‘Rats, kuch en bonen’, kon iedereen meezingen.
De vele mannen die op moesten komen tijdens de mobilisatie waren veelal niet in hun woonplaats gelegerd. Mensen waren aangewezen op het openbaar vervoer. Voor de gemobiliseerde militairen werd het openbaar vervoer vergoed door het rijk.
Maar ook aan deze periode van afwachten kwam een eind. In de vroege morgen van 10 mei 1940 zwermden Duitse Junkers-transportvliegtuigen met parachutisten en grondtroepen over Nederland. Een gedeelte van hen was op weg naar het nog in aanleg zijnde vliegveld Valkenburg. Vol verbazing keken de mannen van het 4e Regiment Infanterie, vanuit de tuin van ’s Heerenschool, naar het schouwspel wat zich voor hun ogen afspeelde. In de daaropvolgende dagen zou het leven van de Katwijkers, en dat van heel Nederland, flink veranderen.
Klaas RosAls de Duitse troepen op 10 mei 1940 in alle vroegte ons land binnenvallen is de Katwijker Klaas Ros samen met tientallen dorpsgenoten gelegerd in de kazerne aan de Hoefkade in Den Haag. Op dat moment slechts zes weken onder de wapenen was hij in maart 1940, met oproepnummer 158, bij zijn eerste oefening opgekomen. Klaas werd als dienstplichtig soldaat ingedeeld bij 5-4 depotbataljon. Om klokslag 06:15, op 10 mei 1940, verlaten ze in allerijl de kazerne aan de Hoefkade om de gelande Duitse troepen bij vliegveld Ypenburg het hoofd te bieden.
Klaas Ros in zijn mobilisatietijd. Mw de Lange
Voor de avond valt zijn er al vele doden te te betreuren, Klaas is een van hen, samen met plaatsgenoot Maarten van Duijn, die eveneens de dood vindt bij een poging om het vliegveld te heroveren. Wat er precies die dag in mei met Klaas gebeurd is zou zijn familie bij toeval jaren later pas te horen krijgen. Op Ypenburg werd hij samen met zijn gesneuvelde makkers met militaire eer begraven, maar later dat jaar thuisgehaald om in stilte zijn laatste rustplaats te vinden in Katwijk.
Mevrouw de Lange was toen weliswaar pas 9 jaar oud, maar Klaas staat voor eeuwig in haar geheugen gegrift. Zij was zijn kleine nichtje en hij was haar grote neef. Zijn verhaal is nooit verteld.
Klaas woonde in de Waalmalefijtstraat 94, daar is hij opgegroeid. Zijn vader was gemeentewerkman en zat hier in de Schoolstraat bij de gemeente. Hij was daarnaast ook onbezoldigd rijksveldwachter. Klaas was zelf timmerman van beroep. Hij was enigst kind, hij had wel een zusje gehad, Wijntje, maar die is voor hem gestorven. Ze is op het oude graf begraven in de Barneskerkgraven.
Qua uiterlijk leek hij op de familie van zijn moeder, dat was een Langmuur. Hij was ook lang van postuur, het was een flinke soldaat. Zijn vader was ook een grote man. In zijn vrije tijd speelde hij graag orgel, dat kon hij erg goed. Mijn oom had voor hem in Leiden speciaal een orgel laten bouwen. Dat was een hoop geld voor die tijd. Hij begeleidde de kinderkerk op het zijzaaltje van het kerkplein van de Nieuwe Kerk, daar staat nu de verwarming in. Hij kwam mij dan zondag ’s ochtends halen om half 10 en dan ik ging aan zijn hand als negenjarig meisje met hem mee naar de kinderkerk. Hij was daar organist. Zondags na kerktijd kwamen zijn vrienden altijd bij mijn tante koffie drinken. Dat waren de jongens waar hij vroeger als kind altijd al mee omging. Een van hen, Jaap van Rijn heeft zelfs nog een zoon naar Klaas vernoemd. Die jongens waren allemaal ongeveer even oud, het waren allemaal schoolvrienden van hem. Wim Berkheij kwam ook altijd bij hem orgel spelen. Klaas had ook pas een paar weken verkering met een buurmeisje. Die woonde vlak naast hem. Het was allemaal nog erg pril hoor. Maar ik heb haar later nog wel eens gesproken en ze kon hem nog goed herinneren.
Ik heb nog een heel levendige herinnering aan hem. Ik sta nog op foto’s met hem toen ik nog een baby was en hij negen jaar oud. Ik ben gewoon met hem opgegroeid. Hij was de neef waar ik dan ook het meest mee opgetrokken heb. Hij kwam als eerste in z’n soldatenpak naar mijn moeder. Mijn moeder was toen pas bevallen van een kind, dat was 7 april geboren, en toen kwam hij langs en zei hij zo ik kom eerst eens kijken bij m’n nieuwe nichtje. Dat vergeet je als kind nooit meer! Het was een kindje met het syndroom van Down en dat is maar zes jaar oud geworden. Ze had een hartafwijking.
Mevrouw de Lange als baby op de foto met de familie. De jongen met het petje is Klaas. Mw de Lange
Ik keek als kind helemaal tegen hem op in z’n uniform. Met die puttees om z’n benen en zo’n grijze wollen veldmuts op z’n hoofd. We vonden het al vreemd, want hij was kleurenblind en we hadden verwacht dat hij afgekeurd zou worden. Jij hoeft niet in dienst hebben we gezegd, ja kan het maar waar wezen zei m’n tante Alie toen. Maar hij moest hoor, hij werd opgeroepen en op de eerste de beste dag van de oorlog is hij gesneuveld. Hij had geen idee wat er allemaal aan zat te komen, wij allemaal trouwens niet. Hij was nog maar een rekruut, hij had maar net een geweer in zijn handen gehad.
We hadden hier op Katwijk ook soldaten gelegerd. Die zaten bij Haasnoot de Reder, je had daar een gaarkeuken en al. M’n vader zat bij de BS, De binnenlandse Strijdkrachten. Die ging ook met een geweer de deur uit, m’n moeder helemaal van de zenuwen. We waren vroeg op omdat we vliegtuigen hoorden, ik stond als negenjarig meisje te kijken. Toen moesten we plat op de grond gaan liggen want daar werd op geschoten. Het was chaos, op een gegeven moment wist niemand meer wat er aan de hand was en begonnen de Nederlandse soldaten op elkaar te schieten. Er was overal verwarring.
Dhr. Van Eijk de Lange in zijn militair tenue. Mw de Lange
Na de oorlog kwamen we er achter dat zijn toenmalige slapie uit dienst regelmatig bij het graf van Klaas kwam. Steevast ieder jaar op de 10e mei bezocht de man het graf. Wij woonden toen in de Varkevisserstraat en daar heb je een rouwmuur waar je overheen kunt kijken. Als er iemand begraven werd dan nam mijn moeder een trap en dan gingen we met z’n tweeën kijken wie er begraven werd of we keken uit het dakraam. Wij wisten toch maar niet wie die man was die ieder jaar bloemen kwam leggen op Klaas zijn graf. Hij liep dan een poosje over het kerkhof en dan bleef hij bij Klaas staan. Toen is mijn vader een keer naar beneden gegaan, naar het oude graf gelopen en heeft die man bij de uitgang aangesproken en gevraagd waarom hij het graf van Klaas bezocht. Die man stelde zich voor als dhr. Van Eijk de Lange en vertelde dat Klaas in dienst zijn slapie was. Vervolgens vertelde hij hoe Klaas aan zijn einde was gekomen. Dat hij nog zo om zijn moeder gegild heeft toen hij stierf. Toen heeft mijn vader aan hem gevraagd of hij misschien een kopje koffie bij ons wilde komen drinken om het hele verhaal te vertellen.
Op de eerste dag van de oorlog was de eenheid van Klaas als een van de eersten in de richting van het vliegveld Ypenburg vertrokken. Ze lagen op een gegeven moment open en bloot in het veld in een soort loopgraaf. Plotseling kwamen er Duitse jachtvliegtuigen over en werd hij getroffen door een granaat uit zo’n vliegtuig. Klaas kreeg precies een scherf van die granaat in zijn hoofd. Hij was zelf al dodelijk gewond en toch hielp hij nog een man uit Wassenaar, die zijn slapie was, om dekking te zoeken. Die man bleek dus achteraf dhr. Van Eijk de Lange te zijn. Hij was net als Klaas ook zwaar gewond, een deel van zijn schouder was weggeschoten en hij heeft er een kunststof schouder aan overgehouden. Hijzelf heeft de aanval ternauwernood overleefd maar Klaas is in die loopgraaf gestorven. Hij zat 6 weken in dienst en was pas 20 jaar oud. Wij hebben later nooit aan zijn moeder durven vertellen hoe erg hij gewond was en hoe vreselijk hij aan zijn eind is gekomen. Dat kon ze niet aan, ze had maar ene jongen gehad. Dat was er zo wrang aan.
Mijn vaders jongste broer stond toen op trouwen, zijn vrouw heeft toen uit eerbied voor Klaas een zwarte trouwjurk aangetrokken met witte anjers. Mijn tante Alie vond dat heel mooi. Dat ze dat voor Klaas over had om niet in een witte maar in een zwarte jurk te trouwen. In de rouw dus.
Hij is eerst begraven in Rijswijk op Ypenburg, door dominee Rutger. Maar toen zijn mijn Ome Maart, mijn vader en Ome Piet, dus zwagers van Klaas zijn vader naar Rijswijk gegaan en hebben aan de burgemeester gevraagd of hij in Katwijk herbegraven mocht worden. Dat is gebeurd op 10 oktober 1940. Klaas ligt nu hier op het oude NH graf begraven. Hij is de tweede keer niet met militaire eer begraven maar in stilte. In de eerste instantie was er geen graf beschikbaar in Katwijk, er waren in de oorlogstijd geen graven over. Toen heeft een broer van onze oma, gezegd als jullie nou helemaal niet weten waar jullie Klaas moeten begraven dan mag hij ons in het graf. Zijn vrouw was namelijk al overleden en hij had een grafkelder. Dat was Alt Schaap de bakker uit het Waaigat en daar is hij toen bijgezet. In stilte, alleen mijn Ome Huig was erbij. Maar mijn tante Alie is nooit op het graf geweest. Ze kon het gewoonweg niet opbrengen om bij haar zoon op het graf te komen. Het graf is er nog steeds, maar het is al geschud. Ze hebben toen gezien dat hij met z’n uniform in de kist lag. Het pak was nog intact, z’n puttees en z’n schoenen waren nog intact en hij had in z’n zak een rode zakdoek met één patroon.
Klaas Ros, met militaire eer begraven op Ypenburg. Mw de Lange
Het was een hele christelijke jongen, iedere avond zat hij voor zijn bed. In dienst gebeurde het wel eens dat als hij bad voor zijn eten ze zijn bord weghaalden. Hij heeft er nooit een kwaad woord uitgegooid. Zijn foto hing vroeger altijd bij ons thuis aan de muur. Mijn tante Alie heeft van de koningin Wilhelmina een certificaat orde gekregen en daar stond op dat hij voor Volk en Vaderland zijn leven gegeven had, en was ondertekend door haar. Maar dat hebben ze terug moeten geven toen mijn tante Alie en Ome Huig overleden waren, de familie mocht het niet houden. Mijn Ome Huig heeft altijd, en haat mag ik het niet noemen, maar een zekere afkeer gehad van Duitsers. Als er een Duitser hier de weg vroeg stuurde hij ze altijd de verkeerde kant op.
Het heeft een hele hoop verdriet gegeven in de familie want hij was zo geliefd bij iedereen. We hebben altijd zo meegeleefd met mijn oom en tante. Ze heeft haar haren uit haar hoofd getrokken toen ze het bericht kreeg, ze was niet te troosten. Ik had een hele goede band met m’n tante, toen Klaas overleden was ging ik er vaak naar toe. Ik ging dan logeren en sliep in de bedstee. Ik heb zelfs nog de oorbelletjes gekregen die van haar eigen dochtertje waren dat overleden was. Goud met een bloedkoralensteen. Ik heb ook nog een zilveren broche van haar, die heeft ze laten maken met een portret van Klaas er in. Die droeg ze altijd op haar borst!
Mobilisatie te RijnsburgIn de jaren voor de oorlog was er al een voelbare spanning in Nederland. Er werden levensmiddelen gehamsterd en op initiatief van de Nederlandse regering werd er in 1939 een Centraal Distributie kantoor opgericht. Suiker was het eerste product dat op 11 oktober 1939 op de bon ging. Tijdens de oorlog zouden uiteindelijk alle levensmiddelen op de bon zijn.
De Rijnsburgse burgerwacht oefende wekelijks in en om het dorp. Keurig in het gelid met hun geweren over de schouders marcheerde men door het dorp. Onder hen waren o.a. Gijs Vos, Cas Kort, Jan van Rootselaar, Jaap Zwaan en Kees Haasnoot. Ze hadden hun depot in het gebouw van de gemeentewerken naast de Wilhelminaschool in de Kerkstraat. In de winter kregen ze schietlessen in de oudste zaal van de veiling Flora en schoten met kogels gemaakt van leisteen. In de zomer hield men schietoefeningen onder de leiding van een officier van 4-RI uit Leiden. Deze oefeningen vonden plaats op de schietbanen van het Nederlandse leger aan de Cantineweg in Katwijk. Bij deze gelegenheid werd er wel met scherpe munitie geschoten. Tevens werd de luchtbescherming georganiseerd en er werden de eerste verduisteringsoefeningen gehouden.
Na de afkondiging van de Algehele Mobilisatie in augustus 1939 werd ook Rijnsburg de standplaats voor een aantal legeronderdelen. Alle dienstplichtigen van de lichtingen 1924 tot en met 1939 werden opgeroepen en moesten zich per direct bij hun eenheid melden. In Leiden was 4-RI gelegerd dus de meeste Rijnsburgers konden gelukkig in de buurt van hun woonplaats en familie blijven. Ondanks alle economische malaise leefde de bloemenhandel weer op en er was zelfs voorzichtig sprake van export.
De Emmaschool in de Smidssteeg is gevorderd door het Nederlandse leger. P. Breen
Uit alle lagen van de Rijnsburgse bevolking gaven de mannen gehoor aan de oproep. Wethouder van der Vijver werd als reserve-kapitein bij de Intendance in Den Haag opgeroepen. Kwekerszoon Dirk van Delft vertrok als soldaat naar II-4RI naar Noordwijk en Rob van Vreedendaal liet zijn pas overgenomen bakkerij en zijn vrouw en twee kinderen achter om als chauffeur transportdiensten te verrichten. Simon Leenheer uit de Smidstraat werd ingedeeld bij 4RI en kwam bij de verdedigers van het vliegveld terecht. Anderen vertrokken verder het land in richting de afsluitdijk of de Grebbelinie. In het geval van verlof was men verplicht om ook in uniform te lopen. Zo kon het dus gebeuren dat tijdens een verenigingsavondje men een geuniformeerde dorpsgenoot tegenkwam. Niet iedereen werd opgeroepen, Arie Heemskerk uit de Spinozalaan had vrijstelling van dienstplicht wegens broederdienst. Als er twee oudere broers al onder de wapenen waren kwam men hiervoor in aanmerking. Anderen waren van voor de lichting van 1924 en werden ook vrijgesteld van mobilisatie.
Als eerste arriveerden de officieren in het dorp. Daarna gevolgd door ruim 800 dienstplichtige soldaten. Al gauw waren militairen een vertrouwd gezicht geworden in het Rijnsburgse straatbeeld en maakten ze onderdeel uit van het dagelijks leven. De schoolbanken in de Julianaschool in de Hofstraat en de Emmaschool in de Smidsteeg moesten plaatsmaken voor houten britsen met strozakken als matras om respectievelijk het 1e Depotbataljon te huisvesten. Ook het houten gebouwtje waarin de christelijke kleuterschool aan de Brouwerstraat was gevestigd moest er aan geloven. De kleuters moesten onverbiddelijk plaatsmaken voor de Nederlandse soldaten. De Staf afdeeling van het 1e Depot bataljon was onder andere gevestigd in de kantoren van de veiling Flora. Samen met het kantoor van de fabriek C.D. van der Vijver de enige twee panden in Rijnsburg die in deze periode reeds waren voorzien van centrale verwarming. De komst van de soldaten zorgde bij sommigen voor gemengde gevoelens. Voor de scholing van de Rijnsburgse kinderen moest op stel en sprong andere maatregelen getroffen worden en een aantal gingen helemaal niet meer naar school.
Met wegbewijzering werd aangegeven waar de diverse legeronderdelen te vinden waren in het dorp. P. Breen
Voor de Openbare School in de Kerkstraat werd naast het huis van burgemeester Höweler een houten barak geplaatst die dienst moest doen als wachtlokaal voor de kantonnementswacht. Een kantonnement werd door een kantonnementscommandant geleid, en dit was in de regel de commandant van de grootst aanwezige opleidingsgroep. De Kantonnementen waren allemaal in het westen van het land ingericht en de commandant rapporteerde in oorlogstijd direct aan de Commandant van de Vesting Holland. Rijnsburg werd in 1939 vereerd met een bezoek van ZKH prins Bernhard die een kijkje kwam nemen naar het onderkomen van de troepen in de Emmaschool en Julianaschool.
Daarnaast was er in het dorp sprake van een 2e batterij en een batterij treinpersoneel. Dit was een reeks wagens met allerlei benodigdheden van levensmiddelen tot reserveonderdelen en van uniformen tot munitie. Vaak bestonden deze uit eenvoudige paard en wagen. Tenslotte was er nog een 3e batterij deze was gehuisvest in de Emmaschool, de school van meester Pieper in de toenmalige Smidsteeg. De officieren vonden grotendeels onderdak in huizen in de Hofstraat en de Oegstgeesterweg. In de loop van 1939 werd aan het 1e Dep Bat. een instructiebatterij van IV Dep.BA toegevoegd. Verminderd met een detachement dat in Katwijk aan Zee lag. Dit onderdeel bereden artillerie was uitgerust met een aantal stuks 7 veldgeschut getrokken door paarden. De paarden werden ondergebracht in de grote hallen van de veiling Bloemenlust aan de Oegstgeesterweg die voor deze doeleinden gevorderd waren door het Nederlandse leger. De militairen vermaakten zich opperbest en dat gaf de Rijnsburgers weer moed.
Depotbataljons waren de eenheden waar militairen hun basistraining ontvingen alvorens bij parate eenheden te worden ingedeeld. De jonge en over het algemeen onervaren soldaten in de Depotbataljons waren ingedeeld in meerdere compagnieën, meestal meer dan de gangbare drie bij een paraat onderdeel. Binnen de depotcompagnie werden militairen van dezelfde opkomst geoefend door een instructiekadergroep. In de regel werd zowel (reserve) kader als reguliere soldaat geoefend bij het depot van het betreffende dienstvak. Voor beroepskader gold altijd, en voor reservekader vaak, dat een kaderopleiding elders werd genoten. Reserve onderofficieren werden meestal alleen op het depot van hun dienstvak opgeleid.
H.L. Breen, uiterst links, met zijn klasje rekruten. P. Breen
Een Nederlandse officier die in augustus 1939 naar Rijnsburg werd gestuurd was H.L. Breen. Geboren in 1914 was hij ingedeeld bij stamregiment 1 RA. Op 1 januari 1939 was hij bevorderd tot 1e luitenant en vanaf 25 augustus 1939 is hij voor een drietal weken in Rijnsburg werkzaam geweest bij de 1ste batterij van de 1ste depotafdeling, waarna hij vertrok naar de 3de batterij van datzelfde onderdeel. Na een aanbevelingsbrief van een commandant van 3-1-4 Depot Bereden Artillerie Th.M. de Marie kreeg hij later in Rijnsburg het commando over de 4de batterij. Bij het uitbreken van de oorlog had hij een staffunctie in Zuidoost Brabant. In juni 1943 werd hij gearresteerd vanwege het feit dat het gezin Breen een ondergedoken student in huis had, en hij fraude had gepleegd op het gemeente secretarie met stempels voor persoonsbewijzen. Na eerst een jaar als politiek gevangene in kamp Vught te hebben gezeten, werd hij daarna eind mei 1944 op transport gesteld naar het concentratiekamp Dachau in zuid Duitsland. De leefomstandigheden in Vught waren totaal anders dan in Dachau. De krijgsgevangenen hadden het aanzienlijk veel beter dan de politieke gevangenen. Dit was aanleiding voor zijn vrouw en haar vader in het najaar van 1944 om hem, vanwege het feit dat hij als Nederlands officier gediend had, alsnog in krijgsgevangenschap te krijgen. Dit is helaas niet gelukt. In 1929 waren er voor krijgsgevangenen verdragen afgesloten, ook Duitsland was ondergetekende van die verdragen, en men hield hier zich redelijk hieraan. Bijvoorbeeld de rode Kruispakketten aan politieke gevangenen kwamen zelden aan, en ze werden werden voor slavenarbeid gebruikt. Na de oorlog is Dhr. Breen in 1952 benoemd tot burgemeester van de gemeentes Zegveld en Kamerik. En van 1966 tot 1976 was hij burgemeester van Rijnsaterwoude, Leimuiden en Nieuwveen gelegen in het Groene Hart.
Na het afscheid van burgemeester Bosschieter werd op 16 September 1939 burgemeester Höweler geïnstalleerd in Rijnsburg. Hij werd door de militairen van IV Dep.BA onder leiding van Kapitein C. Tonnet in de met vier paarden bespannen regimentswagen onder grote belangstelling binnengehaald. Wachtmeester Geurts zat als een volleerd menner op de bok. Om de gelegenheid vast te leggen werd er door de voltallige gemeenteraad en alle ambtenaren samen met Kapitein Tonnet en de nieuwe burgervader voor het Raadhuis voor de foto geposeerd. Tonnet was een beroemd ruiter die aan de Olympische spelen van 1928 Nederland had vertegenwoordigd. Op 10 en 12 Mei verwierf Kapitein C. Tonnet een Bronzen Kruis voor de beschieting met een 7 veld en voor zijn persoonlijke leiding bij aanval op de dakpannenfabriek op 12 mei. Een stuk 7 veld geschut van IV Dep.Ber. Art. wordt in de oorlogsdagen verplaatst naar de duinen tussen Wassenaar en Den Haag om daar een sectie 8 staal van het IV Depot Ber. Art. af te lossen.
Voor de streng gelovige Rijnsburgers vormde het Nationaal Socialisme een bedreiging voor kerk en maatschappij. In de vergadering van de hervormde kerkvoogden onder leiding van Ds. Niftrik werd er op 4 januari 1940 besloten om 50 extra kerkboekjes aan te schaffen met het oog op het kerkbezoek van de in Rijnsburg gelegerde militairen. Er kon door Ned. Hervormde soldaten worden gekerkt in de in 1928 gerealiseerde Zaal voor Christelijk Belangen aan de Brouwerstraat of de in 1922 verder uitgebreide Grote of Laurentiuskerk in de Kerkstraat. De Gereformeerden konden terecht in de Petrakerk aan de Korte Voorhouterweg of in de Rapenburgkerk aan de Vliet waar op 13 augustus 1939 vanuit de gemeente Kampen Ds. Henk Post beroepen was.
Voor nieuws van thuis waren de soldaten afhankelijk van veldpost. Het hoofdexpeditiekantoor van de veldpost was gevestigd in Den Haag. Eerst in het postkantoor van de P.T.T. aan het Prins Hendrikplein, maar sinds 1 september 1939 in het nieuwe postkantoor aan de Johan Camphuisstraat. In Leiden en Utrecht waren nog twee expeditiekantoren. Daarnaast waren er nog 13 veldpostkantoren. De gezamenlijke sterkte was 400 man personeel. Vanuit de veldpostkantoren werd de post verdeeld door de facteurs (militaire postbodes) van de legeronderdelen. De post voor Rijnsburg ging via Expeditiekantoor B in Leiden.
Enkele militairen van de staf houden kantoor in de veiling Flora. P. Breen
Een extreem koude winter luidde het einde van 1939 en het begin van het jaar 1940 in. In het kader van de luchtverdediging werden op 6 februari 1940 terreinen in Katwijk , Wassenaar en Rijnsburg aangewezen door de Lt Generaal van de luchtverdediging. In oktober 1939 stond er al een batterij luchtdoel artillerie opgesteld in een weiland tussen Oegstgeest en Rijnburg . In de loop van 1940 kwam de dreiging van een Duitse aanval steeds dichterbij en naar aanleiding van de “Verhoogde graad van strijdvaardigheid”, werden op 8 mei 1940 in de loop van de avond de instructie Batterij 7-veld-III Depot vanuit de Seeligkazerne in Breda achter de waterlinie naar Rijnsburg in de Vesting Holland verplaatst. Deze kwam op 8 mei om 23:30 aan op het station in Leiden. In verband met ruimtegebrek in Rijnsburg werden 3 korporaalsklassen van ongeveer 50 korporaals en manschappen en de twee klasse-instructeurs, de beroeps wachtmeesters Meyer en Meeuwsen, en circa 100 paarden geplaatst te Katwijk aan Zee bij I Depot B.A. onder commando van de kapitein Mr. J.C. van Heuven. Orders voor de artilleristen werden aangenomen vanuit de commandopost in Rijnsburg. Dit gebeurde per fiets in verband bij het ontbreken van een telefoonverbinding.
Op 9 mei 1940 werden ‘s morgens de paarden, tuigen en kamers van III Depot verzorgd, waarna er in de middag met een aantal paarden en manschappen terug werd gegaan naar het station in Leiden om een aantal vuurmonden van het type 7 veld en 8-staal op te halen en deze naar Rijnsburg te brengen. Om ongeveer 17.30 uur werden de orders voor de volgende dag gehaald bij kapt. Tonnet te Rijnsburg. Tijdens de gehele mobilisatieperiode werden er landelijk meer dan zestig goederentreinen ingezet om de in totaal 14000 gevorderde paarden door heel Nederland te vervoeren. In de ochtend van de 10e Mei werden wachtmeester (capitulant) Meeuwsen en korporaal Lioni ieder tien patronen gegeven en opgedragen zich per fiets wederom naar Rijnsburg te begeven om aldaar instructies te ontvangen.
De Instructie batterij 7 veld bevindt zich in goeden welstand te Rijnsburg.
Kapitein Tonnet
Melding naar het opperbevel na de capitulatie
Bij Koninklijk besluit van 1 augustus 1950 nr 16 werd Kapitein Tonnet postuum benoemd tot ridder der vierde klasse van de Militaire Willemsorde. De Lt.Kol. Tonnet kazerne in het Harde is later naar hem vernoemd. Met uitzondering van soldaat Dirk van Delft zijn er in de meidagen van 1940 verder geen dienstplichtige Rijnsburgers gesneuveld. Zij keerden allen veilig terug naar Rijnsburg.