Een grote menigte mensen had zich verzameld in het Burgemeester de Ridderpark in Katwijk aan Zee. De oorlog lag drie jaar achter ons en de wederopbouw was reeds in volle gang. Op deze zaterdagmiddag, 13 november 1948, is men samengekomen voor een plechtige gebeurtenis. Er wordt een monument onthuld ter nagedachtenis aan allen die het leven lieten tijdens de oorlogsjaren.
Na de oorlog werd in Katwijk “Het comité tot de stichting van een oorlogsgedenkteken” opgericht. Dit met als doel de realisatie van een monument om de oorlogsslachtoffers van de Nederlandse krijgsmacht, de burgerij en de illegaliteit te herdenken. Tot dan aan toe werden er tijdens de jaarlijkse dodenherdenking in mei op verschillende plaatsen binnen Katwijk kransen gelegd. Door één centraal punt binnen de gemeente te creëren wilde men hiermee een einde maken aan allerlei losse herdenkingsinitiatieven.
Het ere comité was na de bevrijding in het leven geroepen door burgemeester Woldringh van der Hoop en had als voorzitter voormalig verzetsman Arie Wassenaar. Ook waren er oud militairen van het 4e regiment infanterie bij betrokken. 4-RI was tijdens de Mobilisatie gelegerd in Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg en had felle gevechten geleverd rondom het vliegveld. In deze hoedanigheid was oud-commandant majoor J. Mallinckrodt ook onderdeel van het comité.
Een moment was niet goedkoop dus werden er plannen gemaakt om fondsen te werven. Er werd door de Katwijkse bevolking tijdens diverse acties in de eerste instantie met gulle hand gegeven echter tijdens de vergadering van 16 juni 1948 in het Jeugdhuis aan de Voorstraat was men tot de conclusie gekomen dat het opgehaalde bedrag nog niet toereikend was. In de zomer van 1948 werd opnieuw een financiële actie op touw gezet om het benodigde bedrag alsnog binnen te halen. Leden van de voormalig ‘illegaliteit’ gingen met intekenlijsten de deuren langs om geld voor het monument in te zamelen. Het verzoek aan Quick Boys om een benefietwedstrijd te spelen werd niet gehonoreerd, omdat de voetbalclub geen tegenstander kon vinden. Ondanks alle acties was hierna de financiering nog steeds niet rond. Er ontbrak nog fl. 600,- waarop aan B&W het verzoek werd gericht het ontbrekende bedrag uit de gemeentekas te doneren. Echter B&W waren bereid niet meer dan fl. 400,- te schenken.
Uiteindelijk werd het resterende bedrag bijeengebracht door oud-commandant majoor J. Mallinckrodt en het 4de Regiment Infanterie. Mallinckrodt was reeds tijdens de oorlog begonnen met het werven van fondsen voor een dergelijk monument. Echter het beheren van het geld hiervoor gaf een probleem, de Oranje vereniging Katwijk aan den Rijn bracht uitkomst door hun verenigingskas ter beschikking te stellen. Uiteindelijk werd er door alle partijen een totaal bedrag van fl. 6500,- bijeengebracht.
De opdracht voor het monument werd vervolgens gegeven aan de Noordwijkerhoutse kunstenaar Prof. Wenckebach.Heerlen 16 juni 1895 – Noordwijkerhout 3 november 1962. Ludwig Oswald Wenckebach was van oorsprong schilder maar legde zich later hoofdzakelijk toe op beeldhouwen. Vanaf 1928 verschenen er beeldhouwwerken van hem in de openbare ruimte. In de jaren na de bevrijding waren dit voornamelijk oorlogsmonumenten. De bekendste zijn het monument in de Kerkstraat in Rijnsburg, het Rudolf Tappenbeck monument aan de Noordwijkse Astrid Boulevard en de bronzen urn in het oorlogsmonument op de erebegraafplaats in Bloemendaal.
Als locatie voor het monument wordt gekozen voor een plek aan de zoom van het burgemeester de Ridderpark aan de westzijde van het Katwijkse gemeentehuis aan de Zeeweg. Het park was aangelegd in 1924 en vernoemd naar Tieleman Albertus Otto de RidderBurgemeester van Katwijk, 1873-1914. , met een ambtsperiode van 41 jaar de langstzittende burgemeester van Katwijk. Voor het ontwerp van het park tekende de Chef der gemeentelijke plantsoen Dhr. C. van Zijst.
Half november 1948 was het monument gereed. Een tufstenen beeld van drie meter hoog in de vorm van een leeuw werd geplaatst op een zuilvormig voetstuk van natuursteen en kreeg de naam De Leeuw mee.
‘1940 – 1945
2 SAM.1:27A
IN DANKBARE HERINNERING AAN
LEDEN VAN LAND-, ZEE- EN LUCHTMACHT,
ILLEGALITEIT EN KOOPVAARDIJ
GEVALLEN IN DE STRIJD VOOR
DE VRIJHEID VAN ONS VADERLAND’.
De onthulling werd gepland op zaterdag 13 november 1948. De genodigden hadden zich om twee uur verzameld in de trouwzaal van het Katwijkse gemeentehuis aan de Zeeweg, om zich vanuit daar naar het plaats van het monument te begeven. Voorop liepen burgemeester Woldringh van der Hoop, majoor J. Mallinckrodt en ontwerper Prof. Wenckebach gevolgd door het ere comité, de gemeente secretaris, wethouders, leden van de Raad, de pers en overige genodigden. Muziekkorpsen uit Katwijk aan Zee en Katwijk aan den Rijn zouden voor de muzikale omlijsting zorgen door middel van “Wilt heden nu treden” en het Wilhelmus te spelen voor en na de plechtigheid. Echter beide korpsen lieten door onbekende reden verstek gaan zodat dit gedeelte van de ceremonie kwam te vervallen.
Toen de genodigden op verzoek van de burgemeester zich vanuit de trouwzaal naar het plantsoen hadden begeven stonden daar reeds een dertigtal nabestaanden van gevallenen te wachten bij het met vlaggendoek omhulde monument. Onder hen was de familie van de zwagers Willem en Arie van der Plas. Beiden waren lid geweest van de Stijkel groep en waren in juni 1943 in Berlijn ter dood veroordeeld en gefusilleerd aldaar.
De nabestaanden van Stijkelgroep leden Willem en Arie van der Plas. Fam. van der Plas
Na toespraken van comité voorzitter Arie Wassenaar en burgemeester Woldringh van der Hoop werden bloemen en kransen gelegd. De familieleden legden als eerste hun bloemen gevolgd door de kransen van het gemeentebestuur, de Oranjeverenigingen Katwijk aan Zee en Katwijk aan den Rijn, het NIWIN comitéEen particuliere organisatie die zich inzette voor de militairen in Nederlands Indië, 1946-1950. en de oud militairen uit Katwijk.
Namens 4-RI legde oud-commandant majoor J. Mallinckrodt een krans en sprak hierbij de volgende woorden;
In de meidagen van 1940 zijn het mijn mannen geweest die het eerst gevallen zijn. Mijn jongens hebben het spits afgebeten. Hulde voor hen!
Vervolgens werd ter herdenking van de gevallenen een minuut stilte in acht genomen. Het einde van de plechtigheid bestond uit een defilé van allereerst de nabestaanden, gevolgd door de genodigden en besloten door de vele belangstellenden langs het onthulde gedenkteken. Daarna begaven de officiële genodigden zich terug naar de trouwzaal waar men thee werd aangeboden.
Een grote stroom belangstellenden trekt langs het zojuist onthulde oorlogsmonument De Leeuw. Fam. van der Plas
“Geen knoop van m’n gulp voor de Winterhulp”. Met deze gevleugelde uitspraak gaf menig Nederlander tijdens de oorlog zijn blijk van afkeur jegens de Winterhulp Nederland. Opgericht in oktober 1940 door rijkscommissaris Seyss-Inquart moest deze organisatie zich richten op maatschappelijke hulpverlening in Nederland.
Winterhulp Nederland werd opgezet naar voorbeeld van het Duitse Winterhilfswerk des Deutschen Volkes, ook wel afgekort tot Winterhilfswerk of WHW. Deze fondsenwerving werd georganiseerd door de NSVNat. Socialistische Volkshulp, opgericht in 1931 als sociale welzijnsorganisatie in Duitsland en bestond uit het inzamelen van goederen en geld met als doel behoeftige partijgenoten te ondersteunen. Hitler gaf in 1933 persoonlijk opdracht tot de eerste inzameling van het Winterhilfswerk met de richtlijn “niemand zal honger hebben, niemand zal bevriezen”.
Affiche uit naam van Rijkscommissaris Seyss Inquart met betrekking tot de oprichting van de Winterhulp Nederland, 1940. Delpher
Gezien het feit dat de Winterhulp Nederlands gestoeld was op Duitse leest werd de organisatie in Nederland reeds vanaf het prille begin met een grote mate van wantrouwen ontvangen. Na de oprichting van het landelijk comité werden er van daar uit lokale afdelingen georganiseerd die de inzamelingsacties moesten coördineren. Echter de mate van draagvlak verschilde sterk per gemeente. In de ene gemeente werden aanzienlijke bedragen binnengehaald en in andere zou de Winterhulp nooit echt van de grond komen. De protestante kerk was vanaf het begin fel tegen de activiteiten van de Winterhulp, mede vanwege het feit dat Joodse burgers werden uitgesloten en geen aanspraak konden maken op financiële of materiele steun.
Een landelijke wervingscampagne werd gestart om het Winterhulp initiatief te promoten. Op kleurige posters moest door middel van het gebruik van vaderlandslievende slogans het Nederlandse volk warm gemaakt worden om zich in te zetten voor de Winterhulp Nederland. “Brengt licht in ’t leven uwer landgenoten”, “Niet een aalmoes maar een offer doorbreekt den nood” en “Met elkander-Voor elkander” waren enkele van de leuzen die deze schreeuwerige aanplakbiljetten sierden. Toen er echter een erecomité werd opgericht met o.a. de Duits-gezinde oprichter van de Nederlandse Opbouwdienst, Majoor J.N. Breunese en Tweede Kamer lid van de NSB, Mr. M. M. Rost van Tonningen in de gelederen nam het enthousiasme voor de Winterhulp Nederland aanzienlijk af.
Ontvangt de Winterhulp een pop,
dan strijkt de mof drie kwartjes op.
Een kwartje voor Mussert en zijn tante,
weg met de landverraders, zwendelaars, collectanten.
In stad en land, in huis en stulp,
geen halfje voor de Winterhulp!
Er werd op verschillende manieren fondsen geworven voor de Winterhulp. Giro nummer 5533 werd in het leven geroepen waarop men een gift kon overmaken en vrijwilligers gingen de straat op om, met de kenmerkende rode collectebus en het Winterhulp speldje op de revers, te collecteren. Tevens werden er loten verkocht in het kader van de Winterhulp loterijIn tegenstelling tot de straatcollectes vonden de loten wel gretig aftrek bij de Nederlandse bevolking en speldjes van onder andere; historische figuren, sprookjes, molens en kerstversierselen. Al deze ‘Hollandse’ thema’s werden zorgvuldig gekozen om de aandacht voor de Winterhulp als zijnde Duits initiatief zo veel mogelijk te verhullen. In maart 1944 gaf de PTT in het kader van de Winterhulp een tweetal postzegels uit ontworpen door kunstenaar Willem Nijs.
Winterhulp zegel van de hand van ontwerper Willem Nijs, uitgegeven op 6 maart 1944. E. Wolthaus
Op 3 december 1941 maakt de Nieuwe Leidsche Courant melding van de samenstelling van het Winterhulp Nederland comité voor de gemeente Katwijk. Met als voorzitter burgemeester W.J. Woldringh van der Hoop en penningmeester B.J. Thijssen waarbij het secretariaat bemand werd door dhr. D. Wijbenga. Leden dhr. D. de Haas, J. den Hollander en W. Kulk vertegenwoordigen Katwijk aan Zee terwijl dhr.W. Caspers en G. Varkevisser verantwoordelijk zijn voor de Winterhulp activiteiten in Katwijk aan den Rijn. In de eerste instantie konden de uitkeringsverzoeken bij Woldringh van der Hoop als plaatselijk directeur ingediend zelf worden. Later kwam hier verandering in en moest men zich wenden tot de aangestelde buurtschapsleiders. Voor wijk Noord en geheel Katwijk aan de Rijn was dit dhr. J. Maan en in wijk Zuid kon men met hun aanvraag bij dhr. J. den Hollander terecht.
Na iedere Winterhulp actie werden de opbrengsten in de krant landelijk bekend gemaakt. In het geval van substantiële particuliere giften werd men vermeldt met diens initialen, bedrijven en instellingen werden met naam genoemd. De opbrengst van de Winterhulp activiteiten in Katwijk was wisselend. In de periode februari – oktober 1941 worden onder andere de volgende bedragen gepubliceerd; f. 557,74 – f. 454,00 – f. 316,58 – f. 425,76 en f. 218,60. De gemeente Katwijk reserveerde in haar begroting van 1941 een bedrag van f. 5000,- voor uitkeringsaanvragen van de Winterhulp. Eind april 1941 was er door de gemeente Katwijk reeds f. 8700,- aan Winterhulp voor de bevolking uitgekeerd. Het aantal gesteunde gezinnen bedroeg tot dan aan toe 743, met een totaal van 4187 gezinsleden. Katwijk telt dan 4300 gezinnen en ruim 19.000 inwoners. De opbrengstteller van de Winterhulp collectes stond op dat moment op een bedrag van f. 2950,-
In de gemeentes Rijnsburg en Valkenburg werden eveneens Winterhulp comités opgericht. Deze mochten echter geen naam hebben en succes bleef dan ook uit. Burgemeesters Höweler en De Wilde hadden beiden niet veel op met het Winterhulp Nederland initiatief. Dit bleek ook uit de opbrengsten. In december 1940 wordt er in Rijnsburg f. 80,57 opgehaald met de Winterhulp collecte. Op 7 maart 1941 meldt het Leidsch Dagblad dat de gemeente Rijnsburg voor f. 300,- aan bonnen aan 58 gezinnen heeft verstrekt. Valkenburg blijft ver achter met een totale Winterhulp collecte opbrengst van slechts f. 14,45 in maart 1941. Na de arrestatie van burgemeester Höweler door de Duitsers vanwege het versieren van de Wilhelminaboom in augustus 1941 neemt dhr. K. Zandbergen het voorzitterschap van het Rijnsburgse Winterhulp comité over. Het draagvlak bij de Rijnsburgse bevolking daalde hierdoor tot een dieptepunt, zijn opvolger NSB burgemeester E.G. Bisschop kon hier geen verandering in brengen en vertrok reeds na 9 maanden naar de Zuid-Hollandse gemeente ‘s-Gravenzande.
In mei 1941 halen Katwijkse vissers het landelijk nieuws met een bijzondere Winterhulp actie. Samen met vissers uit IJmuiden, Den Helder en Texel stelden zij 1% van hun besomming, als deze meer dan f. 1000,- bedroeg, ter beschikking aan de Winterhulp. De kustvisserij was weer volop mogelijk en er kwam geld in het laatje als voorheen. De actie kreeg in de media al snel de naam “Het Offer der Visschers”. Op initiatief van dhr. J. Vader en L. Parlevliet deden in totaal twintig vissers mee aan de actie. Op 13 mei 1941 kwam een afvaardiging van de deelnemers samen in Restaurant Brinkmann te Haarlem. dhr. G. Wezelman, W. Drijver, J. Haasnoot, J. van der Plas en M. Slot stopten tijdens deze gelegenheid f. 2500,- in de collectebus van de Winterhulp. Dhr. D.G. Avenarius, provinciaal directeur van de Winterhulp in Noord Holland sprak vervolgens een woord van dank aan het adres van de vissers.
Naast uitkeringen in de vorm van bonnen en levensmiddelen organiseerde Winterhulp Nederland ook de zogenaamde eenpansmaaltijden. Op maandag 29 december werd er door het Katwijkse Winterhulp comité met hulp van de buurtschapsleiders en wijkhoofden een eenpansmaaltijd voor de jeugd georganiseerd. Deze middag kwam tot stand middels samenwerking met IKA en Vreugde en ArbeidEen organisatie, naar voorbeeld van het Duitse Kraft durch Freude, die goede arbeidsprestaties beloonde met uitstapjes en vakanties.. Een duizendtal Katwijkse kinderen werden in groepen aan lange tafels gezet waarna buurtschapsleider J. Maan een kort welkomstwoord sprak. Op het menu stond een heerlijke snijboonstamppot met vlees en jus. Na toespraken van dhr. G.J. van der Linden en dhr. J. Kamsteeg werd de film Dik Trom vertoond. Dhr. Schaart luisterde de middag op met grammofoonplaat muziek en aan het eind van de middag kreeg ieder kind een traktatie mee naar huis.
Burgemeester E.G. Bisschop benoemd in RijnsburgOp 5 november 1941 meldt het Leidsch Dagblad dat per besluit van de secretaris generaal van het departement van Binnenlandse zaken van 4 november 1941 mr. E.G. Bisschop, met ingang van 15 november, is benoemd tot nieuwe burgemeester van de gemeente Rijnsburg.
Met de komst van Edzard Gerhard Bisschop kwam er een einde aan de eerste bestuursperiode van burgemeester Höweler in Rijnsburg. Pieter Nicolaas Höweler, geboren op 5 november 1891 in Amsterdam was lid van de ARP en in 1939 vanuit de Noord Brabantse gemeente Klundert naar Rijnsburg gekomen. Hij leidde Rijnsburg door de roerige Mobilisatie periode en de daaropvolgende Meidagen van 1940.
Echter op 31 augustus 1941, de verjaardag van Koningin Wilhelmina, werd als protest tegen de Duitse maatregelen de Wilhelminaboom in Rijnsburg versierd en braken er rellen uit in het dorp. Een dag later werd burgemeester Höweler samen met een dertigtal Rijnsburgse mannen door een eenheid van de Grüne Polizei gearresteerd. Na bijna twee maanden gevangenschap in Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort doorgebracht te hebben kwam Höweler weer vrij. Echter kort daarop werd hij als gijzelaar door de Duitsers geïnterneerd in Kamp Sint-MichielsgestelInterneringskamp voor o.a. politici, burgemeesters, geestelijken en advocaten. Gevestigd in het Klein Seminarie Beekvliet in St. Michielsgestel.. Na zijn vrijlating in eind 1943, dook hij onder tot aan de bevrijding in 1945.
Rijnsburg was geen gemakkelijke gemeente om aan het hoofd van te staan. Er was een bestuur dat bestond uit zelfstandig ondernemers en huisjes melkers die meer dan eens hun eigen belang boven het dorpsbelang probeerden te stellen. Met de oprichting van woningbouwvereniging Spinoza was een stap gezet in de strijd tegen de verkrotting. Een nieuw woningplan werd stelselmatig door de gemeenteraad afgewezen totdat de volkshuisvestingssituatie in Rijnsburg landelijk nieuws werd. De inspecteur van Volkshuisvesting greep in en riep in een officieel schrijven de Rijnsburgse gemeenteraad tot de orde.
De aankondiging in het Leidsch Dagblad van 6 november 1941 van de benoeming van Mr. E.G. Bisschop als nieuwe burgemeester van de gemeente Rijnsburg. E. Wolthaus
Inmiddels was de oorlog uitgebroken en begon het georganiseerde verzet in Rijnsburg langzaam vaste vormen aan te nemen. Met een gemeente die zojuist hun burgemeester hadden verloren en wiens dorpsgenoten als gijzelaars in gevangenschap zaten was de aanstelling van de jonge Edzard Bisschop al vanaf het begin gedoemd te mislukken. Hoewel het Leidsch Dagblad op 6 november 1941 nog nadrukkelijk meldde dat Bisschop niet bij een politieke partij of beweging was aangesloten, was hij lid van de Nationaal Socialistische Beweging, de NSB. Dat dit bij de Rijnsburgers niet in goede aarde viel was dus geen verrassing.
Edzard Gerhard Bisschop werd op 26 september 1914 geboren in het Zeeuwse Vlissingen als enige zoon van Frederik Bisschop en Reina Hoberg. Zijn vooropleiding genoot hij aan het Gymnasium in Middelburg en studeerde vervolgens rechten aan de Universiteit van Leiden. Nadat hij in 1937 zijn doctoraal examen had afgelegd was hij werkzaam als volontair medewerker aan het gemeentesecretariaat van Vlissingen en Vlaardingen.
Op 15 november 1941 om 11:15 is het dan zover, Edzard Gerhard Bisschop wordt samen met zijn verloofde ontvangen in de Raadzaal van het Rijnsburgse gemeentehuis en welkom geheten door loco-burgemeester C.D. van der Vijver. Daar wachtte het voltallig gemeentepersoneel en een delegatie van predikanten, doktoren, schoolhoofden, de commandant van de brandweer, het hoofd van de plaatselijke luchtbescherming en bestuursleden van diverse verenigingen zoals de veilingverenigingen Flora en Bloemenlust, de BoerenleenbankOpgericht eind 19e eeuw door boeren en tuinders. Later door fusering met de Raiffeisen bank opgegaan in de huidige Rabobank. en de Rijnsburgse Groenteveiling.
Loco-Burgemeester van der Vijver begint zijn toespraak met het benadrukken van het karakter van de Rijnsburgers; van nature onafhankelijk, harde werkers met veel energie en ondernemingsgeest. Men is een godsdienstige gemeente waarbij wekelijks kerkbezoek hoog in het vaandel staat. Hoofdbestaansbronnen zijn de teelt van bloemen en bloembollen alsmede de tuinbouw. De financiële situatie van de gemeente werd uitgebreid toegelicht samen met de plannen voor nieuwbouw en sanering van het rioolnet.
Het zij mij tevens vergund een beroep te doen op alle aanwezigen, het personeel van de gemeente, de vertegenwoordigers van kerken, onderwijs en de economische vereenigingen van ons dorp, zich deze houding tot de hunnen willen maken en hun volledigen invloed te laten gelden, opdat er orde en rust heersche, waarmede onze belangen het best zijn gediend.
Na de overdracht het bestuur van Rijnsburg door loco-burgemeester C.D. van der Vijver werd de ambtsketen omgehangen en was het woord aan Edzard Bisschop om de eerste worden tot zijn nieuwe gemeente te spreken. Hij benadrukt hierbij dat het huidige burgemeesterschap tweeledig is. Ten eerste het uitvoeren van de voorschriften en bevelen van het centrale gezag en ten tweede dat de wil van het rijksgezag wordt verwezenlijkt en de daar toe strekkende maatregelen door hem worden genomen. Hij gaf tevens aan dat het hem bekend was dat er in Rijnsburg werd aangespoord tot burgerlijke ongehoorzaamheid en dan men hier zich onder geen beding moest inlaten.
Juist in een bezet gebied dient er uitdrukkelijk voor gezorgd te worden dat voorschriften en wel die betreffende de openbare orde inzonderheid, loyaal en zonder voorbehoud worden nageleefd. Het zou volkenrechtenlijk reeds ontoelaatbaar zijn, en wij zouden ons er mede buiten de wet stellen, zoo dit anders ware.
Burgemeester E.G. Bisschop, 15 september 1941
Bisschop gaf aan dat de Winterhulp organisatie en de Nederlandsche Volksdienst konden rekenen op zijn volledige steun en medewerking. Hij benadrukte hierbij dat de Winterhulp en de Volksdienst niet alleen konden bestaan vanuit de overheid maar dat deze ook door de plaatselijke bevolking gedragen diende te worden. Uiteindelijk zijn voorgenoemde collaborerende organisaties in Rijnsburg nooit echt van de grond gekomen.
Bisschop houdt zich vervolgens in de loop van 1942 bezig als voorzitter van een comité dat zich bezighoudt met melkverstrekking op de Rijnsburgse scholen en de kap en verkoop van een honderdtal iepen bomen langs de Sandtlaan. Van de sociaal economische hervormingsplannen en de geplande nieuwbouw kwam vanwege de schaarste van de benodigde bouwmaterialen bar weinig terecht. Van een vruchtbare samenwerking tussen Bisschop en de Rijnsburgse gemeenteraad was er eveneens geen sprake. Op zaterdagmiddag 22 augustus neemt Edzard Bisschop afscheid van het voltallige gemeente personeel in de Raadzaal van het Rijnsburgse gemeentehuis. Gemeente secretaris F. de Goede en Chef der Politie W. van Veen spreken enkele woorden en bedanken hem voor de samenwerking.
De jonge NSB burgemeester vertrekt vervolgens met stille trom na benoeming tot burgemeester van de gemeente ‘s-Gravenzande in het Zuid Hollandse Westland. Als vervanger wordt Geert Hermans, afkomstig uit de gemeente Ouddorp, aangesteld als nieuwe burgervader van Rijnsburg. Dat Hermans uit geheel ander politiek hout gesneden is wordt snel duidelijk. Hij sluit zich aan bij het Rijnsburgse verzet, iets wat hem uiteindelijk fataal zou worden.
Cornelis Haasnoot als frontsoldaat op zeeDit is het relaas van de omzwervingen van Cornelis Haasnoot als frontsoldaat op de vaderlandse koopvaardij. Bij invoering van de VaarplichtDienstplicht voor koopvaardijpersoneel. Ingevoerd op 6 juni 1940 door Koningin Wilhelmina. werd hij zoals alle bemanningen van de Nederlandse koopvaardij die buitengaats waren ten tijde van de Duitse inval op 10 mei verplicht om persoonlijke diensten te verrichten ten behoeve van de Nederlandse scheepvaart. Zonder wapens en enige vorm van militaire training was men plots civiel frontsoldaat ter zee.
Geboren op 25 september 1921 als tweede zoon in het gezin van Jacob Haasnoot en Neeltje den Haas ging Cornelis na slechts acht jaar lagere school al naar zee. Eind jaren twintig had ook in Nederland de grote depressie toegeslagen en dat men vervolgens op vroege leeftijd ging werken was niet ongewoon. Het gezin Haasnoot telde in totaal tien kinderen, vijf jongens en vijf meisjes en was woonachtig op de Sluisweg 123. Vader Jacob was visserman en was samen met twee broers, Huig en Koos Haasnoot, eigenaar van een Katwijkse logger.
Het stond al gauw vast dat Cornelis ook zou kiezen voor een zeevarend bestaan. Hij wilde naar zee, net zo als zijn oudere broer Jacob die hem reeds voorging. Gezien hij op dat moment nog minderjarig was moest vader Haasnoot schriftelijke toestemming geven voordat Cornelis enige vorm van arbeidsovereenkomst aan kon gaan. Na vijf op de visserij monstert Cornelis aan op de grote vaart. Met een aantal diploma´s, een bewijs van goed gedrag van burgemeester Woldringh van der Hoop en een aanbeveling van het hoofd der Hervormde school, meester Volbeda, op zak kan Cornelis op zoek naar zijn eerste betrekking aan boord van een koopvaardijschip.
Ondergetekende verklaart gaarne, dat Cornelis Haasnoot, Jac. Zn., wonende Sluisweg 123 te Katwijk aan Zee, geboren 25 september 1921, die leerling was op zijn school, een ijverige, volgzame, jongen is met een goed verstand. Hij bracht het tot de 8e klas. Hij komt uit een net gezin en heeft een prettig humeur. Indien hij geplaatst kan worden, beveel ik hem gaarne aan.
20 september 1939, J. Volbeda, Hoofd der Hervormde School IV.
Na een aantal reizen op de SS AJAX en SS HEBE monstert Cornelis aan in maart 1940 aan op de SS FAUNA. Met dit schip bevindt hij zich buitengaats tijdens de Duitse aanval op 10 mei 1940. Middels een telegram werden de Nederlandse schepen bevolen om zich per direct te begeven naar een Franse, Engelse of een neutrale haven om daar verdere orders af te wachten. Er was geen weg meer terug, dus men was gedwongen om te blijven varen voor Koningin en Vaderland. De schepen die achterbleven in Rotterdam vielen jammerlijk in Duitse handen. Het merendeel van de Nederlandse koopvaardijvloot bevindt zich tijdens de inval buitengaats; 2,5 miljoen ton Nederlandse scheepsruimte bleef hierdoor uit handen van de vijand.
Cornelis en Jacob Haasnoot tijdens hun laatste ontmoeting samen in New York in oktober 1941. J. Haasnoot
Met de SS FAUNA komt Cornelis voor het eerst in zijn leven aan in New York. Het is een hele nieuwe wereld voor hem. Alles is onwerkelijk groot, de wolkenkrabbers in downtown New York met in het midden Central Park en de lichtreclames op Broadway. In datzelfde New York zou Cornelis in december 1941 tijdens haven verlof kort herenigd worden met zijn oudere broer Jacob Haasnoot, die eveneens op koopvaardij voer. Het zou de laatste keer zijn dat de broers elkaar zouden zien. Op 7 maart 1942 werd het schip waarop Jacob voer, de SS POULAU BRAS, tijdens een evacuatie operatie door Japanse vliegtuigen gebombardeerd en tot zinken gebracht. Met een reddingssloep bereikte hij na vijf dagen nog wel het vaste land van Sumatra, maar overleed uiteindelijk op slechts 22-jarige leeftijd op 31 augustus 1942 in een Jappenkamp aan dysenterie.
Gedurende de tien maanden die hij op de SS FAUNA heeft gevaren, heeft Cornelis niet deelgenomen aan konvooien. Dit verandert als hij op 25 januari 1941 aanmonstert op de SS HERCULES. Met dit schip wordt deelgenomen aan de HXSnelkonvooien tussen Halifax, Nova Scotia en het VK.-konvooien tussen Noord-Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Dit was een uiterst gevaarlijke onderneming. De slag om de Atlantische Oceaan was in volle gang en overal lagen Duitse onderzeeërs op de loer om de Geallieerde konvooien aan te vallen. Door Cornelis werd eveneens deelgenomen aan de OBKonvooien vanuit Liverpool naar Noord Amerika van sep 1939 - aug 1941.-konvooien vanuit het Verenigd Koninkrijk terug naar Noord Amerika. Zijn schip was ook onderdeel van het roemruchte konvooi OB 318 waarbij het Duitse Enigma codeer apparaat buit wordt gemaakt op de Duitse onderzeeër U-110.
Het doopbewijs van Cornelis Haasnoot na het oversteken van de evenaar op de SS EDAM. J. Haasnoot
Na een verblijf van drie weken in New York monstert Cornelis op 11 augustus 1941 aan op de SS EDAM van de Holland-Amerika lijn hervat hij zijn deelname aan de Geallieerde trans-Atlantische konvooien. Na een kort verblijf op de SS MOORDAM, vanwege dokwerkzaamheden van de SS EDAM, brengt hij tot september 1942 wederom een periode door aan boord van het laatstgenoemde schip. Met de SS EDAM steekt hij op 18 april 1942 voor het eerst de evenaar over en ontvangt hij hiervoor het bijbehorende doopbewijs. Begin oktober 1942 stapte Cornelis over op de MS ALPHARD en neemt deel aan de Operatie Toorts. Deze actie was onderdeel van de invasie van Marokko en Algerije en had als doel de AS mogendheden voorgoed uit Noord-Afrika te verdrijven.
Eind februari 1944 komt Cornelis aan in Liverpool en neemt daar zijn periodiek – en reizen verlof. Van de Engelse immigratiedienst krijgt hij instructies om zich te melden bij de Dutch Reserve Pool. Na een ziekenhuis opname van een maand vanwege geelzucht in het Joyce Green Hospitaal bij Dartford in Kent, volgt hij de opleiding voor het brevet Koopvaardij Kanonnier van de Koninklijke Marine. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor de invasie van Europa in volle gang. Eind 1941 waren de Engelsen al begonnen met de plannen voor de landingen in Noordwest Frankrijk. Echter het werd al gauw duidelijk dat men in de zomer van 1942 onvoldoende invasie materieel en manschappen zou hebben. In augustus 1943 bepaalden de Geallieerde leiders dat de invasie plaats moest vinden over het Kanaal ter hoogte van Normandië en zou aanvangen begin juni 1944.
Cornelis Haasnoot, zoals afgebeeld op zijn brevet Koopvaardij Kanonnier. Uitgereikt op 11 mei 1944 te Londen. J. Haasnoot
Onder de codenaam Operatie Overlord zullen de Geallieerden uiteindelijk op 6 juni 1944 op de stranden van Normandië landen. Cornelis is hiervoor op 8 mei 1944 naar het Schotse Glasgow gereisd om zich te melden op SS JULIANA. Deze kleine tanker van 5000 ton was aangewezen als invasieschip en zou als onderdeel van Operatie Neptune de verbinding verzorgen tussen Zuid-Engeland en de Brits-Canadese landingssector tijdens D-Day, Juno Beach. Dit in het kader van de brandstofvoorziening. Met haar platte bodem was de SS JULIANA van het type ‘Lake’ tankers uitermate geschikt om dicht onder de Franse kust te komen.
Na terugkeer van de SS JULIANA in Portsmouth was Cornelis op 12 juni als gevolg van een lichamelijk en mentale inzinking drie dagen te laat teruggekeerd op zijn schip. Dit werd echter beschouwd als moedwillige weigering om aan boord te gaan. Dat werd door kapitein van Dyk aan de officier van justitie gemeld op 13 juni 1944. Na een kort verblijf in Southampton en Londen voor medisch onderzoek wordt op 28 juni aan de officier van justitie gemeld dat hij wederom naar het ziekenhuis moet voor onderzoek. Echter op 11 augustus wordt Cornelis Haasnoot door de Nederlandse Rechtbank in Londen veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, met onmiddellijke gevangenneming. Vanaf 11 augustus tot 19 september 1944 zat hij vervolgens zijn straf uit.
Het volgende schip betrof de SS STAD HAARLEM waarmee hij in oktober 1944 vanuit Gravesend koers zet naar de Amerikaanse oostkust. Begin december loopt het schip na twee trans-Atlantische passages weer de Londense haven binnen. Cornelis monstert af en gaat vervolgens aan boord van zijn tiende en tevens laatste schip waarop hij tijdens de oorlog heeft gediend, de SS FORT SCHUYLER. Wederom een olietanker, alleen nu van een groter formaat, Victory-ship. Dit is zijn thuis tot aan 14 december 1945. De oorlog is al enige tijd voorbij en Cornelis wil zo snel mogelijk naar huis. Van het thuisfront had hij al die jaren niets vernomen en zijn familie had in de tussentijd ook niets van hem gehoord. Bepakt met koffers vol met kleding en lappen stof keerde hij terug in Nederland.
De canvas opbergmap met documenten van Cornelis Haasnoot zoals hij hem tijdens de oorlogsjaren in zijn plunjebaal bij zich droeg. J. Haasnoot
Na de oorlog nam Cornelis het besluit om naar de kustvaart gegaan. Hij leerde Marijtje van der Boon kennen en trad met haar in het huwelijk. Hieruit werden drie zoons geboren; Jacob (Jaap), Cornelis (Kees) en Nicolaas (Nico). Gert Jan, de tweelingbroer van Nico overlijdt op jonge leeftijd. De oudste zoon is vernoemd naar zijn in 1942 omgekomen oom Jacob. Vader Cornelis haalde zijn stuurman diploma en werd uiteindelijk schipper en kapitein. Cornelis was veel van huis en kwam soms maar eens per half jaar thuis. Moeder Marijtje ging in de zomer zes weken naar hem toe in de periode dat haar man op de Ierse zee voer. De jongens gingen dan uit logeren bij familie. De laatste jaren van zijn leven keerde Cornelis terug naar de visserij. Zoons Jaap en Kees vergezelden hun vader enkele malen op een reis, echter over de oorlog werd niet gesproken. Daar waren zijn toen ook nog te jong voor.
De overlijdensadvertentie van Cornelis Haasnoot in de Leidsche Courant. Delpher
Op 22 juli 1965 komt Cornelis op drieënveertigjarige leeftijd plotseling te overlijden. De schok is groot. Moeder Marijtje blijft achter met haar drie jongens. Men wist ook niet dat hij in de oorlog een trauma had opgelopen. Het begrip ‘oorlogstrauma’ was destijds nog een vrij onbekend fenomeen. Hierin kwam begin jaren zeventig verandering met de oprichting van Stichting Centrum ’45, het Centrum voor behandeling van mensen met een oorlogstrauma in Oegstgeest. Toen viel de puzzel eindelijk in elkaar. Op basis van nieuw vergaarde kennis in combinatie met allerlei onverklaarbare klachten als evenwichtsstoornissen e.d. konden de artsen postuum vaststellen dat Cornelis slachtoffer was geworden van een oorlogstrauma.
Het verhaal van zijn vader en oom laat zoon Jaap niet meer los. Uit nalatenschap verkreeg hij een canvas opbergmap met alle documenten en diploma´s zoals Cornelis deze in zijn plunjebaal tijdens de oorlogsjaren bij zich heeft gedragen. Op basis hiervan verschijnt van zijn hand in december 2017 het feitelijk beschrijvende boek “Frontsoldaat ter Koopvaardij” en in maart 2024 het boek Lammeren onder wolven (EAN 9789083351797) Hierin verhaalt hij de oorlogsjaren van de twee broers Haasnoot die symbool staan voor alle bemanningsleden van de Nederlandse koopvaardij, die streden voor onze vrijheid.
Politiegeweld tijdens de hongerwinterDe oorlog bracht soms het beste, maar even zo vaak het slechtste in een mens naar boven. Dit gold voor burgers, militairen maar ook het Nederlandse politieapparaat. Naarmate de oorlogsjaren vorderden verhardde de maatschappij steeds verder. De Duitse bezetting stimuleerde een grote mate van verzet en wetteloosheid bij de bevolking. Dit had ook zijn weerslag op de Nederlandse politie die hier hard tegen optrad. Als afspiegeling van de maatschappij waren er onder de agenten ook een aantal aanhangers van de NSB.
In de barre winter van 1944-1945, die de geschiedenis in zou gaan als de Hongerwinter, zat er een groep mannen en vrouwen opgesloten in het Katwijkse politiebureau aan de Tramstraat. Zij werden verdacht van diefstal van voedsel en brandstof. De oorlog was zijn laatste jaar ingegaan en levensmiddelen waren op de bon. Kolen voor de kachel waren nauwelijks meer te krijgen zodat de Katwijkse bevolking op jacht ging naar alles wat brandbaar was. Deze ‘Hongerwinter’ zou uiteindelijk naar schatting aan 20.000 Nederlanders het leven kosten.
Ook vanuit Katwijk ging men op pad richting het platteland in het noorden en oosten van Nederland. Men trok er op uit met de fiets of zelfs lopend om maar wat te eten te kunnen kopen. Als betaalmiddel gold in de regel bezittingen zoals sieraden, zilver bestek of textiel. Sommige boeren maakten echter misbruik van de situatie en vroegen exorbitante bedragen voor een beetje voedsel. Onderweg werd er door de politie en de Duitsers streng gecontroleerd op deze zogenaamdezwarthandelIllegale handel in levensmiddelen die op de bon waren.. Bij controle werden de levensmiddelen dan ook onherroepelijk in beslag genomen.
Naast een gebrek aan voedsel was er ook een schrijnend tekort aan brandstof. Om toch de kachel te kunnen stoken gingen mensen overal hout proberen vandaan te halen. Bomen werden massaal gekapt, de houten blokken tussen de tramrails vandaan gehaald en leegstaande huizen werden geplunderd voor alles wat maar wilde branden. Het zogenaamde Heerenschoolbos achter het Missiecollege in Katwijk aan den Rijn was een plek waar veel illegaal gekapt werd.
Inmiddels zat de groep arrestanten in kwestie op verdenking van diefstal in de cel voor wat uiteindelijk een periode van twee weken zou worden. Als gevolg van gebrek aan ruimte werden er meerdere mensen in één cel geplaatst. De gevangenen werden vervolgens ondervraagd waarbij fysiek geweld tegen hen niet werd geschuwd. In de avond en nacht werden de gevangenen die niet wilden bekennen door de dienstdoende agenten ruw uit hun cel gehaald en dusdanig tot bloedens toe mishandeld dat er een arts bij moest komen.
Deze arts besloot op zijn beurt verzetsman Arie Wassenaar te informeren over de misstanden binnen het politie apparaat. Wassenaar was van beroep verzekeringsagent en speelde een sleutelrol in de Katwijkse illegaliteit. In deze hoedanigheid was hij met name verantwoordelijk voor de activiteiten van de L.O.Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers. in Katwijk aan den Rijn. Na enige twijfel van zijn kant besloot hij een onderhoud aan te vragen bij de desbetreffende Inspecteur met het uitdrukkelijke verzoek dat de mishandelingen per direct gestopt zouden worden. Deze gaf aan dat de afranselingen met name in de avond en nachtelijke uren plaatsvonden en hij eigenlijk hiervan niet op de hoogte zou zijn.
Legitimatie van Arie Wassenaar als zijnde plaatselijk leider van de L.O. in Katwijk Katwijks Museum
De agenten Elferink en Veenenkamp werden vervolgens genoemd als hoofddaders, echter verschillende andere agenten bleken ook hun welwillende medewerking te hebben verleend. Na de tussenkomst van Arie Wassenaar stopten de misstanden. Inmiddels hadden de echtgenotes van de gearresteerde mannen een poging gedaan om burgemeester Woldringh van der HoopWicher Jacob Woldringh van der Hoop, burgemeester van 1932-1956. op de hoogte te stellen omtrent de gebeurtenissen op het Katwijkse politie bureau. Deze nam per direct contact op om de zaak verder te laten onderzoeken. Daarop kreeg hij te horen dat men nergens van wist en dat de gevangenen elkaar de verwondingen zelf hadden toegebracht. Vervolgens was de zaak volgens hem hiermee afgedaan.
Geachte Redactie,
Katwijk moet weten wat er alzo in de bezettingstijd is gebeurd. Daar heeft de burgerij recht op. Er is van mijn kant niet de minste behoefte aan sensatie, maar hoe kunnen wij deze mensen achting toedragen die zich zo hebben opgesteld. Wat hier gebeurd is, is tegen alle recht en orde.
In plaats van een berisping werden de agenten Elferink en Veenendaal na de bevrijding bevorderd tot brigadier. Dit tot groot ongenoegen van Arie Wassenaar die beweerde dat Woldringh van der Hoop wel degelijk op de hoogte was geweest van de misstanden bij de Katwijkse politie tijdens de winter van 1944-1945. Wassenaar klom vervolgens in de pen en middels een ingezonden brief aan de Katwijksche Post meldde hij dat wat hem betreft de zaak nog niet was afgedaan. Hij sprak van machtswellust en ambtelijke dwaling binnen de Katwijkse politie en betreurde de rol van de betrokken agenten. Het was volgens hem onbegrijpelijk dat juist deze mensen in de moeilijke jaren van de wederopbouw verantwoordelijk waren voor het opleiden van een sterk goed geleid politie orgaan.
Stichting Koopvaardijpersoneel 1940 – 1945De Nederlandse koopvaardijmannen deden in de oorlog hun werk. Ver van huis en ook lang van huis, deden zij onder dikwijls grote spanningen hun plicht. Op zee loerde iedere dag gevaar. Op zee was iedere zeeman een frontsoldaat!
Voor de koopvaardij begon de oorlog direct al in september 1939. De Nederlandse neutraliteitsperiode, van 3 september 1939 t/m 10 mei 1940, wordt wel the phoney war genoemd; de schemer oorlog, de onechte oorlog, maar de Nederlandse koopvaardij werd al direct getroffen door het echte oorlogsgeweld op zee. Door zeemijnen en torpederingen door Duitse U-boten gingen 26 schepen verloren waarbij ongeveer 240 opvarenden het leven verloren, waaronder 85 passagiers.
Op 10 mei 1940 kregen alle koopvaardijschepen buitengaats van de Nederlandse regering opdracht een geallieerde of neutrale haven, aan te lopen in afwachting van nadere orders. Aan een Duitse telegrafische oproep om naar Nederland terug te keren heeft geen enkele gezagvoerder gehoor gegeven.
Uit Nederlandse havens wisten vele koopvaardij- en marineschepen nog uit Duitse handen te blijven en te ontkomen naar Engeland. Na 15 mei 1940 was dit niet meer mogelijk.
De bereidheid onder de koopvaardij was groot. Er hebben zich weinig Nederlandse opvarenden aan de door de Nederlandse regering in ballingschap in Londen opgelegde vaarverplichting onttrokken. Historicus Lou De JongLouis de Jong, 1914 – 2005. Nederlands journalist en directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. spreekt van ongeveer 3%. Op dit vaarplichtbesluit beroepen de Nederlandse koopvaardijopvarenden zich op hun status als oorlogsveteraan. Het verkrijgen van deze officiële status ging direct na de oorlog zeker niet zonder slag of stoot. Ondanks dat de schepen grijs werden geschilderd, bewapend en er op de vijand werd geschoten.
De prijs was hoog, van de ongeveer 900 Nederlandse schepen welke na 14 mei 1940 ter beschikking van de geallieerde oorlogsvoering zijn gekomen, ging ongeveer 48% verloren. In percentage ligt dit verlies ongeveer even hoog als dat van de Britse, Amerikaanse en Noorse koopvaardij. Het aantal omgekomen Nederlandse koopvaardij opvarenden bedroeg ongeveer 3.600 man. Hierbij zijn niet begrepen de in Japanse kampen omgekomenen opvarenden.
Johannes Blonk – Matroos, s.s. Amstelland
Pieter van Duijn – Matroos, s.s. Soemba
Cornelis van Duijvenbode – Matroos, s.s. Soemba
Gijsbert Guijt – Matroos, s.s. Prins Frederik Hendrik
Cornelis van Duyvenvoorde – Matroos, s.s. Vliestroom
Cornelis Zwanenburg – Matroos ter Koopvaardij, schip onbekend
Dirk Cornelis van Duijn – Matroos, m.s. Poelau Bras
Jacob Haasnoot – Matroos, m.s. Poelau Bras
Krijn van der Plas – Matroos, m.s. Poelau Bras
Cornelis Kruyt – 1e Stuurman, m.s. Poelau Bras
Teunis van Duijn – Matroos, m.s. Zaandam
Jan van den Oever – Chefkok, m.s. Zaandam
Wilhelmus van Wou – Matroos, m.s. Poelau Laut
Paulus Johannes van den Oever – Matroos, Poelau Roebiah
Martinus Albert Swets – Krijgsgevangene aan boord m.s. Tamahoko Maru
Johan Cornelis Boezaard – Krijgsgevangene aan boord m.s. Junyo Maru
Pieter Vooijs – Matroos, m.s. Java
Pieter de Vreugd – ArbeitseinsatzGedwongen inschakeling in de Duitse oorlogs economie van arbeiders uit de bezette gebieden tijdens WO2. , Duitse Rederij HAPAG
Dirk Martinus van der Gugten – Arbeitseinsatz, m.s. Joanna
De Stichting is voortgekomen uit het Comité Reünie Koopvaardijpersoneel 1940-1945. Het Comité ontstond bij de 20e herdenking van de bevrijding van ons land in 1965 en heeft tot doelstelling de aandacht te blijven vasthouden voor de belangrijke bijdragen en de offers die door de Nederlandse Koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog werden gebracht. Stichting Koopvaardij personeel 1940-1945 is jaarlijks vertegenwoordigd onder andere bij de 4 mei herdenking bij het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam, bij het Koopvaardijmonument ‘De Boeg’ in Rotterdam en op 15 augustus bij het monument ‘Voor hen die vielen’ in Den Helder.
Monument De Boeg in Rotterdam. Op de vlag ernaast is de beeltenis te zien van de Katwijker Arie Nijgh. H. Nijgh
Sinds november 2021 vaart de Stichting onder Katwijkse vlag met aan het roer de Katwijker Hubert Nijgh. Nijgh heeft een bijzondere band met de koopvaardij. Zijn grootvader Arie Nijgh was tijdens de oorlog frontsoldaat op o.a. het m.s. Dempo, m.s. Johan van Oldebarneveld en m.s. Sibajak. Hubert Nijgh neemt het voorzitterschap over van de Schiedamse Marja Tromp die sinds 2002 bij de stichting diverse bestuursfuncties bekleedde.
Het St. Willibrordus College aan de OverrijnGelegen aan de Overrijn in Katwijk aan den Rijn vindt men de gebouwen van het voormalige St. Willibrordus College. Deze waren in maart 1929 in handen gekomen van de Orde van de Paters Franciscanen minderbroeders. Het complex waar voorheen het R.K. Gymnasium voor hoger onderwijs, geleid door de Paters Jezuïeten was gevestigd, was aangekocht door de Paters Franciscanen om er een Missiecollege te starten voor de opleiding van Rooms-Katholieke jongemannen tot priester of missionaris.
Het Missiecollege Katwijk kende als kleine seminarie 6 klassen en was in september 1929 gestart met 63 leerlingen. Het rijke roomse leven beleefde nog steeds gouden tijden en er was een onverwacht grote belangstelling van jongemannen die zich geroepen voelden om uitgezonden te worden en het katholieke geloof wereldwijd te verkondigen. Ondanks de crisis in de jaren dertig liep alles voorspoedig en in 1935 bestond het College uit niet minder dan 95 leerlingen en 11 paters Franciscanen minderbroeders.
Het complex kon als een klein dorp gezien worden en was geheel zelfvoorzienend. Na de start als Heerenschool in 1831 waren er vanwege de grote toestroom van leerlingen iedere keer nieuwe gebouwen aan het oorspronkelijke pand toegevoegd. Er was een gebouw van drie verdiepingen met studiezalen, woonruimte voor de leerlingen en paters, een recreatiezaal en een uitgebreide bibliotheek. Op het terrein was er tevens een paardenstal, een voormalig koetshuis, een bakkerij, een centrale keuken en zelfs een eigen gasfabriek aanwezig. Echter het meest imposante gebouw op het terrein van het college was een 30 meter hoge neogotische kapel, ontworpen door Alfred TepeVooraanstaand architect, 1840-1920. Ontwerper van vele neogotische kerken in Nederland., die op 21 juni 1879 in gebruik was genomen.
Ben Ravelli in de periode dat hij het St. Willibrordus College bezocht. B. Ravelli
Één van de studenten op het missiecollege tijdens de oorlogsjaren was Albertus Bernardus Carolus (Ben) Ravelli, de oudste zoon van Evert Ravelli en Jo Dellemijn. Geboren op 30 september 1925 in Rijswijk (ZH), bracht hij zijn jeugd door in Voorburg bij Den Haag. De jonge Ben voelde de roeping tot missionaris en kwam zodoende in 1938 op 12 jarige leeftijd naar het St. Willibrordus College in Katwijk. Hij zou daar blijven tot zijn 18e levensjaar in 1943. Latijn werd gegeven vanaf het eerste jaar en Grieks vanaf het tweede, beide werden gegeven door meerdere paters. Er zaten 30 jongens in zijn klas en de lessen waren van maandag tot zaterdagmorgen. Zesdaagse lesweken waren heel normaal in die tijd.
In ieder goed katholiek gezin was het gebruikelijk dat een zoon of dochter intrad in een kerkelijke instelling, zo ook in het gezin Ravelli. In de armoede van de jaren ’30 had vader Evert een baan als kantoorbediende bij BPM en was moeder Jo voor haar huwelijk lerares. Het gezin telde in totaal zes kinderen toen moeder Ravelli op 2 januari 1931 op 37 jarige leeftijd kwam te overlijden. Evert Ravelli was echter toch financieel bij machte om zijn zoon Ben in 1938 naar het St. Willibrordus college te laten gaan. Ben koos als kloosternaam Amancius, vernoemd naar de heilige Amancius die in 120 na Chr. als martelaar stierf. Hij had het in de eerste instantie niet makkelijk; vanwege zijn jonge leeftijd kon hij niet goed meekomen en is daardoor in de eerste klas blijven zitten. Twee jaar later zou het oorlog zijn.
Op 29 augustus 1939 werd in Nederland de Algemene Mobilisatie afgekondigd. Het Missiecollege werd, zoals meerdere locaties, aangewezen voor inkwartiering van Nederlandse militairen. In het college werd onder andere een eenheid van 200 man 4-RI MC III ondergebracht. Op last van Overste Buurman werd het vorderingsbewijs getekend door de kwartiermaker A. van Dop. De manschappen werden ondergebracht in drie grote zalen van het college. Tevens werd gebruik gemaakt van de ontvangstzaal, een wachtlokaal en twee lokalen voor de berging van materieel. De speelplaats van het college werd vervolgens gebruikt voor oefeningen en het in-en uit elkaar halen van de SchwarzloseSchwarzlose M.08, een Nederlands machinegeweer ontworpen door Andreas Wilhelm Schwarzlose in 1900. mitrailleurs.
Tijdens de Duitse inval op 10 mei 1940 was Ben Ravelli aanwezig in het missiecollege. Bij de gevechten rondom het College werd op de eerste oorlogsdag de de leraar klassieke talen pater Firmatus Stevens door Nederlandse militairen vanaf de Roskambrug doodgeschoten. De ingekwartierde militairen van 4-RI MC III stonden in de ochtend van de 10e mei in de tuin naar de laagvliegende Duitse JU-52’s te kijken. Toen door de Nederlandse legerleiding de marsorders gegeven werden trokken de eenheden van 4-RI richting in allerijl richting het vliegveld Valkenburg.
Het College was een grote gemeenschap waarin je je als kind moest handhaven. Men werd niet geacht om om te gaan met leerlingen van een hoger schooljaar en was gedurende de week druk met leren. Het waren intensieve dagen. De leerlingen stonden om half zes op om om zes uur al in de kapel te zijn voor de ochtendmis tot zeven uur. Daarna werd er van zeven uur tot half acht gegeten. Vervolgens snel naar de kamer om op te ruimen en klaar te maken voor de start van de schooldag om acht uur. Na de lunch werd er in de studiezaal huiswerk gemaakt. In het kader van een gezonde geest in een gezond lichaam werd er veel aan sport en spel gedaan. Er was zelfs sprake van een heus hockey team, echter bij gebrek aan echte sticks werden er bij het spel knuppels gebruikt. Het team werd hierdoor al snel ‘de knuppelclub’ genoemd.
Het hockey team ‘de knuppelclub’ met Ben Ravelli staande 2e van links. B. Ravelli
Daar waar den Rijn het duin doorbreekt, en valt in den open zee. Waar eens vond Gods veroveraar, eist Wilbert veilige ree. Aan dezelfde stroom staat onze woon, St. Wilberts eeuwen oude vest.
Wij zijn Franciscus’ jongste vendel, jong maar trouw met een hart vol vuur. Wij wachten waar men ons zal zenden, voor een heilig avontuur. Wij horen het lied dat onze vendrig zong, zo God het wil wij doen eenmaal een sprong.
Twee coupletten uit het lied van het St. Willibrordus College
1929-1963
De orde der paters Franciscanen minderbroeders omvatte een strikte naleving van het armoede-ideaal. Voor de leerlingen was het dus geen vetpot. Om vier uur kreeg men een bol uit de bakkerij van het College die belegd werd met wat de leerlingen van thuis meekregen. De was werd thuis gedaan en samen met het broodbeleg om de drie weken opgestuurd naar de leerlingen. Kreeg men niets van huis, dan had je droog brood te eten. Geslapen werd in een grote zaal die ingericht was met zogenaamde chambretten. Dit waren houten hokjes afgesloten door een gordijn met daarin een bed, een plank, een wasteil en kledingkast. Eens in de drie maanden hadden de leerlingen vakantie en mochten gedurende deze periode naar huis.
Iedere dinsdagmiddag werd er ruim twee uur gewandeld. Onder leiding van de paters ging dan de hele klas richting Katwijk aan Zee en dan dikwijls naar het strand. Men liep dan over de oude Roversbrug, langs de kalkovens aan de oude Rijn naar de sluizen bij het uitwateringskanaal. Contact met de lokale bevolking was echter minimaal. De meeste vrije tijd werd doorgebracht in de recreatieruimte, de bibliotheek en buiten op de koer, dit was een grote binnenplaats voor sport en spel. Het College beschikte over twee aparte koers, één voor de onderbouw en één voor de bovenbouw. Ook mochten de leerlingen gebruik maken van het veld van voetbal vereniging K.R.V. dit lag in het Heerenschool bos achter het missiecollege.
Leerlingen van het St. Willibrordus College tijdens een uitstapje naar het Katwijkse strand. B. Ravelli
Ben Ravelli Katwijk in Oorlog
Ben Ravelli is in 1943 uiteindelijk als één van laatste leerlingen in het Missiecollege St. Willibrord gebleven. Met een groep van twintig jongens hebben ze geholpen om puin te ruim na het Engelse bombardement op het College. Van zijn roeping en droom om als priester of missionaris naar verre landen als China en Brazilië te reizen is weinig terechtgekomen. Hij is uiteindelijk jurist van beroep geworden, getrouwd en met zijn gezin in het Utrechtse Bilthoven gaan wonen. Het missiecollege heeft in zijn Katwijkse hoedanigheid nog tot 23 juni 1963 bestaan. Albertus Bernardus Carolus Ravelli, leerling aan het Missiecollege St. Willibrordus van 1938 tot 1943 is op 14 februari 2019 op 93 jarige leeftijd overleden.
Abraham van der VijverIn de vroege morgen van 11 mei 1940 bij het eerste licht wordt de 21 jarige Bram van der Vijver in allerijl het noodhospitaal in de Openbare School aan de Kerkstraat in Rijnsburg binnengebracht. Hij is gewond en heeft dringend medische verzorging nodig. Op weg naar zijn werk is hij getroffen door een verdwaalde kogel.
Geboren op 8 augustus 1918 was Abraham van der Vijver de oudste zoon van Gerrit van der Vijver en Lena Hogewoning. Het gezin bewoonde aanvankelijk voor een huur van f 2,75 in de week een klein huisje in de Koestraat. Het was een rijtje van zes huizen en eigendom van huisjesmelker Jaap “Moppie” van Egmond. Zoals veel vooroorlogse buurtjes in Rijnsburg was er maar één wc waar men met alle zes gezinnen gebruik van moest maken. Als wc papier gebruikte men kranten. De kinderen sliepen met z’n allen op zolder direct onder het pannendak en de winter hield men zich warm door de jassen aan te houden in bed.
Vader van der Vijver was koopman in bloemen en groenten, het gezin had het niet breed dus de oudste kinderen moesten al op jeugdige leeftijd bijdragen aan de gezinsinkomsten. Moeder Lena was lichamelijk niet sterk en bleek uiteindelijk TBCZeer besmettelijke bacteriële infectie ziekte, in de volksmond ook wel tering genoemd. Uitte zich vaak in de longen. te hebben. Omdat het in de drukke Koestraat te lawaaiig was besloot vader Gerrit te verhuizen naar de Hofstraat. De oudste dochter Jacoba was echter nog te jong om voor het gezin te zorgen zodat er hulp moest komen van het Leger des Heils. Op 17 juni 1936 kwam Lena van der Vijver te overlijden, een echtgenoot en acht kinderen achterlatend.
Op de ochtend van de 11e mei gaat Bram op de gebruikelijke tijd tegen zessen naar zijn werk in Oegstgeest. Hij werkte bij de firma Brussee, bijgenaamd “de Oliebol”, een groothandel in aardappelen. Het was zwaar werk, met 70 uur in de week, waarbij hij twee mud aardappelen in één keer moest optillen en versjouwen. Hij verdiende hiermee zes harde guldens in de week, waarvan hij er één zelf mocht houden. De dag ervoor, op 10 mei was de oorlog uitgebroken. Vader Gerrit vond het te gevaarlijk, maar Bram besloot toch naar zijn werk te gaan. Op de Leiderweg richting Oegstgeest werd hij getroffen door een verdwaalde kogel. Waar vandaan en door wie is nooit duidelijk geworden.
De Kerkstraat in Rijnsburg, met links de Openbare school waar in de meidagen het noodhospitaal gevestigd was. Genootschap Oud Rijnsburg
Op de 10e mei, toen het duidelijk was dat Nederland in oorlog was, had huisarts Edzard van der Laan tegen zijn vrouw gezegd dat hij met spoed een noodhospitaal ging inrichten in de Openbare School in de Kerkstraat en dat hij meteen naar de burgemeester ging om overleg te plegen. In loop van de dag kwam het gebouw in de vuurlinie te liggen waarna hij besloot om het noodhospitaal te verplaatsen naar het schooltje aan de noordzijde van de Vliet. Van der Laan had in de winter van ’39-’40 een EHBO vereniging opgericht. De leden ervan werden meteen naar het hospitaaltje ontboden en ze hebben daar gedurende de resterende oorlogsdagen geholpen met verzorgen en verplegen.
Bram werd met spoed weggebracht naar het noodhospitaal, waar Dr. van der Laan constateerde dat hij in zijn milt geraakt was. Milt- of leverbeschadiging veroorzaakt altijd omvangrijke en levensgevaarlijke interne bloedingen. Zo ook in het geval van Bram, hij overlijdt niet lang daarna aan zijn verwondingen. Jan van Veen, de veldwachter in het dorp begaf zich vervolgens naar vader Gerrit om hem het vreselijke nieuws te melden. De begrafenis vond daarna plaats op de NH begraafplaats naast de Kerk omdat de Gereformeerde begraafplaats aan de Sandtlaan niet gebruikt mocht worden. De overige kinderen uit het gezin Van der Vijver mochten niet bij de teraardebestelling aanwezig zijn. In de jaren die daarop volgden werd er tijdens de dodenherdenking een krans gelegd op het graf van Bram en na de bevrijding werd zijn naam genoemd op het Rijnsburgse oorlogsmonumentOntworpen door B. Buurman en O. Wenckebach. De laatstgenoemde is tevens bekend door het ontwerp van oorlogsmonument 'De Leeuw' in Katwijk. in de Kerkstraat.
1940 1945
IN GOD ZULLEN WIJ
KLOEKE DADEN DOEN
EN HIJ ZAL ONZE
WEDERPARTIJDERS
VERTREDEN
Het Rijnsburgse oorlogsmonument in de Kerkstaat. E. Wolthaus
Na de bevrijding van het zuidelijke deel van Nederland in de herfst van 1944 werd de Nederlandse regering in ballingschap in Londen per telegram op de hoogte gesteld dat er een nieuwe algemene hulpverleningsorganisatie in oprichting was.
Deze organisatie moest de eerste nood onder de bevolking ledigen en een aanzet geven tot de wederopbouw. Voor de formele oprichting moest men wachten tot 9 juli 1945. De naam van de organisatie werd Nederlands Volksherstel en bestond uit een aantal vooroorlogse hulporganisaties waaronder het Nederlandse Roode Kruis, het Nationaal Fonds voor bijzondere Noden en de voormalige verzetsbewegingen als de L.O. en het Nationaal Steunfonds.
Overal werden er lokale afdelingen van de N.V.H. opgericht. Zo ook in Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg. In Katwijk was het initiatief genomen door Dr. L. BorleffsDr. Leonard Borleffs, 1897-1962, huisarts te Katwijk aan Zee . Vrijdagavond 1 juni 1945, met Nederland nog volop in de bevrijdingsroes, vindt er in de Kapel in de Katwijkse Voorstraat een samenkomst plaats in het kader van het Nederlands Volksherstel.
Zicht op de Voorstraat met geheel rechts de Kapel. E. Wolthaus
Met de sprekers Pater Patricius Mikx en Ds. C.A. van Harten heeft de avond een uitgesproken oecumenisch karakter. Katholiek en Protestants Katwijk slaat de handen ineen om de boodschap van het N.V.H. Nederlands Volksherstel toe te lichten. De wederopbouw van Nederland en hulp aan voormalig onderduikers, repatriërenden en oorlogsgedupeerden.
Het Nederlands Volksherstel had niet alleen de doelstelling om materiele hulp te bieden maar moest ook een rol spelen in het herstellen van het omgaan met gezag door het Nederlandse volk. In de vijf bezettingsjaren had met name de jeugd zich tegen iedere vorm van autoriteit gekeerd. Met het vertrek van de Duitsers moest de nationale orde weer hersteld worden. Pater Mikx sprak hierover de volgende woorden.
Laat ons teruggaan naar mei 1940, het honigzoete gefluit van den bezetter en de steeds meer groeiende verzetsgeest in ons volk. Op ieder bevel volgde een “neen” en bij iedere opdracht een afwijzing. Voor onze jeugd, die in dit milieu opgroeide en het waarom niet begreep, beteekende dit een groot gevaar. Hen in den juiste banen te leiden zal een grootsche taak zijn en bijdragen tot wederopbouw van land en volk.
Pater Patricius Mikx, Katwijk 1 juni 1945
Vanaf juni 1945 was het plaatselijk N.V.H. kantoor in Rijnsburg gevestigd aan de Vliet NZ 29 en in Valkenburg kon men terecht bij voorzitter A. van de Berg in de Hoofdstraat 38. Het Valkenburgse comité bestond verder uit Mej. C. van Stijn, C. van Donk en en P. van der Perk. Vanaf 1 september kon men elke donderdag avond tussen 7 en 8 uur terecht op het wekelijkse spreekuur.
Een van de organisaties waar frequent mee werd samengewerkt, die later opging in het Nederlands Volksherstel, was de Hulpactie Roode Kruis, de H.A.R.K. In juni 1945 werd er een grote landelijke goederen inzameling gehouden. Tussen 11 en 16 juni gingen de Volksherstel vrijwilligers langs de deuren om kleding, schoeisel, linnengoed, keukengerei en meubilair bij de mensen op te halen.
Op 29 augustus wordt de Raad van Bestuur van het Nederlands Volksherstel officieel geïnstalleerd. Dit gebeurd in de Rolzaal in Den Haag waarbij Prinses Juliana haar nieuwe taak als voorzitster van de Raad van Bestuur van het Nederlands Volksherstel aanvaard.
Naast het lokaal inzamelen van hulpgoederen werden er door het Nederlands Volksherstel ook landelijke geld inzameling acties opgezet. Een van de opmerkelijkste was de verkoop van sigaretten ten bate van het Nederlands Volksherstel.
Op 24 oktober 1946 stelde de Nederlandse regering 200.000 pakjes importsigaretten beschikbaar voor het Nederlands Volksherstel. De pakjes sigaretten werden verkocht met een toeslag van 3 gulden bovenop regulier verkoopprijs in de winkels. Engelse, Amerikaanse en Egyptische sigaretten werden onder de winkeliers verspreidt.
De Nederlandse Volksherstel sigaretten campagne. E. Wolthaus
De actie werd een groot succes en in 1946 rookte Nederland een slordige drie miljoen gulden bij elkaar ten bate van het Nederlands Volksherstel. Er werd besloten om dit te herhalen in 1947 en 1948. Ondanks dat de extra toeslag op de pakjes sigaretten werd verlaagd van drie naar één gulden en werd er in deze laatste twee jaar naar schatting toch nog in totaal twee miljoen opgehaald. De opbrengst was ten bate van het fonds Noodgebieden. Na opheffing van het Nederlands Volksherstel ging de resterende opbrengst naar het in de tussentijd opgerichte Julianafonds.
Dr. J.P. Niekerk en de verbandplaats in het ZeehospitiumIn de ochtend van 10 mei 1940 is Duitsland het neutrale Nederland binnengevallen. De grenzen zijn overschreden en Duitse vliegtuigen doorkruisen het Nederlandse luchtruim op weg naar hun doel. Duitse Junkers Ju-52 transportvliegtuigen cirkelen boven het vliegveld Valkenburg in een poging om te landen
Dr. Jacob Pieter Niekerk P. Posthuma
Te midden van dit alles is Dr. Jacob Pieter Niekerk in de hoofdverbandplaats in het Zeehospitium druk bezig om een grote stroom gewonden te behandelen. Deze hoofdverbandplaats van het Nederlandse leger is in allerijl verplaatst vanuit het Seminarium in Katwijk aan den Rijn naar de gebouwen van het Rotterdams Zeehospitium aan de Katwijkse kust.
Het Seminarium aan de Overrijn was bij de aanval op het vliegveld Valkenburg direct in de vuurlinie komen te liggen bij gevechten met Duitse luchtlandingstroepen. De Nederlandse legerleiding had hierop besloten om de centrale opvang van gewonden per direct te verplaatsen naar het nog relatief rustige Katwijk aan Zee. Vanuit de hoofdverbandplaats in het Zeehospitium werden de de zwaar gewonden afgevoerd naar de ziekenhuizen in Leiden.
Jacob Pieter Niekerk, in het dagelijkse leven arts in Noordwijk, werd geboren in Schoonhoven op 1 April 1902 als zoon van zoon van Gerrit Jan Niekerk en Plonia Kooijman. Hij studeerde medicijnen in Utrecht en was daarna werkzaam als assistent in de huisartsen praktijk van zijn vader. Op 27-jarige leeftijd trad Jacob Niekerk op 12 maart 1930 in Krimpen a/d IJssel in het huwelijk met Catharina Jacoba Blom. Na het huwelijk ging hij aan de slag als huisarts in Noordwijk en bouwde daar een bloeiende praktijk op. Het stel betrok een huis aan de Voorstraat 85 en kreeg vier dochters; Ida, Plonia Maaike, Wil en Tine. Op het lokale verenigingsvlak was hij actief, als voorzitter van het Groene Kruis en als bestuurslid van de St. Joris doelenDe boogschutters vereniging aan de Offemweg 17 in Noordwijk.
Dr. J.P. van Nieuwkerk (geheel links) in zijn rang als afdelingsarts van III-2.R.A. tijdens een parade ter ere van de verjaardag van prinses Juliana. Oorlogsbronnen
Tijdens de algehele Mobilisatie van 1939 werd hij opgeroepen en ingedeeld bij C.-III-2R.A als afdelingsarts, reserve officier 1ste klasse onder Majoor H.J.J.W. Dürst Britt. C.-III-2R.A. was van oorsprong in Den Haag gelegerd, maar werd tijdens de Mobilisatie door de legerleiding naar Katwijk en Noordwijk verplaatst. Het artillerie regiment bestond uit twee Afdelingen met elk 12 stukken 7-veld en de 3e Afdeling (III-2R.A.) met 12 houwitsers. C.-III-2R.A onder leiding van Dürst Britt was de eenheid die verantwoordelijk was voor de artillerie beschietingen op het centrum van Valkenburg in een poging om de Duitse troepen te verdrijven die zich vanaf het vliegveld terug hadden getrokken naar het dorp.
Dienstplichtig Sergeant Starkenburg werd met ernstige verwondingen aan zijn lies in de loop van de 10e mei binnengebracht bij Dr. Jacob Niekerk die de leiding had over de hoofdverbandplaats in het Zeehospitium. Zijn verwondingen had hij opgelopen bij de straatgevechten in Katwijk aan de Rijn bij een poging het Seminarium te heroveren op de Duitse parachutisten die zich daar verschanst hadden. Onder het vallen van Duitse bommen verleende Dr. Niekerk eerste hulp om vervolgens Starkenburg door te sturen naar een Leidsch Ziekenhuis om daar geopereerd te worden.
Om half zeven s’avonds werd er door Dr. Niekerk medische hulp geboden aan een groep gewonden van 2-III-4R.I. Zij waren eerder die dag in hevig Duits mitrailleurvuur vanaf het vliegveld terecht gekomen. Hierbij was één man gedood en veertien gewond geraakt. Onder hen was Dienstplichtig Soldaat J. de Boer die bij de gevechten een kogel in zijn arm had gekregen en was geraakt door meerdere granaatsplinters.
Na de capitulatie hervatte Dr. Niekerk zijn werkzaamheden als huisarts in Noordwijk. Als voorzitter van het Groene kruis zet hij zich in voor de bestrijding van tbcLongtubercolose, De behandeling bestond uit rust en kuren in sanatoria in gebieden met 'gezonde lucht'. Op 10 april 1941 wordt in Noordwijk het nieuwe Wijkgebouw van het Groene Kruis aan de Hoofdstraat 12 officieel geopend. Het Groene kruis is belast met de controle van gezinnen waar tbc voorkomt, Dit wordt uitgevoerd door een zogenaamde huisbezoekster. Voor de behandeling van de tbc patiënten is in het nieuwe wijkgebouw een heuse lighal ingericht.
Het graf van Dr. Jacob Pieter Niekerk op de Algemene begraafplaats in Noordwijk aan Zee. E. Wolthaus
Echter op 24 augustus 1942 komt Jacob Pieter Niekerk volledig onverwacht op zijn vakantieadres in Zeist aan een hartaanval te overlijden. Noordwijk reageert geschokt. Op vrijdag 28 augustus leidt Ds. W. W. Siddré uit Noordwijk-Binnen de afscheidsdienst in het huis van Dr. Niekerk aan de Voorstraat waarna zijn lichaam om 12:00 onder grote belangstelling wordt bijgezet op de Algemene begraafplaats in Noordwijk aan Zee. Hierbij zijn Burgemeester Van de Mortel, de Noordwijkse gemeenteraad en vertegenwoordigers van het Groene, het Wit-gele kruis en de St. Joris doelen aanwezig. Na een korte rede van Ds. Siddré spreekt zijn weduwe een woord van dank tot de aanwezigen.