Danny Hoek De Stijkelgroep

Één van de eerste georganiseerde Nederlandse verzetsgroepen uit de Tweede Wereld Oorlog is de Stijkelgroep. Deze groep is in het begin van de oorlog in de eerste instantie opgericht als een zogenaamde Ordedienst (OD). Dit hield in dat deze na de oorlog het gezag moest voeren totdat de Koningin teruggekeerd was. De academicus Johan ‘Han’ Aaldrik Stijkel, met als schuilnaam dr. Eerland de Vries,  was de leider van de verzetsgroep die voornamelijk uit religieuze overtuiging in opstand was gekomen tegen de Duitse bezetter.

Ordedienst

Arie van der Plas Stichting eregraf Stijkelgroep

Opgericht in 1941, bestond de Ordedienst waarschijnlijk uit ongeveer tachtig leden. Leden van de groep waren onder andere politieagenten, studenten, officieren en kooplieden. Generaal-Majoor S. Hasselman nam het militaire deel van de groep voor zijn rekening. Er maakten drie Katwijkers deel uit van de groep. De zwagers Willem en Arie van der Plas en Maarten Hoek. Laatstgenoemde was werkzaam als politieagent te Scheveningen.

De regering had Han Stijkel de opdracht gegeven om verzetsgroepen door het hele land samen te brengen, om zo een eenheid te vormen. Hiervoor reisden de leden van de groep het hele land door, wat zo af en toe nogal eens lastig was. Dit onder andere omdat in het begin van de oorlog de Persoons Bewijzen Centrale, die valse persoonsbewijzen maakte, nog niet bestond. Tijdens de reizen werden spionage gegevens verzameld en doorgegeven aan Org. Westerveld. Binnen de groep werden nogal eens blunders geslagen, mede omdat de ervaring met verzetswerk nihil was. Met belangrijke gegevens werd soms te onzorgvuldig omgegaan. Een andere activiteit van de groep bestond ook uit het ontvangen van opdrachten voor nieuwe operaties.

Willem van der Plas Stcichting eregraf Stijkelgroep

Een Katwijkse botter

Han Stijkel besloot op een gegeven moment onder druk van geïnfiltreerde V-Männer in zijn organisatie om zelf instructies van de regering te Londen in ontvangst te gaan nemen en verzameld spionage materiaal af te leveren. Hem werd voorgehouden dat er via de politieradio contact was geweest met de regering in Londen en dat dat die er uitdrukkelijk op aan hadden aangedrongen dat Stijkel het spionagemateriaal persoonlijk zou komen afleveren in Engeland. Voor de overtocht werd een vaartuig gehuurd.

Via een politieorganisatie kwam hij in contact met de zwagers Willem en Arie van der Plas. Deze Katwijkse vissers hadden een motorbotter, de KW133 “Eendracht”. Zij zouden Han Stijkel en zijn mede Stijkelgroep leden Cornelis Jan Gude, Jean Baud en de politieman J.F. Van Dijk naar een punt op zee varen waar ze vervolgens opgepikt zouden worden door een Engelse of Nederlandse duikboot. Er zou ook een ‘rijke Jood’ meevaren. Deze zou geld aan de organisatie betalen in ruil voor de overtocht.

Wat de leden van de groep niet wisten, was dat deze Jood eigenlijk de Scheveningse vishandelaar Jan van Wezel was en als infiltrant voor de Sicherheitspolizei werkte. Al bij de planning was er verraad in het spel, want binnen de politieorganisatie die geregeld meevoer op de KW133 waren er ook verraders. Toen ze wegvoeren uit de Scheveningse haven op 2 april 1941, liep alles al mis. De Duitsers hadden de uitgang van de haven geblokkeerd. Men poogde om te keren naar de kade. Baud en van Dijk die gekleed waren als vissers wisten te ontsnappen maar Stijkel en Gude, die voor de ontmoeting met de Koningin hun nette pak hadden aangetrokken, werden ter plekke gearresteerd. Baud zou later die dag alsnog door de Sicherheitspolizei opgepakt worden. Uiteindelijk zou blijken dat de Scheveningse vishandelaren Willem S van Dam en Jan van Wezel de actie hadden verraden.

Maarten Hoek

Inmiddels was politieagent Maarten Hoek eveneens gearresteerd, hem werd spionage ten laste gelegd. Hij heeft in het Oranjehotel gezeten van 3 april 1941 tot begin maart 1942 in cel 578, daarna tot 25 maart 1942 in de grote Strafgevangenis van Scheveningen.

Maarten Hoek Stichting eregraf Stijkelgroep

Het aantal arrestanten liep al gauw op tot 47. Deze verbleven allen van 10 april 1941 tot en met 26 maart 1942 in het Oranjehotel. Op 26 maart werd de hele Stijkelgroep overgebracht naar Berlijn. Hier werden ze geïnterneerd in een drietal gevangenissen, namelijk de Wehrmachtuntersuchungsgefaengnis aan de Lehrterstrasse 3 te Berlijn, Untersuchungshaftanstalt Moabit en Untersuchungsgefangnis Charlottenburg.

Ter dood veroordeeld

In september 1942 kwam het tot een proces voor het hoogste Militaire Gerechtshof (Het Reichskriegsgericht). De aanklacht luidde: spionage en toebrengen van schade aan de Duitse Wehrmacht. Op 26 september 1942 werden de doodvonnisen van 39 leden van de groep bekend gemaakt. Zes leden van de groep kregen uiteindelijk gratie. Zij kregen een tuchthuisstraf opgelegd. Één lid van de groep was overleden in de gevangenis.

Op 4 juni 1943 werden de 32 ter dood veroordeelde leden van de Stijkelgroep met tussenpozen van 5 minuten gefusileerd op een schietbaan in Tegel. Harald Poelchau, de gevangenispredikant, steunde de Stijkelgroep in deze moeilijke tijd. Hij was zeer onder de indruk van de houding van de Nederlanders.

Na de oorlog was het lot van de Stijkelgroep in Nederland niet zeker. De Duitsers hadden alles in verband met de groep angstvallig geheim gehouden. De geëxecuteerde leden van de groep bleken uiteindelijk begraven te zijn op een begraafplaats in de Russische sector van Berlijn. In juni 1947 werden de lichamen naar Nederland overgebracht. Onder zeer grote belangstelling werden de leden van de Stijkelgroep begraven op de begraafplaats Westduin in Den Haag.

De daders

De verraders Van Dam en Van Wezel zijn in 1949 berecht. Tegen hen werd in de eerste instantie de doodstraf geëist. Bij de uitspraak werd deze gewijzigd in 20 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.

De gevallen leden van de Stijkelgroep

Op 1 augustus 1947 vond een herdenkingsdienst plaats in de St. Jacobskerk te Den Haag voorafgaande aan de herbegrafenis van de leden van de Stijkelgroep op de begraafplaats Westduin. Deze herbegrafenis was mogelijk doordat de stoffelijke overschotten bij hoge uitzondering uit het oostelijk deel van Berlijn waren overgebracht naar Nederland. Voor 10 omgekomen leden, waarvan geen stoffelijk overschot is teruggevonden, is eveneens een kruis geplaatst. Ter nagedachtenis aan de Stijkelgroep is er in 1947 ook een monument opgericht op de begraafplaats Westduin te Den Haag. Jaarlijks worden op 4 mei de gevallenen van de oorlog bij dit monument herdacht. Er is tevens jaarlijks een besloten bijeenkomst om de leden van de groep te herdenken. Het monument wordt beheerd door de Stichting Eregraf Stijkelgroep.

 

FLAK Witte Bergen
De ingang van een woonbunker binnen het complex Witte Bergen.

De ingang van een woonbunker binnen het complex Witte Bergen. A. Brouwer

Deze leichte FLAK Stelle lag vlakbij de watertoren op een hoge duintop. Het geheel was gebouwd volgens de standaard indeling die een leichte FLAK stelle had, namelijk 3 flakbunkers, van het type Küver 441, met in het midden de vuurleidingpost, van het type Küver 428. Beide typen bunkers boden onderkomen aan 12 man. Bovenop de bunkers was het gevechts- of leitstand gedeelte. De gevechtsgedeelten, en ook de scherfmuren, bestonden vooral uit Formstein-blokken. Dit zijn een soort bloembak-achtige stenen. Waarschijnlijk, aan de afmetingen van het gevechtsplatform tezien, hebben er 20mm FLAK kanonnen in gestaan. Ook stond er een schijnwerperopstelling, waarschijnlijk van het type Küver 428, met de bijbehorende aggeregaatbunker, van het type Küver 455. Er was tevens een levensmiddelenbunker, een munitiebunker van het type MG36, een pompgebouw, een toiletgebouw, 3 schuttersputten, 2 Halbgrüppenunterstanden van het type Küver 467, een ontsmettingsgebouw en een tobruk type VF58c.

Het geheel was omgeven door mijnenvelden, zodat er maar op een paar plaatsen een doorgang naar de stelling was. Natuurlijk besloegen de 3 schuttersputten en de tobruk ook een flink gedeelte rondom de stelling.

De bunkers

De inscriptie met van boven naar beneden: J. Duinman (Of Duindam?), G. vd Linden, W. Plas, T. Kok.

De inscriptie met van boven naar beneden: J. Duinman (Of Duindam?), G. vd Linden, W. Plas, T. Kok. D. Hoek

Luchtdoelstelling Witte Bergen is in 2006 onder het zand verdwenen om de steeds verder verpauperende bunkers te beschermen. Vele bunkers zijn toegankelijk gemaakt voor vleermuizen.

Inscriptie

Op het pompgebouw van de stelling is een inscriptie te vinden die de Katwijkers, die de bunkers moesten helpen bouwen, erin hebben gezet toen het cement nog nat was. Zo kunnen we ook een goede indicatie geven van de datum waarop de bunkers gebouwd zijn, namelijk rond 9 november 1943.

Engelandvaarders

Gedurende de oorlog was Katwijk een “populaire” plek om te ontsnappen naar Engeland. Velen kozen hier het ruime sop en waagden de gevaarlijke oversteek.

De oversteek naar Engeland

Er kon natuurlijk van alles gebeuren op zo’n tocht. Je kon op het strand ontdekt worden of op een mijn trappen, omslaan in de branding, door mijnenvelden heen varen of op zee ontdekt worden door een Duitse patrouille. Dit met alle gevolgen van dien. Om dan nog maar te zwijgen over het onstuimige weer midden op zee. Nu moet je je voorstellen dat de meeste Engelandvaarders in een kleine kano of sloep naar de overkant voeren. Het moet toch een knap angstige ervaring geweest zijn om in zo’n klein scheepje midden op zee te moeten leven, met slecht weer en desoriëntatie. Desondanks is het veel “Engelandvaarders”gelukt om de overkant te bereiken. Sommigen van hen namen in Engeland dienst in het leger, of kwamen later terug als spion. Sommigen vertrokken zonder iets te zeggen en kwamen na de oorlog pas terug, toen hun familieleden al lang dachten dat ze overleden waren.

Ontsnappen aan de bezetter

Op 4 februari ’41 probeerden Jan Kerkhoff en Aad Oosters met een kano naar Engeland te varen. Beide mannen verdronken tijdens hun poging

Op 19 april 1941 waagden Pim van Doorn en Tolo Saryusz Makowski het erop. De in Delft studerende corpsstudent Pim had al eerder gepoogd over te steken, maar dit was mislukt. Het tweetal bereikte de zee via het tunneltje van het Zeehospitium. Het weer was toen redelijk. Onderweg veranderde het weer echter snel. Zij kwamen in nood en dreigden te verdrinken. De bemanning van de KW32, de Sakina, wist hen op te pikken. Deze zorgden er tevens voor dat zij na aankomst in de haven van IJmuiden konden ontsnappen aan de Duitsers die aan boord waren.

Na deze mislukte poging ging Pim van Doorn, nog in het voorjaar van 1941, voor de illegale organisatie “de Ordedienst” (OD) spionagewerkzaamheden doen. In Frankrijk werd hij echter opgepakt. Vanuit Frankrijk werd hij weer teruggebracht naar Nederland waar hij gevangen gezet werd in “Het Oranjehotel”, de Scheveningse strafgevangenis, en later in de kampen Amersfoort en Vught. Na een proces tegen de leiding van de OD werd hij samen met 16 andere leden van die organisatie op 29 juli 1943 op de Leusderheide gefusilleerd. Makowski is oud geworden en in 1995 in Den Haag overleden.

Op 28 april werd er door de Grenzpolizei een kano uit de binnenwatering gehaald. Het is zeer waarschijnlijk dat deze kano hier door Engelandvaarders neergelegd was, om via de sluizen het ruime sop te kiezen.

Ergens in juni vertrokken 9 mannen per motorboot richting Engeland. Door stevige golfslag in de branding sloeg de boot om. Het schouwspel was niet onopgemerkt gebleven. Tijdens de vlucht terug naar Katwijk werden vijf van de negen mannen opgepakt. Deze zijn later doodgeschoten.

Op 4 juni werd de politie van Katwijk om hulp gevraagd bij de opsporing van een roeibootje. Deze werd later gevonden in de Katwijkse uitwatering. Waarschijnlijk lag deze boot hier verdekt opgesteld om te ontsnappen naar Engeland.

Op 20 juni ’41 vond er een oversteek plaats. Coen de Iongh en Robert Simon Cohen waagden het erop, en met succes. Al op 22 juni kwamen zij met hun kano in Engeland aan. Na aankomst hebben ze allebei het Bronzen Kruis gekregen vanwege hun geslaagde overtocht. Beiden zijn direct in dienst gegaan bij de Nederlandse Krijgsmacht en zijn opgeleid bij de RAF in Engeland en in Canada. Coen De Iongh is operationeel jachtvlieger geworden in 1943. Hij vloog de Spitfire. Op 10 juni 1943, tijdens een escorte van een aantal Mitchell bommenwerpers, is hij in de buurt van Gent in een luchtgevecht omgekomen. Rob Cohen is opgeleid op tweemotorige vliegtuigen. In december 1943 is hij operationeel geworden bij het Mosquito-Squadron 613. Gezien zijn Joodse afkomst vloog hij bij de RAF onder de naam Robert Stevens. In augustus 1944 is hij neergeschoten bij een aanval op een Duitse trein bij Normandië. Rob Cohen was de enige Nederlandse vlieger die deel heeft genomen aan de aanval op kunstzaal Kleykamp in Den Haag, in april 1944. Hij vloog hier in het eerste De Havilland-Mosquito vliegtuig van de zes die deelnamen aan deze aanval. Voor een andere succesvolle aanval heeft hij het Britse DFC gekregen.

Zij wisten de oversteek sneller te maken als Jaap van Hamel en Ruud van Daalen Wetters die een dag later vertrokken. Zij kwamen op 26 juni aan. Deze twee hadden via het tunneltje bij het Zeehospitium de zee weten te bereiken. Ze hadden een buitenboordmotortje en een vouwkano bij zich.

Het belangrijkste was te oefenen om kleine onderdeeltjes van de kano in het pikkedonker en in stilte in elkaar te zetten.

Jaap van Hamel en Ruud van Daalen Wetters

Nadat ze ver genoeg de zee op waren gegaan wilden ze de motor starten, maar deze weigert. Ze gooien de motor overboord en gaan zeilend verder. Pas na vijf dagen dobberen kwamen ze een Engels oorlogsschip tegen dat hen mee heeft genomen.

Toen wij aan boord kwamen konden wij niet meer lopen. Wij hebben erg te lijden gehad van de dorst.

Jaap van Hamel en Ruud van Daalen Wetters

Beide crossings werden gedaan onder het wakend oog van de Duitser, die overal patrouilles had rondlopen.

Op 17 augustus 1941 werd er door een aantal jongens in de Noordduinen een gedeeltelijk ondergegraven kano gevonden. Waarschijnlijk was dit een kano die hier geplaatst was door mensen die de oversteek naar Engeland wilden maken. De politie van Katwijk informeerde hierop de Grenzpolizei om maatregelen te treffen, omdat het zou kunnen dat er mensen probeerden te ontsnappen.

In september vonden er ook weer een aantal tochten plaats, waarvan er een aantal mislukten. Wim en Han Peteri wilden op de 19e de oversteek wagen. In de branding liep hun kano vol met water. Als geluk bij een ongeluk konden ze toch verder varen. Zij kwamen na 2 dagen aan in Engeland.

We kregen ineens veel water en er was wind. Het werd een nare nacht.

Han en Wim Peteri

Op 25 september liepen de zaken anders als gepland. 4 personen zouden met 2 kano’s richting Engeland uitwijken. Helaas liep er 1 kano vol in de branding. De twee inzittenden moesten daarom met gevaar voor eigen leven hun weg terug naar de boulevard zoeken. Dit is hen ook gelukt. De andere kano wist veilig Engeland te bereiken. Twee dagen later werd er nog een poging gedaan door Dik van Swaay en Paul Eckenhausen. Helaas stond er een sterke wind waar de twee mannen niet tegenin konden peddelen. Ook zij moesten dus terug naar Katwijk. Van Swaay heeft op 14 november 1941 nog een poging ondernomen tezamen met nog een andere Engelandvaarder. Dik van Swaay werd in mei ’42 met een strop om zijn nek gevonden op het strand van Noordwijk en van de ander is nooit meer iets vernomen. Waarschijnlijk waren ze onderschept door een Duitse patrouilleboot.

In april 1942 werd de stoomtrawler KW134 door een aantal Engelandvaarders gekaapt. Zij waren de vorige nacht aan boord gekomen. Het schip is daar gebleven en heeft het visserijbedrijfje voortgezet in Fleetwood aan de Engelse westkust. Hier waren nog meer Nederlandse schepen.

De Atlantikwall

In de loop van 1942 werd het door de komst van de Atlantikwall vrijwel onmogelijk om onopgemerkt via het strand weg te komen. In 1943 werd het verboden om de boulevard te betreden. Toen werd het nog moeilijker.

Sluizen

Gelukkig had Katwijk een sluis. Dit was een perfect middel om Engelandvaarders mee de zee in te smokkelen. De Engelandvaarders regelden een paar flessen drank. Deze gaven ze aan de sluiswachter, Martinus Erkelens, die een lekkere borrel inschonk voor de Duitse schildwachten onder het mom dat het zijn verjaardag was. Als de schildwachten dronken waren, opende Erkelens de sluisdeuren. Zo werden 3 kano’s met 6 Engelandvaarders de zee op “gesluisd”. In augustus 1944 is op dezelfde manier een bootje richting Engeland gezonden.

Het Engelandvaardersmonument aan de Katwijkse boulevard. E. Wolthaus

Monument

In april 2012 is de Stichting Monument Engelandvaarders Zeehostunneltje Katwijk. Deze heeft tot doelstelling om een blijvende herinnering te creëren aan de mannen en vrouwen die bezet Nederland ontvluchtten om in Engeland dienst te nemen. Het monument is in juni 2017 geplaatst aan de Boulevard bij de Seinpoststraat en de Zeereepstraat in Katwijk aan Zee en omvat een bronzen beeld “Freedom Forward” van Jurriaan van Hall van twee jonge mannen in een kano. Daarnaast staat een interactief informatiepaneel.

Dirk van Delft
Dirk van Delft tijdens de mobilisatie.

Dirk van Delft tijdens de mobilisatie. H. van Delft

“En toch mis ik er één…”

Dirk van Delft, een doodgewone kwekerszoon uit Rijnsburg, pas getrouwd en ongetwijfeld nog boordevol plannen, is het eerste Rijnsburgse oorlogsslachtoffer dat na de 10e mei te betreuren valt. Bijna 28 jaar oud en ingedeeld bij II 4-RI trekt Dirk met zijn eenheid op 10 Mei 1940 vanuit Noordwijk, over wat nu de provinciale weg is, maar vroeger niet meer dan een zandpad, naar Katwijk-Binnen om stelling te nemen achter de Rusthoek.

Daar wordt hij dodelijk getroffen door een verdwaalde kogel vanuit de richting van de Zanderij. Van het gezin Van Delft is anno 2009 alleen broer Henk nog in leven. Hij is de jongste van het stel en was toentertijd 16 jaar oud. Echter de gebeurtenissen op deze fatale dag in mei kan hij zich nog als de dag van gisteren herinneren. Wat nu volgt is een ooggetuigenverslag van broer Henk wat diepe indruk maakt en het verhaal verteld van soldaat Dirk van Delft.

Dirk wordt geboren op 26 juli 1912 als oudste zoon van het gezin Van Delft. Een gereformeerd gezin met vader Cornelis van Delft aan het hoofd. Er waren in totaal zeven gebroeders Van Delft. Dirk, Anton, Cor, Jan, Piet, Teun en Henk. Het gezin woonde aan de Sandtlaan en vader Van Delft had een kwekerij op het stuk tussen de Sandtlaan en de Spinozalaan. Achter het Spinozahuisje had je een perceel grond dat in de Rijnsburgse volksmond ‘De Havik’ heette. Daar werkten de jongens Van Delft allemaal mee in de kwekerij. Het was hard werken. Tulpen poten en land opperen, alles ging toen nog met de hand. Links voor het Spinozahuisje had je een schelpenpad en zo kwam je op de kwekerij. Je kon ook via de Baron van Wassenaerstraat maar dan moest je over een plank over de sloot. Toen Dirk voor zijn nummer op moest komen heeft hij te Leiden in de Morspoort kazerne gezeten. Dat weet ik nog heel goed want ze zijn wel honderden keren bij ons over de Sandtlaan komen marcheren vanuit Leiden. Ze gingen dan naar de schietbanen aan de Cantineweg.

Gemobiliseerd in Noordwijk

Hij is in September 1939 weer opgekomen tijdens de algemene Mobilisatie en in Mei 1940 brak de oorlog uit. Hij had daarvoor ook al in dienst gezeten, maar hij was al weer een jaar of 6, 7 uit dienst en getrouwd. Dus hij moest als reserve opkomen want hij was al 28 jaar. Op 11 januari 1940 trouwde hij met Anna Marettha Glasbergen. Het huwelijk werd ingezegend in de oude Petra kerk door dominee Henk Post. Het was een strenge winter en er lag toen sneeuw.

Hij zat toen in dienst, maar hij lag in de buurt en kwam dus geregeld naar huis toe. Ik weet nog goed dat hij altijd m’n moeder gedag kwam zeggen als hij weer wegging. Dirk was gelegerd in een school in Noordwijk, in de buurt van de Gladiolenstraat. Ik geloof dat ‘ie er nog staat, het was een hoog gebouw.

Dirk tijdens zijn diensttijd tussen de tulpen in Rijnsburg.

Dirk tijdens zijn diensttijd tussen de tulpen in Rijnsburg. H. van Delft

De aanval

De reserve troepen uit Noordwijk werden dus opgeroepen en moesten met spoed naar Valkenburg toe. Daar waren Duitse parachutisten geland en het onderdeel van Dirk moest in de tegenaanval. Ze waren toen nog bezig met de provinciale weg, die was nog niet klaar. Waar nu de Chinees is in Katwijk-Binnen, was vroeger zo’n koffietent die heette “De Rusthoek” daarachter lag een stukje water met een bruggetje. Daar had je een stelletje oude huizen staan. In een van die tuinen daar lag Dirk in stelling. Ik meen dat het land van de familie Driebergen was, dat waren boeren uit Katwijk-Binnen. Je kon toentertijd helemaal naar Valkenburg kijken. Er stond voor de rest nog niets. Ze lagen daar dus in dat tuintje over dat slootje te kijken met nog een paar jongens en toen zei Dirk “Joh ik hoor schieten” en gaat staan om te zien waar het vandaan komt. Hij staat amper, krijgt een kogel in zijn achterhoofd en het was gebeurd. Ik heb nog nooit zo’n mooie dooie gezien, dat durf ik echt te zeggen. Hij had nooit geleden, het was met een klap meteen gebeurd. Toen hebben ze hem naar het baarhuisje gebracht op het graf bij de Dorpskerk in Katwijk-Binnen. Daarna hebben ze mijn neef gewaarschuwd, die gasten uit de buurt kenden elkaar allemaal. Hij lag in een geïmproviseerde houten kist. Het was niet meer dan een paar oude planken. Het was maar een noodoplossing.

Verschrikkelijk nieuws

Hetgene wat ik me het nog het best kan herinneren is dat die neef van mij, een jongen van Cor Zuiderduijn die woonde aan de Molentuinweg in Katwijk-binnen, bij ons thuis kwam zeggen dat Dirk was doodgeschoten. Hij kwam over de brug bij de Sandtlaan, dat was levens gevaarlijk met al dat schieten heen en weer. Langs het kanaal kwam hij het mijn vader vertellen. Niet waar mijn moeder bij was! Want hij zei “ik kan twijfelen want ik weet het niet zeker”. Maar m’n neef kon Dirk net zo goed als ik dus we gingen er vanuit dat het waar was. Hij zei “je kunt meegaan oom, maar ik weet zeker dat het Dirk is”. Toen is m’n vader meegegaan met het autootje van Piet van Klaveren. Piet deed zaken met bloemen in Utrecht, en had zo’n vrachtwagentje. Niet meer dan een luxe wagen die ze achter de cabine hadden afgezaagd en waar ze een laadbak op hadden gemaakt. Daar hebben ze toen een Rode Kruis vlag opgezet en zijn ze Dirk met de auto wezen halen in Katwijk-Binnen. Ze zijn onderweg nog beschoten ook toen ze over de Sandtlaanbrug reden. Met die vlag op de wagen dachten ze veilig te zijn, maar niets was minder waar.

Toen hebben ze hem naar zijn huis gebracht op de hoek van de Langevaart. Daar woonde vroeger Cor Kromhout, een grote kweker. Die had een groot huis en een voorkamer met serre over. Dirk en zijn vrouw hadden die na hun trouwen gehuurd. Hij was op dat moment pas drie maanden getrouwd. Hij stond dus thuis opgebaard en is daarna van huis uit begraven met militaire eer. Dat was op dinsdagmiddag en diezelfde middag zijn er toen bommen gevallen bij de Katwijkerweg. We stonden op het graf en toen vielen de bommen op Katwijk-Binnen. Hij is op vrijdagochtend om klokslag 08:00 doodgeschoten en op dinsdagmiddag begraven. Ik weet nog we hadden die dagen een handkar staan met tulpen van de koude grond, die zijn nooit meer naar de veiling gekomen. Die zijn allemaal regelrecht de vuilnisbak ingegaan. Hij heeft toen een hele mooie steen gehad van zijn kameraden van 2 II 4-RI. Later zijn mijn vader en moeder erbij gekomen maar de steen eronder hebben ze laten staan, daar waren ze toen zo blij mee. Joh je wist niet wat oorlog was ! We woonden aan de Sandtlaan en hadden nog nooit zoiets gezien. Mijn moeder zei toen “ik zal nooit meer kunnen lachen”. Het slijt wel weer, maar ze zei steevast bij elke verjaardag “en toch mis ik er één”.

Het graf van Dirk van Delft op de Gereformeerde begraafplaats aan de Sandtlaan.

Het graf van Dirk van Delft op de Gereformeerde begraafplaats aan de Sandtlaan. E. Wolthaus

Rettha, zijn vrouw, is vijf jaar lang weduwe geweest. Na de oorlog is ze getrouwd met Gerrit van Delft. Het eerste kind wat ze kregen is naar Dirk vernoemd. Vijf jaar lang, zeven dagen in de week kwam ze naar mijn moeder toe. Elke dag, al moest ze weg ze kwam altijd eerst een uurtje naar mijn moeder toe. Ze hadden een hele sterke band ! Ze was erg meelevend met mijn moeder, die had natuurlijk geen dochters en met zoons is het toch anders. De band met tante Rettha en haar nieuwe man is altijd aangebleven. Als er in de familie iemand overleden was gingen zij altijd voorop om de eerste plaats van Dirk over te nemen. De oudste van het gezin hoort voorop te lopen en omdat Dirk er niet meer was werd dat dan door tante Rettha en Ome Gerrit gedaan.

Het was de beste broer die je maar kon wensen, hij had een goud karakter. We waren allemaal stikgek met hem. Vroeger in mijn tijd moest je na schooltijd altijd meteen werken. Ik was twaalf jaar en dan moest je naar het land om kistjes te poten. Je wilde gewoon ook liever gaan voetballen, en dan zei Dirk tegen m’n ouders “kom laat die gasten toch een partijtje spelen, nu kan het nog”. M’n oudere broer Jan zei dan altijd “wij moesten vroeger toch ook altijd werken”! Maar Dirk nam het dan altijd voor ons op.

Door het oog van de naald

Mijn broer Piet zat ook in dienst, hij zat in Den Haag in de kazerne aan de Hoefkade. Die heeft gevochten op het vliegveld Ypenburg bij Rijswijk. Er was een Katwijker die had ook z’n zoon in dienst en na de capitulatie ging m’n vader samen met die man naar Rijswijk. Met de bus of tram dat weet ik niet precies meer, om te weten te komen of Piet nog leefde. Hij raakte dus aan de praat met die man en die zei dat hij maar één zoon had en die was gesneuveld. De naam van die jongen was Klaas Ros. Voor mijn vader en moeder was het een spannende tijd als je twee kinderen hebt die als soldaat in de oorlog moeten vechten.

Ik heb ook nog een broer gehad, Cor van Delft die heeft nog drie maanden in Kamp Amersfoort gezeten. Dat kwam omdat ze hier een Duitser hadden doodgeschoten. Toen zijn ze als gijzelaar meegenomen. Kijk, er zat een joods kind bij Piet Sik in de Dubbele buurt. Die heeft de ondergrondse tijdig weg kunnen halen. Maar een van die Moffen die het kind kwam zoeken hebben ze doodgeschoten. Als vergelding hebben ze toen veertig gijzelaars uit het dorp meegenomen. Na drie maanden werden ze vrijgelaten onder de voorwaarde dat ze niets over wat er in kamp Amersfoort was gebeurd mochten zeggen, anders zouden ze alsnog de kogel krijgen. Cor heeft er rest van zijn leven dan ook geen woord meer over gezegd. Hij kwam naar huis en de blauwe tram reed toen nog. Cor stapte uit bij de wissel bij de Valkenburgseweg maar hij was sneller thuis dan de tram voorbij het huis op de Sandtlaan reed. Zo wit als krijt en mager. Het waren angstige tijden.

Familie van Delft, met geheel rechts Dirk. Henk in het midden.

Familie van Delft, met geheel rechts Dirk. Henk in het midden. H. van Delft

Piet en Cor moesten voor Sperrtijd binnen zijn anders moesten ze naar Duitsland. We waren allemaal jongens in die leeftijd, Dirk was 28 en ik was 16,en de rest zat er allemaal tussenin. We zaten in de voedselvoorziening, de bloemenkassen moesten voor de helft gevuld worden met bloemkool andere groenten voor de Wehrmacht. In ruil daarvoor kregen we dan kolen voor de kachel. Dus we hebben nooit in de kou gezeten. Wij hoefden gelukkig niet naar Duitsland, maar als je technisch geschoold was kwam je in aanmerking voor de Arbeitseinsatz en moest je werken in de fabrieken. Maar wij kregen vrijstelling omdat wij in de voedselvoorziening zaten.

Ondanks die Ausweis moesten we dus wel allemaal voor 20.00 uur binnen zijn. Op een goeie dag is het na achten en komen er twee moffen van de Langevaart af. Die zien mijn broers Piet en Anton buiten staan. Die schoten snel het erf op die maar die moffen kwamen er meteen met een rotgang aan. We hadden op het erf twee van die grote betonnen ringen in de grond gegraven, daar sprongen ze in en trokken snel twee van die grote bollenkisten over zich heen. Het meisje wat bij ons thuis diende stond op dat moment af te wassen, zij werd door die moffen gevraagd waar die twee mannen gebleven waren. Ze verschoot van kleur maar zei, ik weet van niets, en ze wist natuurlijk ook van niets. Gelukkig hebben ze ze niet gevonden.

De evacuatie van het Sperrgebiet

Op 1 Mei 1942 wordt er afgekondigd dat het duin vanaf heden verboden gebied is. De geliefde plek om te wandelen en bramen te zoeken is niet meer toegankelijk voor het publiek. Dit inzake het klaarmaken voor de bunkerbouw. Op 1 Juni wordt fase 2 ingezet. Dit betekende het ontruimen van de Boulevard en haar omliggende huizen. Niet te betreden gebieden werden door de Duitsers “Sperrgebiet” genoemd.

Omvang van het Sperrgebiet

De grens van het Sperrgebiet in Katwijk liep als volgt:

Sluisweg, vanaf de binnensluis tot de hoek van de Jan Tooropstraat. Jan Tooropstraat tot aan de hoek van de E.A. Borgerstraat. E.A. Borgerstraat, Sluisweg, vanaf de hoek van de E.A. Borgerstraat tot aan de Badstraat. De Badstraat, de Lauwestraat en de Nieuwstraat. De Zuidstraat, vanaf de Nieuwstraat tot aan de hoek van de Duinstraat. De Duinstraat van Zuidstraat tot de Varkevisserstraat. Varkevisserstraat, vanaf de hoek van de Duinstraat tot aan de Tijmstraat. De Tijmstraat. Tot aan de Ortskommandantur aan de Parklaan.

Deze grenzen waren vanaf juli 1944 van kracht, omdat het Sperrgebiet toen vergroot werd ten behoeve van de huizensloop.

Gedwongen verhuizing

Iedereen die binnen deze grenzen woonde was op den duur gedwongen te verhuizen. Er werden plannen ontwikkeld voor de verhuizing van een groot aantal Katwijkers. Dit werd gedaan in samenwerking met het B.A.B (Bureau Afvoer Burgerbevolking). De bezetter wilde zo min mogelijk mensen binnen het Sperrgebiet hebben, en dat betekende dat er uiteindelijk bijna 5000 Katwijkers moesten verhuizen.

Te werkgesteld

De Duitsers stelden een aantal criteria op om de te verhuizen bevolking in te delen. Deze waren als volgt: Niet-Werkenden (Misbaren), absoluut onmisbaren, relatief onmisbaren. De eerste groep werd elders in het land ondergebracht, meestal in het noorden van het land. De 2e groep was het belangrijkst, want dit waren de mensen die mee konden werken aan de bouw van de bunkers. Zij werden hierom ook zoveel mogelijk in Katwijk zelf onder gebracht. De laatste groep werd zo goed en zo kwaad als dat ging in en rond Katwijk geplaatst.

Evacuaties

In November ’42 beginnen de evacuaties. Eerst werden de weduwen, renteniers, niet werkenden, gezinnen van zeelieden die in het buitenland zaten en mensen die elders werkten geëvacueerd. De bejaarden uit het Gasthuis aan de Voorstraat worden op 7 december geëvacueerd naar Paterswolde in Groningen. Ook de Willem van den Berghstichting wordt geëvacueerd, want ook op dit terrein zouden bunkers komen.

De sloop

Toen in 1943 het bevel kwam om een strook langs de kust van 150 meter breed te slopen, moest alle nog niet geëvacueerde bevolking ook verhuizen. Van de bijna 5000 evacués blijven er ongeveer 1450 in de omgeving van Katwijk wonen, waarvan er 1100 zelf een adres kunnen vinden. De overige personen werden in Oegstgeest gehuisvest. De niet-werkende evacués werden naar Groningen, en later ook Gelderland overgebracht.

De Duitsers hadden voor de evacuatie een aantal regels opgesteld. De geëvacueerden mochten maximaal 200 kilo bagage meenemen. Deze bagage werd per schip naar de locatie gebracht, begeleid door een delegatie van de gemeente. De burgemeester deed hier ook nogal eens aan mee. De bezetter had ook een lijst opgesteld met zaken die in het achter te laten huis achter moesten blijven. Deze zaken werden later door de bezetter verwijderd om zelf te gebruiken.

Een herinnering aan een jonge vlieger

Het is 24 november 1942 en op het Noordwijkse strand is een Duitse vlieger aangespoeld. De politie wordt gewaarschuwd en het lichaam wordt geborgen. Zijn identiteit wordt door politieagent Adriaan Doornhein vastgesteld als zijnde Gefreiter Berno Heilig, identiteitsnummer 134-73172.

Begraven in Katwijk

Het lichaam wordt ter identificatie overgebracht naar Flugplatz Katwijk. Vervolgens worden er voorbereidingen voor zijn begrafenis getroffen. Deze vindt twee dagen later, op 26 november 1942, plaats op de NH begraafplaats te Katwijk aan Zee.

Berno Heilig was op maandag 19 oktober 1942 in zijn Junkers JU88 vertrokken van de thuisbasis van 6./KG 6 Dinard in Bretange aan de kust van Noord-Frankrijk. De eenheid was onderdeel van Kampfgeschwader 6 onder het bevel van Oberstleutnant Walter Storp en was opgericht op 1 september 1942. Berlijn had destijds besloten dat er een volledig Geschwader samengesteld moest worden met als doel belangrijke Britse industrïele instellingen, commando- en communicatiecentra aan te vallen. KG 6 werd daarop uitgerust met Dornier Do 217, Junkers JU188 en Junkers JU88 bommenwerpers en had op zijn hoogtepunt een sterkte van vier Gruppen.

Tützing am Starnberger See

Moeder Heilig met Berno en Gertrud.

Moeder Heilig met Berno en Gertrud. E. Wolthaus

Berno Heilig werd geboren op 21 mei 1921 als enige zoon van Otto en Else Heilig in Augsburg. Zijn jeugd bracht hij door in Tutzing am Starnberger See. Naast een zoon had het paar ook nog een dochter, Gertrud Elisabeth genaamd. Vader Otto had altijd een boekwinkel gerund, maar was vanwege zijn slechte gezondheid met vroeg pensioen. Tutzing is een klein plaatsje in het district Starnberg gelegen in het zuid Duitse Beieren. Het ligt op de west bank van de Starnberger See ten zuiden van Munchen. Tutzing is later vooral bekend geworden omdat het één van plaatsen was die door de dodenmarsen vanuit Dachau werd aangedaan. Bij deze marsen vanuit het zuiden, die begonnen in april 1945, stierven velen mensen door honger en uitputting. Vandaag de dag is voor het gemeentehuis van Tützing een gedenksteen te vinden die hier aan herinnerd.

Bij de Luftwaffe

Berno Heilig

Berno Heilig E. Wolthaus

Nadat hij in het nabij gelegen Augsburg het Real Gymnasium had doorlopen had hij in 1940 vrijwillig bij de Luftwaffe dienstgenomen. Met de aanwezigheid van de Messerschmitt Werke en het vliegveld Augsburg binnen een steenworp afstand was dit een voor de hand liggende keuze. Na zijn opleiding als navigator / bommenrichter werd hij bij 6./KG 6 ingedeeld onder commando van Majoor Karl Schreiner. Zijn vliegtuig werd een JU 88 type A-4 met serie nummer 142224. De Junkers JU 88 was een door Junkers geproduceerd tweemotorig standaardvliegtuig van de Luftwaffe dat een belangrijke rol speelde in de Slag om Engeland. Het prototype maakte zijn eerste vlucht op 21 december 1936, en de eerste operationele missies werden eind september 1939 uitgevoerd. De JU 88 was een veelzijdig toestel. Twee motorige bommenwerper  Het opereerde als dag-en nachtjager, grondaanvalsvliegtuig, bommenwerper en verkenningsvliegtuig. Er werden ongeveer 15.000 exemplaren gebouwd. Het toestel had een vier koppige bemannning, naast de piloot was er een navigator, radio operator en  een boordschutter. Meer dan eens werden deze taken door de bemanning met elkaar gecombineerd.

Berno Heilig had inmiddels de rang van Gefr. (sergeant), dit is opmerkelijk  want in die tijd kwam het niet al te vaak voor dat iemand  met deze rang operationeel vloog. De minimum rang voor vliegend Luftwaffe personeel was meestal Uffz. (officier). Op 19 oktober 1942 kreeg de eenheid van Heilig de opdracht om een doel aan de Britse oostkust aan te vallen. De JU 88 met aan boord piloot Uffz. Karl Fische, navigator Berno Heilig, radio operator Uffz. Günther Aisenpreis en boordschutter Gefr. Erhard Safert  komt niet terug van deze missie. Het toestel stort in zee en de bemanning wordt als vermist opgegeven. Van Berno Heilig was deze fatale laatste vlucht slechts zijn tweede in vijandelijk luchtruim. Hij was op moment 21 jaar oud.

Eindelijk nieuws

Het bidprentje uitgegeven ter nagedachtenis aan Berno Heilig.

Het bidprentje uitgegeven ter nagedachtenis aan Berno Heilig. E. Wolthaus

Tien weken nadat het bericht van Berno’s vermissing zijn ouders heeft bereikt komt er tijdens de kerstdagen van 1942 het nieuws dat zijn lichaam op 24 november is aangespoeld aan de Hollandse kust en dat de begrafenis reeds heeft plaatsgevonden op 26 november in Katwijk. Op 11 januari 1943 wordt er onder leiding van Pfarrer Josef Schmuttermair uit Augsburg een herdenkingsdienst gehouden in de kerk van Tutzing. Op 16 januari 1952 wordt het graf van Berno Heilig op de oude NH bergraafplaats in Katwijk aan Zee geruimd en wordt het lichaam overgebracht naar de Duitse oorlogsbegraafplaats in Ysselsteyn waar het wordt bijgezet in sectie TBB3-31.

Ga maar om een ijsje bij Voortman!

Het verhaal van Arie Schelvis

“Ga maar om een ijsje bij Voortman”. Voor de oorlog was dit al iets wat vele Katwijkers bekend in de oren klonk. De kleine ijssalon zat aan de Voorstraat naast de melkzaak van Verdoes en de eigenaar was Aron Schelvis. Voor het gezin zat de ingang achterom. De familie Schelvis moest via het melkhuis van de buren in de zaak komen. De voorzijde was aan de Voorstraat en door openslaande deuren kwam men in het ijswinkeltje, op dat moment de enige Katwijkse horecagelegenheid in zijn soort. Er naast, aan de Prinsestraat nr. 3, was een huis waar het gezin voor de oorlog is gaan wonen. Met die verhuizing naar Katwijk werd de familie Schelvis één van de drie joodse families die het dorp rijk was. Aron werd in de volksmond al snel Arie en gauw was hij een graag geziene verschijning in Katwijk. Een hartelijke man met een groot hart en een echte kindervriend.

Het gezin Schelvis.

Het gezin Schelvis. Fam Schelvis

De familie Schelvis was net als een andere joodse Katwijkse familie, de Belinfantes, oorspronkelijk afkomstig uit Portugal. Deze zogenaamde Sefardische joden, waarvan de eerste grote groepen joden al in 1600 naar Nederland kwamen, waren voor de keuze gesteld; bekering tot het christendom of de inquisitie. De familie Schelvis is in de 19e eeuw vanuit Portugal naar Amsterdam gekomen.

Aron Schelvis werd op 29 November 1901 geboren in Leiden als zoon van Benedictus Schelvis en Eva Schelvis-Italiaander. Het paar was op 25 januari 1888 getrouwd in de Ned. Isr. Hoofd Synagoge in Amsterdam. Ze kregen samen zes kinderen, Esther, Salomon, Mozes, Betje, Aron en Greta. Het drijven van handel werd Aron met de paplepel ingegoten. Moeder Eva stond in Leiden en omstreken bekend als Eeffie perenwijffie vanwege de fruitkraam die ze dreef. Ze stond elke dag met een handkar bij het ziekenhuis om fruit aan de man te brengen.

Aron was voor de oorlog getrouwd met Bertha de Wolf, een niet Joods meisje, eveneens uit Leiden. Ze nemen na het huwelijk hun intrek in een woning op de Vaartkade nr.1 aan de Leidse Maresingel. In september 1925 werd hun eerste kindje geboren, een meisje, die ze Pieternella noemden. Zij werd gevolgd door nog drie dochters; Eva (1926), Betje (1930) en Berta (1935). Eva komt op 30 mei 1933 op zesjarige leeftijd te overlijden aan hersenvliesonsteking.

De eerste ijssalon in Katwijk

Dubbeldik ijs van Voortman.

Dubbeldik ijs van Voortman. Fam Schelvis

Ze verhuisden later naar de Vollersgracht 19a waar Arie inmiddels een taxibedrijfje begonnen was. Ze wonen op de bovenetage en beneden is de stalling voor de taxi. Tevens start Arie als werknemer van Voortman IJs uit Leiden in de zomermaanden een ijssalon in Katwijk. In de ochtend werkte hij als taxichauffeur in Leiden en als hij daar klaar was kwam hij in de loop van de dag naar Katwijk om te werken in de ijssalon. Er wordt via zijn zwager een tweedehands ijsmachine aangeschaft en een bedrijfsruimte gehuurd aan de Voorstraat. Al voor het uitbreken van de oorlog is het gezin vanuit Leiden naar Katwijk verhuisd. Bep en Bertie gaan daar naar de Bestvaerwegschool bij meester van Rooijen. In maart 1941 moet Arie zich aanmelden als ‘persoon van Joodschen bloede’ bij de gemeente Leiden en werd als zodanig opgenomen in het bevolkingsregister. Met vier joodse grootouders kwam hij als volbloed Jood te boek te staan.

Regelmatig Duits bezoek

Direct na de Duitse inval in 1940 had Arie zich gerealiseerd dat het gezin gezin Schelvis moeilijke tijden tegemoet ging. Maar hij kon als zoveel andere Joden niet vermoeden wat hen werkelijk te wachten stond. De eerste anti-Joodse maatregel was al spoedig getroffen: de verplichte registratie. Gaandeweg werden de Joodse burgers steeds meer geïsoleerd uit het maatschappelijk leven. Vanaf mei 1942 was het voor de Joden in Nederland verplicht om een Jodenster te dragen en mocht Arie vanwege de genomen maatregelen tegen Joden zijn eigen ijssalon niet meer in. Dit deed hij echter stiekem wel. Er waren openslaande deuren die waren voorzien van gordijnen waar Arie dan achter ging zitten zodat niemand hem van buitenaf kon zien. Verder stond er een grote toonbank en was de inrichting sober. Vanille was de enige smaak die in die tijd werd verkocht. Regelmatig kreeg hij in de winkel bezoek van een Duitse soldaat die in het dorp gelegerd was. Een jongeman die net als Arie een paar jonge kinderen thuis had en tegen zijn zin voor de dienstplicht opgeroepen was. Die kwam dan achterom langs de melkwinkel van Verdoes om met hem een praatje te maken. Arie sprak weliswaar geen woord Duits, maar de mannen hadden samen hele gesprekken. Er werd dan door moeder Bertha een kopje thee of koffie geschonken en na een ijsje gegeten te hebben ging de soldaat dan via de achterdeur ongezien weer weg.

Joden niet gewenscht

Maartje Varkevisser en Bep Schelvis.

Maartje Varkevisser en Bep Schelvis. Fam Schelvis

In deze periode werd de winkel gerund door moeder Bertha. Vanaf september 1941 stond het ijscobedrijf op haar naam. Er waren twee winkelmeisjes in dienst, Wil Visser en Maartje Varkevisser. De twee oudste dochters hielpen ook mee in de zaak. Bep was nog te klein om boven de toonbank uit te komen en moest op een stoof staan om de klanten te bedienen. Eens per week ging Moeder Bertha met de tram naar Leiden. Als er ijs verkocht was ging ze met een blikken bus vol geld op de fiets of met de tram naar Leiden om af te rekenen met haar zwager Jan Voortman waar het ijs werd ingekocht. Toen Arie niet meer in de zaak mocht komen moest zij in de ijssalon staan en ging Bep met haar vader lopend naar Leiden. Arie mocht niet meer in de tram vanwege de maatregelen tegen Joden. Voor het taxibedrijf in Leiden had hij een zaakwaarnemer aangesteld. Voor de periode dat hij niet meer met zaak verbonden mocht zijn nam W.C. Kerkhof de honneurs waar. Vanwege het feit dat er ook voor de Wehrmacht gereden werd kreeg de wagen vrijstelling van inbeslagname van het Wehrmachts Kommandantur te Leiden. Toen op een gegeven moment deze vrijstelling kwam te vervallen werd de als taxi dienstdoende Studebaker verstopt in een garage van Bertha’s broer aan de Vollersgracht.

Op een keer waren Arie en dochter Bep weer op de terugweg vanuit van Leiden naar Katwijk toen ze via de Overrijn langs het Heerenschool liepen. Het was een erg warme dag en daar zat een vrouw voor de deur die vroeg of ze het warm hadden en misschien iets wilden drinken. Dat aanbod werd dankbaar aangenomen en vanaf die dag gingen ze elke keer als ze vanuit Leiden kwamen lopen even bij die mensen langs. Naast het openbaar vervoer verbod was het Arie ook verboden om in openbare gelegenheden te komen, dus er was verder ook geen gelegenheid voor een kop koffie onderweg.

Vanwege het feit dat Moeder Bertha niet joods maar christen was waren zij en de kinderen niet verplicht om een Jodenster te dragen. Door het gemengde huwelijk werden de kinderen dan ook niet aangemerkt als A-, maar als B-jood. In dat geval was men vrijgesteld van anti-Joodse maatregelen. Dochter Nelly was al wel op die leeftijd dat zij een ster moest dragen, maar door een verzoek tot vrijstelling hiervan heeft moeder Bertha ervoor gezorgd dat dit niet meer hoefde. Bep en Bertie, de twee jongsten, waren sowieso nog onder de leeftijd dat ze een ster moesten dragen.

Gered door de NSB

Zomer 1942, Arie Schelvis trakteert de buurtkinderen op een ijsje.

Zomer 1942, Arie Schelvis trakteert de buurtkinderen op een ijsje. Fam Schelvis

Toch is Arie in de oorlogsperiode dat hij in Katwijk woonde éénmaal gearresteerd en heeft vier dagen in de cel van het politiebureau gezeten. Bep was op moment bevriend met de dochter van Dhr. Z, een goede bekende van Arie en reeds lang voor de oorlog lid van de NSB. Samen met Dhr Van der V, een medewinkelier uit de Voorstraat en lid van de WA is Z vervolgens op hoge poten naar het politiebureau getreden om er voor te zorgen dat Arie weer werd vrijgelaten. Beiden hadden blijkbaar voldoende invloed om dit te bewerkstelligen, want na vier dagen kwam Arie weer thuis. Een WA uniform opende in die periode vele ambtelijke deuren. Twee zonen van Dhr. Z waren ook lid van de WA en moesten ’s avonds controleren of de avondklok niet werd overtreden. Men moest in die periode voor acht uur binnen zijn. Echter op hun ronde kwamen ze regelmatig even buurten bij de familie Schelvis met als gevolg dat de buren dachten dat Arie weg werd gehaald voor deportatie. Maar beide broers waren niet meer dan oude bekenden van de familie en hadden dan ook geen kwaad in de zin. Door zijn arrestatie zat de angst er goed in bij Arie. Een diepgewortelde angst, die hij de rest van zijn leven niet meer kwijt zou raken.

IJs maken was voor de oorlog zwaar werk en men maakte dan ook lange dagen. Instant poeder bestond nog niet en het ijs werd met de hand gedraaid. Het was een zwaar en tijdrovend proces. Ook het koelen van het schepijs was een zware klus. Grote staven ijs werden aangeleverd, die vervolgens fijngehakt werden op het plaatsje achter de winkel en van pekel voorzien. Dan werd het samen met jute zakken rondom in een grote kuip gedaan waarin dan weer een bak met schepijs met een chromen deksel werd geplaatst.

Evacuatie en onderduiken

De Voorstraat wordt Sperrgebiet.

De Voorstraat wordt Sperrgebiet. Fam Schelvis

In de loop van de oorlog werd het gedeelte van de Voorstraat waar de IJssalon zich bevond aangemerkt als Sperrgebiet en later afgebroken vanwege de bouw van de Atlantikwall. Het gezin werd vervolgens gesommeerd om te vertrekken naar Groningen. Vader Arie had hier weinig trek in en in augustus 1943 kreeg het gezin een vestigingsvergunning van het Evacuatie Bureau Zuid Holland, waarna men besloot in te trekken bij Arie’s ouders die aan de Vollersgracht 44 in Leiden woonden. Vader, moeder en de dochters Nelly en Bertie kregen daar onderdak, maar voor Bep was er geen plaats. Gelukkig woonde de familie Voortman aan de overkant en kreeg Bep een slaapplaats bij haar oom en tante. Op de begane grond was de fabriek van Voortman IJs en daarboven was een groot huis met drie kamers. Naast Bep bood de familie Voortman ook onderdak aan een neefje, Benny genaamd, die ook op de bovenverdieping sliep. Overdag was Bep bij Opa en Oma Schelvis en ’s avonds ging ze weer naar haar tante naar de overkant.

Op een goede dag werd de familie ’s middags gewaarschuwd dat Opa en Oma Schelvis s’avonds zouden worden weggehaald voor deportatie. Benedictus Schelvis was achtenzeventig en zijn vrouw Eva was tachtig jaar oud. Maatregelen werden genomen om het bejaarde echtpaar onder te laten duiken. Om de hoek van de Vollersgracht was er een strijkerij voor overhemden met daaronder een grote kelder waar ze terecht konden. Eva Schelvis was echter suikerpatiënte en had op dat moment een wond die dagelijks verzorgd moest worden. Ze durfde het onderduik avontuur simpelweg niet aan. Met als gevolg dat beide grootouders, onder de ogen van moeder en de kinderen door Leidse politieagenten werden meegenomen. Beide zijn vervolgens via Westerbork in Sobibor terechtgekomen en daar vermoord.

Gesteriliseerd? Dan Jodenster af

Arie werd bij de inval niet meegenomen. Vanwege het gemengde huwelijk was hij vrijgesteld van deportatie. Voorwaarde was dat hij zich moest laten steriliseren, in juli 1943 had hij hiervoor een verzoek ingediend bij de Höhere SS und Polizeifuhrer für die besetzten Niederlanden. Op 21 september van dat jaar kreeg hij een schrijven dat hij zich een week later moest melden bij het Portugees Israëlitisch Ziekenhuis (PIZ) aan de statige Plantage Franschelaan nr.8-10 in Amsterdam. Hij was nog maar net geopereerd of er was een Duitse inval waarbij het hele ziekenhuis werd leeggehaald. Arie wist door zich te verstoppen te ontkomen en vervolgens te terug te keren naar Leiden. Mozes Schelvis, een broer van Arie, weigerde zich te laten steriliseren en werd wel afgevoerd naar Westerbork. Na zijn sterilisatie kreeg Arie in oktober 1943 bericht van de Zentralstelle für Judische Auswanderung in Amsterdam dat hij was vrijgesteld van het dragen van de Jodenster en dat hij een daar bijbehorend nieuw persoonsbewijs zou ontvangen. Dit is echter niet gebeurd en hij heeft tot aan het eind van de oorlog de Jodenster gedragen.

Het gezin was inmiddels weer herenigd en woonde nog steeds in Leiden. Arie was actief in de voedselvoorziening bij de Centrale Keuken, hij reed mee met de etenswagen om de gamellen met voedsel bij de Leidse distributiepunten af te leveren. Hierdoor kon hij ook voor extra voedsel voor zijn gezin zorgen. Arie zijn werk in de voedselvoorziening, samen met zijn overige handelscontacten, hebben ervoor gezorgd dat het gezin Schelvis jaren in de laatste oorlogsjaren geen honger heeft hoeven lijden. Wekelijks werd er door moeder Bertha en dochter Bep naar Amsterdam gereisd. Esther, de oudste zuster van Arie, woonde daar met haar man Nathan en 10 kinderen. De comestibleszaak van de familie daar werd op last van de Duitsers gesloten en het gezin moest wachten op deportatie. In de tussentijd werden ze door Arie van voedsel voorzien. Het was inmiddels verboden om met tassen te reizen dus de zakken van moeder Bertha en kleine Bep werden volgestopt met voedsel voordat ze met de trein naar Amsterdam reisden. Als ze dan bij het station in Amsterdam aankwamen zagen ze bussen en vrachtwagens klaarstaan om de Joden af te voeren. Op een gegeven moment werd de hele familie weggehaald en op transport gesteld. Dat betekende voor Bep en haar moeder het einde van de tripjes naar Amsterdam.

Opa en Oma Schelvis, gedeporteerd en vermoord in Sobibor.

Opa en Oma Schelvis, gedeporteerd en vermoord in Sobibor. Fam Schelvis

In totaal zijn er veertig leden van de familie Schelvis weggehaald en omgekomen in kampen. Hiervan kwamen er slechts drie terug; Greta en haar man Manie. Zij was een dochter van Arie’s zus Esther. Beide kwamen elkaar na de bevrijding op het station weer tegen, en wisten van elkaar niet dat ze nog in leven waren. En een neefje, Nicky genaamd, hij werd door zijn moeder vlak voordat ze de gaskamers in moesten aan een Nederlands stel meegegeven. Dit echtpaar had papieren om naar Palestina te emigreren en zodoende kwamen ze niet in aanmerking voor vergassing. Hun eigen kinderen waren ondergedoken in Nederland, dus ze namen het kind aan als een van henzelf. Na de oorlog werd Nicky opgevoed door zijn tante Greta. Deze drie waren de enigen van de familie Schelvis die de kampen Auschwitz en Bergen Belsen overleefden.

Terug naar Katwijk

Arie en Bertha Schelvis na de oorlog.

Arie en Bertha Schelvis na de oorlog. Fam Schelvis

Na de oorlog werd er op de Voorstraat een nieuwe winkel gebouwd en kon men er naast een ijsje eten ook een kopje koffie drinken. Ook werden er meerdere smaken aan het assortiment toegevoegd. Het gezin Schelvis gaat wonen in de Roest van Limburgstraat, in een voormalig winkelpand. De zaken gaan goed en al snel is de ijssalon van Voortman niet meer weg te denken uit het Katwijkse centrum. Inmiddels is Arie zelfstandig ondernemer en niet meer werkzaam voor Voortman IJs. Maar er wordt voor gekozen om vanwege de naamsbekendheid de naam van de salon niet te veranderen. Ook het taxibedrijf wordt weer nieuw leven ingeblazen en de zijn oude klanten van voor de oorlog zijn maar wat blij dat hij er weer is om ze rond te rijden. In de zomermaanden heeft hij het drukker dan ooit. Kinderen uit het Zeehos kwamen elke dag langs en kindervriend als hij was kwam hij naar buiten met een grote bak ijs om aan ze uit te delen. Door de Katwijkers werd hij als buitenstaander altijd volledig geaccepteerd. Kwam je aan Arie, dan kwam je aan hen. Men is altijd onder de impressie geweest dat de familie Voortman heette en dat Schelvis hun scheldnaam was! De familie heeft hen altijd in die waan gelaten.

Na de oorlog kreeg Arie nogmaals met de NSB te maken. Zijn arts in de oorlogsjaren, dr. L. uit Rijnsburg, had hem destijds geholpen met zijn sterilisatieaanvraag. Toen deze na de bevrijding als lid van de NSB werd geïnterneerd, en vervolgens collaboratie met de bezetter ten laste gelegd kreeg, heeft Arie als getuige á decharge een ontlastende verklaring afgelegd. Na de vrijlating van dr. L is Arie tot aan zijn dood patiënt bij hem gebleven.

Dochter Nelly neemt in maart 1958 de zaak over en begint in het pand een Petit-restaurant annex snackbar, genaamd “Het Centrum”. Inmiddels was het gezin verhuisd naar de Varkevisserstraat nr.300, daar wordt in een garage naast het huis, een snackbar begonnen.  Net als de IJssalon is deze ook eerste in zijn soort in Katwijk. Op 13 juli 1967 komt Arie Schelvis te overlijden, hij is dan 65 jaar oud. Moeder Bertha blijft trouw aan het ijs en begint op het kampeerterrein in de Zuidduinen een ijskiosk. De nichtjes Elaine en Betty helpen haar om de beurt. Daar heeft ze nog een aantal jaar in gestaan waarna ze naar de Driehoek verhuisde. Daar is ze op 25 januari 1994 op 92 jarige leeftijd overleden.

Zo eindigt het verhaal van een echte Katwijkse horeca pionier die zich, ondanks alle tegenslagen die de oorlog met zich meebracht, staande heeft weten te houden. Iemand voor wie het lot soms rare wendingen in petto had en die hulp kreeg uit een hoek waar vanuit men dit niet zou verwachten. Met als resultaat dat vele Katwijkers vandaag de dag nog steeds goede herinneringen hebben aan dubbeldik ijs van Voortman.

Het Prins Hendrikkanaal

Een roerige plek in de oorlogsjaren

Ook gedurende de oorlog is het Prins Hendrikkanaal altijd een drukke plaats geweest. Hier werden de binnenvaartschepen gelost en geladen en werkten mensen in de gasfabriek. Vele beroepen werden uitgeoefend op deze centrale plaats. Ook het smalspoor van de bezetter liep naar het kanaal toe. Van hieruit werd puin afgevoerd met schepen en materialen aangevoerd voor de bunkerbouw. Dat de bezetter in die jaren aanwezig was, maakte het er niet rustiger op.

Tweemaal kwam deze onrust aan het Prins Hendrikkanaal tot een hoogtepunt. Op 20 februari 1941 en op 27 september 1944 werd het kanaal gebombardeerd en beschoten.

De aanvallen op het Prins Hendrikkanaal

20 februari 1941

Omstreeks 12:45 werden er vliegtuigmotoren gehoord. Er vonden vijf explosies plaats. Vier bommen waren terecht gekomen bij de gasfabriek en eentje in de havenstraat. Voor zover bekend zijn er geen slachtoffers gevallen bij deze aanval. Wel was de schade enorm. Door de enorme druk die vrij kwam bij de explosies, waren veel ruiten van woonhuizen gesprongen. Ook vlogen de dakpannen alle kanten op. Bij de gasfabriek vloog een gasketel in brand dankzij een bomscherf die door de ketel heen vloog. Deze brand kon gelukkig snel bedwongen worden door de brandweer. De totale schade werd getaxeerd op Fl. 2459,-. In die tijd was dat een enorme hoeveelheid geld.

Het verhaal gaat dat de bommen afkomstig waren van een Duitse jager die zich moest ontdoen van zijn bommenlast, omdat deze achterna gezeten werd door Engelse jachtvliegtuigen. Het zou zomaar kunnen…

27 september 1944

Even voor drie uur ’s middags werden er bommen afgeworpen op bunkers bij de watering door een aantal geallieerde vliegtuigen. Hierna zette een drietal Engelse jachtvliegtuigen koers richting het Prins Hendrikkanaal om dit als opportunity target te bestoken. In het kanaal lagen, zoals gewoonlijk, een aantal schepen. Deze waren het hoofddoelwit van de vliegtuigen. Bij de aanval werden minstens drie personen gedood en raakten er vele gewond. Alle slachtoffers waren burgers.

Woensdagmiddag is hier geschoten op de loggers die in het kanaal liggen. Het was maar 3 seconden. Er zijn nu al vier doden. Bouwe van Rhijn, die collectant, was op slag dood, je kent hem wel hè. Een jongetje uit Teun z’n klas is gisteren overleden en nog twee anderen.

Brief aan Jo en Bets Rooy

Zondag, 1 oktober 1944

De 10 jarige Huigje van Dijk uit de te Brittenstraat 27 raakte zwaar gewond aan het onderlichaam. Op weg naar het ziekenhuis is het kind overleden. Hij was in opdracht van zijn moeder kooltjes aan het zoeken bij de gasfabriek. Zij heeft daar nog heel lang psychisch last van gehad. Het moet een heel begaafd ventje zijn geweest.

De 11 jarige Leentje en zijn 9 jarig zusje Wimpie, twee kinderen uit het gezin Zwanenburg uit de Kaninefatenstraat, werden door mitrailleurkogels geraakt toen ze ook op het kanaal bezig waren met kooltjes zoeken. Leentje raakte zeer ernstig gewond en is twee dagen later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Zijn zusje was ook gewond maar heeft het overleefd. Zij kwamen uit een zeer arm en eenvoudig gezin. De ouders kregen uit de gemeentekas f 25.30 voor de gemaakte vervoerskosten naar het ziekenhuis.

Onder grote belangstelling wordt Bouwe van Rijn begraven op het NH graf in Katwijk aan Zee.

Onder grote belangstelling wordt Bouwe van Rijn begraven op het NH graf in Katwijk aan Zee. B. van Rijn

De vijftigjarige gemeentewerkman Bouwe van Rijn uit de Torenstraat vond toen ook de dood. Hij zat op de bok van zijn paard en wagen, een vuilniswagen en werd in zijn hoofd geraakt. Zijn hersenen lagen op straat. Hij was op slag dood. De begrafeniskosten zijn door de gemeente betaald. De weduwe kreeg verder geen financiële steun want zij had nog ‘genoeg’ inkomsten. Zij had f 16.- per week aan weduwepensioen, een zoon verdiende f 12.- per week en een andere zoon die in Noorwegen voer f 25.-.

Leunis van Duijn uit de v.d. Vegtstraat , toen 17 jaar, werd uit de mast van een logger geschoten. Hij was daarin geklommen om alles goed te kunnen zien. Hij werd in zijn arm en beide benen geraakt en was zwaar gewond, hij zou uiteindelijk zijn arm moeten missen.

Gerrit Hoek uit de Jan Tooropstraat, de 27-jarige visserman en de latere schipper van de KW84 ‘de Albatros’, raakte gewond aan zijn onderbeen.

Willem Zuijderduijn, de 65 jarige binnenschipper werd in zijn knie geraakt. Hij kwam net van Leen van Duijn (Leen de Huls) vandaan waar hij een kaartje had gelegd.

Huig van Beelen is tijdens de beschieting uit de mast van een schuit gevallen en daardoor gewond geraakt.

Bram Ouwehand, toen 6 jaar oud, verschool zich onder een wagen. Het paard is toen in paniek geraakt, waarop de jongen overreden werd door de wagen.

Mevrouw A. Parlevliet, dochter van Manus Parl de kolenboer, wist zich de luchtaanval en de doden en gewonden nog allemaal goed te herinneren. Zij was toen verpleegster en was er toevallig bij toen het gebeurde. Zij heeft de kinderen op het kanaal nog bijgestaan.

Er stond een Duitse officier tegen haar te schreeuwen van: “Nach hospital, nach hospital damit!” Zij zei nog tegen hem: “Man hou je grote mond! Het is allemaal jullie schuld!.”

Oorlogsschade

Er is nog heel lang één pand aan het Prins Hendrikkanaal geweest dat deed herinneren aan de incidenten gedurende de oorlogsjaren. Dat was de oude repenschuur van rederij Parlevliet. In deze repenschuur werden op zolder de meer dan een kilometer lange repen gedroogd. De middenverdieping was in gebruik als opslag voor de netten en de op de begane grond werden de haringtonnen bewerkt.

Monument

Tijdens de aanval in 1941 is de gevel van het gebouw beschadigd door inslaande bomscherven. De familie Parlevliet heeft er hoogstpersoonlijk voor gezorgd dat het gat in de gevel nooit gerepareerd is, als tastbare herinnering aan die gebeurtenis. Bij de afbraak van het pand in 2016 is het deel met de beschadiging uitgezaagd en als monument teruggeplaatst naast het zorgcomplex Parledam. Het monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de aanval op het Prins Hendrikkanaal werd 27 September 2017 officieel onthuld door burgermeester Visser en nabestaanden. 

Het monument ter herinnering aan de aanval op het Prins Hendrikkanaal. E. Wolthaus

(Met dank aan Jan Haasnoot voor detailinformatie over de beschieting)

Hubertusjagd im Kattwyk 1940

Onbekende tradities

Met de komst van de Duitse troepen in mei 1940 werd men geconfronteerd met tradities en gebruiken die voorheen niet bekend waren in Katwijk. Cadeaus onder de boom met kerstmis, Herrentag op Hemelvaartsdag en de jaarlijkse Hubertusjagd. Het fenomeen van de Hubertusjagd is een katholiek gebruik dat tot op de dag vandaag nog steeds plaatsvindt in Duitsland op 3 november, de naamdag van St. Hubertus.

Herkomst

Hubertus was een zoon van de hertog van Aquitanië en leidde een werelds leven. Op Goede Vrijdag van het jaar 683 ging hij op jacht, hoewel dat een zeer oneerbiedige activiteit was op die dag. Hubertus bespeurde een groot hert, en joeg er achteraan met zijn honden. Toen hij het hert bijna te pakken had en het dier zich naar hem toekeerde wilde hij het neerschieten. Op dat moment verscheen er een lichtend kruis tussen het gewei. Een stem zei hem naar Lambertus van Maastricht te gaan. Sint Hubertus staat nu bekend als patroonheilige van de jacht. In Duitsland vond de Hubertusjagd in zijn huidige vorm zijn oorsprong begin 1900.

Hubertusjagd in Katwijk

Op 3 November 1940 vond de eerste Hubertusjagd plaats in Katwijk. Door hier gelegerde officieren en manschappen werd er in het duin op reeën, vossen en konijnen gejaagd. Deze gure regenachtige dag werd afgesloten met het blazen van een zogenaamde Hubertusmesse. Dit in de vorm van een traditioneel muziekstuk dat werd uitgevoerd door de regimentskapel op het strand.