Danny Hoek Overval op het distributiekantoor

Een deel van het gemeentehuis van Katwijk aan Zee werd in 1942 aangewezen als distributiekantoor, de plaats waar men bonnen kon halen om levensmiddelen te kopen. Op zaterdagochtend 8 april 1944 is het distributiekantoor slechts van 9 tot 10 geopend. Rond half 10 worden de aanwezige klanten en personeel opgeschrikt door een luide knal. Het pistoolschot komt uit de vestibule van het gemeentehuis.

In de vestibule staat Wachtmeester der Gemeentepolitie Karel Vermeulen met getrokken pistool in een hoek met goed overzicht over de gangen en de loketten van het distributiebureau. Voor de buitendeur ligt het lichaam van een man, gehuld in een lange jas. Een andere gewapende man, die door het raam van de buitendeur de neergeschoten man ziet liggen, vlucht weg nadat Vermeulen zijn pistool ook op hem richt. Karel geeft de plaatsvervangend leider van de distributiedienst de opdracht om telefonisch om politieassistentie te vragen. De telefoon blijkt onklaar gemaakt te zijn.

[…] de zekeringen van de telefooninstallatie zag ik even later op een bank in de vestibule liggen, vlak bij den man, dien ik had neergeschoten

K. Vermeulen

Proces-verbaal No.16/44 Politie Katwijk

Een van de bezoekers werd daarop om politie- en doktershulp gestuurd. De politie was na 10 minuten ter plaatse onder leiding van Opperluitenant der Gemeentepolitie A.A. Buyens. Zij doorzochten het hele gemeentehuis maar troffen geen verdere verdachten meer aan. Gemeentearts dr. Lodder verscheen ter plaatse om medische hulp aan de neergeschoten man te bieden. Dit mocht niet baten, het schot in de linkerborst was de man fataal geworden.

Het lichaam van Pieter Maaskant voor de buitendeur van de vestibule waar hij werd neergeschoten.

Het lichaam van Pieter Maaskant voor de buitendeur van de vestibule waar hij werd neergeschoten. Katwijk in Oorlog

Ook Sturmführer Scholl van de Sicherheitsdienst te Rotterdam kwam ter plaatse om een onderzoek in te stellen. Aan hem werden de zaken overhandigd die op het lijk werden aangetroffen; Een geladen pistool met 7 patronen, reservehouder met 7 patronen, wat geld, een zakboekje, een portefeuille en het persoonsbewijs van de man.

Het mij door het slachtoffer ter hand gestelde persoonsbewijs stond ten name van: Pieter Maaskant, geboren te Bodegraven, 22 mei 1921, studeerende en wonende te Leiden, Johan de Witstraat 51

K. Vermeulen

Proces-verbaal No.16/44 Politie Katwijk

Herman Lugthart

Herman Lugthart P. Lugthart

Georganiseerd verzet

Herman Lugthart was in Katwijk werkzaam als distributie-ambtenaar. Op een dag verscheen Arie Ouwehand aan het loket met het verzoek een stamkaart en bonnen te leveren voor iemand die zogenaamd in Duitsland werkte. Ouwehand, plaatselijk leider van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (L.O.) in Katwijk aan Zee, had hier uiteraard geen papierwerk voor bij zich. Herman twijfelde omdat hij niet zomaar kaarten kon stelen. Toch bracht hij die avond de gevraagde documenten langs bij Arie; ongetwijfeld had de autoritaire overdracht van het verzoek hier alles mee te maken.

Onzin, je brengt me die kaarten vanavond maar en geen gezeur!

Arie Ouwehand

uit “Marinus Post, alias Evert” door Karin

De hoeveelheid onderduikers groeide en groeide. Het achterover drukken van stamkaarten en bonnen gebeurde op dagelijkse basis, met medeweten van de chef van het distributiekantoor. Herman was inmiddels onderdeel van de L.O. geworden.

Eind 1943 moest Herman naar C.P. van Egmond in Rijnsburg komen. Terwijl hij daar op bezoek is verlaten Van Egmond en zijn vrouw de kamer, waarna er twee gemaskerde mannen met getrokken pistool de kamer binnenkomen. Het blijkt een test. Herman weet zich rustig te houden, waarna de mannen zich identificeren als Evert en Hugo.

Evert, beter bekend als Marinus Post, geeft Herman de opdracht een kopie van de sleutel van de distributiekluis te maken. Tot drie keer toe probeert Herman met kleizeep een mal van de sleutel te maken maar telkens past de sleutel niet. Marinus besluit dat er een overval gepleegd moet worden. Herman kiest voor 8 april, dan zou NSB’er Vermeulen niet aan het werk zijn.

De overval

Op de ochtend van de achtste vertrekken zes mannen vanuit Rijnsburg richting het gemeentehuis van Katwijk. Het zijn Henk Steenbeek, Arnoldus “Arie” Stramrood, Willem Frederik “Frits” Smit, Hugo van der Wel, Pieter Maaskant en een andere onbekende persoon. Een aantal van hen hebben die nacht geslapen bij Johannes Schoneveld en Cornelia Star aan de Vliet Noordzijde. Mevrouw Star weet zich na de oorlog te herinneren dat Maaskant die avond van de zenuwen bij haar had uitgehuild.

Willem Frederik “Frits” Smit Genootschap Oud Rijnsburg

Hugo van der Wel Genootschap Oud Rijnsburg

Henk Steenbeek Genootschap Oud Rijnsburg

Arnoldus “Arie” Stramrood Genootschap Oud Rijnsburg

Op enige afstand wacht Herman Lugthart gespannen af wat er gebeuren gaat. Hij kan niet meedoen omdat iedereen op het gemeentehuis hem zou herkennen. De mannen gaan het gemeentehuis binnen. Twee van de overvallers dwingen onder bedreiging met een pistool Wachtsman Cornelis Barnhoorn naar boven te gaan en zich gedeisd te houden.

Er zal een overval plaats hebben en als je je mond open doet, dan schiet ik je dood.

Een van de overvallers

tegen Wachtsman Cornelis Barnhoorn,
Proces-verbaal No.16/44 Politie Katwijk

Drie van de overvallers begeven zich naar de loketten, maar het is hen al gauw duidelijk dat er iets niet in de haak is. Achter de loketten zit NSB‘er en Wachtmeester Karel Vermeulen, die die morgen invalt voor een zieke collega. Het komt hem vreemd voor dat de heren constant mensen voor laten gaan in de rij en dat ze hem doordringend aankijken. Als Karel de deur van het Distributielokaal opent om naar de mannen toe te lopen verwijderen ze zich naar de uitgang.

Achter de deur staat nog een van de mannen. Met de hand op het pistool vraagt Vermeulen wat hij komt doen. Hij zegt ziekenbonnen nodig te hebben, waarop Vermeulen hem verwijst naar loket 1. Tot diens verbazing loopt de man direct naar buiten. Hij kijkt door een raam naar buiten en ziet dat de vier zich langs de voorgevel van het Raadhuis naar de deur van de kelderverdieping lopen.

Toen zij naar boven keken en mij zagen, zag ik, dat twee dezer personen elkander aanstieten, waarop allen zich in de richting van het tuinhek voor het Raadhuis verwijderden.

K. Vermeulen

Proces-verbaal No.16/44 Politie Katwijk

Pieter Maaskant, die doodgeschoten werd tijdens te overval.

Pieter Maaskant, die doodgeschoten werd tijdens de overval. Oorlogsgravenstichting

Vermeulen loopt direct terug naar de kelderverdieping en treft daar een man aan die hem langs de trap omhoog aankijkt. Wanneer hij hem vraagt wat hij daar doet draait de man zich om en loopt de keldergang in. Met getrokken pistool gaat Vermeulen hem achterna en sommeert hem te blijven staan. Hij verklaart diarree te hebben zegt even naar het toilet te zijn geweest. Na enkele malen vragen overhandigd hij zijn persoonsbewijs. Het is Pieter Maaskant.

Onder schot gehouden loopt Pieter voor Vermeulen uit de trap op terug naar de gang met de loketten. Als Karel zijn collega Luca roept om Maaskant te fouilleren neemt hij de benen. Om de hoek in de vestibule draait Maaskant zich met getrokken pistool om. Vermeulen duikt weg en lost een gericht schot, waarop Maaskant bij de deur in elkaar zakt. De poging tot overval eindigt in een dodelijk drama. Herman fietst snel naar Rijnsburg, waar hij Evert treft die op de overvallers wacht, en vertelt wat er gebeurd is.

Marinus Post gaf mij toen een pistool in de hand en zei: Vanaf nu ben jij mijn zesde man.

Herman Lugthart

uit “Marinus Post, alias Evert” door Karin

Archiefkaart uit het hoofdkwartier van de NSB met een vermelding van de overval te Katwijk. M. Varkevisser

Berechting

Op 9 juni 1945 wordt op last van de Militair Commandant te Leiden het lichaam van Pieter Maaskant opgegraven. Dokter J.P.C. Hulst uit Leiden verricht onderzoek van de kleren en het lijk in de zaak tegen Vermeulen; verdacht van doodslag.

Op 21 augustus 1945 vond in het paleis aan de Kneuterdijk te Den Haag in een daarvoor speciaal ingerichte balzaal de eerste zittingsdag van het Bijzonder Gerechtshof plaats. Die dag werd een mengelmoes aan zaken behandeld, waarvan de uitspraken als leidraad voor toekomstige zaken zou moeten dienen. Onder de acht verdachten bevond zich Vermeulen. Burgemeester Woldringh van der Hoop verklaart als getuige dat het distributiebureau van Katwijk een maandelijkse bijdrage aan het verzet leverde en er nooit instructies vanuit Nederlandse zijde geweest waren over een overval. Een politiecollega verklaarde tevens dat Karel aarzelend had opgetreden. Die dag wordt tegen twee verdachten de doodstrafDe Bijzondere Gerechtshoven hebben tegen ruim 14000 personen vonnissen uitgesproken, waaronder 145 doodstraffen. geëist. De zaak Vermeulen wordt geschorst tot er nader onderzoek is verricht. Vermeulen zag lijkbleek en dreigde flauw te vallen.

Het Bijzonder Gerechtshof eist in januari ’46 alsnog de doodstraf, omdat Maaskant zonder dringende noodzaak zou zijn doodgeschoten. In de getuigenverhoren die volgen verklaart Woldringh van der Hoop dat Vermeulen altijd een plichtsgetrouw en stipt ambtenaar is geweest. Ook heeft hij nooit verzetsactiviteiten verraden aan de bezetter. Vermeulen zegt onschuldig te zijn. Hij heeft weliswaar Pieter doodgeschoten, echter puur omdat hij zelf beschoten dreigde te worden. Raadsman J. van der Plas concludeert na zijn uitgebreide verdediging dat er op grond van de tenlastelegging geen veroordeling zou kunnen volgen.

15 jaar gevangenisstraf met ontzegging van beide kiesrechten voor het leven; zo luidt in februari het vonnis. In hoger beroep wordt de uiteindelijke straf bij uitspraak van de Bijzondere Raad van Cassatie te Den Haag omgezet naar 12 jaar gevangenisstraf.

Ter nagedachtenis aan Pieter Maaskant wordt in 1948 in het gemeentehuis een plaquette onthuld. De bronzen plaquette is vervaardigd door prof. Wenkebach en hangt nog steeds op de plaats waar Pieter in ’44 het leven liet.

De bronzen plaquette ter nagedachtenis aan de overval. Katwijk in Oorlog

“Het Baken”, een Katwijkse verzetskrant

Er wordt op de deur geklopt. Iedereen in de woning van Jan van Rijn aan Zeeweg 52 schrikt op, het is immers al na de avondklok! In allerijl wordt de radio verstopt in een luik onder de kast en wordt het stencil voor verzetskrant “Het Baken” onder de traploper gefrommeld. “Doe maar open, want ik zie toch wel dat jullie licht aan hebben!”. Het is overbuurman dominee Van Ginkel, tot ieders opluchting. Het huis van Jan is op dat moment één van de weinige panden in Katwijk dat nog elektriciteit heeft; afgetapt van de gasfabriek.

Het ontstaan van de illegale pers in Nederland

Nadat de Duitsers Nederland hadden bezet begonnen zij direct met de zogenaamde “Gleichschaltung”. Dit hield in dat Nederland “hervormd” diende te worden naar Nationaal Socialistische standaarden, zodat de Nazipartij absolute macht kon afdwingen. In Duitsland vielen de pers, beeldende kunsten, literatuur, film en theater al sinds eind 1933 onder de censuur van Joseph Goebbels’ Reichskulturkammer.

In mei 1940 moesten alle kranten een verklaring publiceren waarin zij loyaliteit aan de bezetter beloofden. Dit had tot gevolg dat de Nederlandse bevolking op een zeer monotone wijze van nieuws voorzien werd. Van objectieve oorlogsverslaggeving was eigenlijk geen sprake meer, wat tot gevolg had dat illegale kranten in Nederland overal als paddenstoelen uit de grond schoten. Toen in mei ’43 ook de radio’s ingeleverd moesten worden werd de illegale pers een van de weinige manieren om aan betrouwbaar nieuws te komen.

De illegale pers in Katwijk

Vanaf juli 1943 werd in Leiden “De Kroniek van de Week” gedrukt. Aannemer Willem Vooijs uit Katwijk kwam in contact met de redactie, waarmee hij regelde dat het blad ook in Katwijk uitgegeven kon worden. Het begon pril; met zo’n 75 Katwijkse abonnees. Dit aantal groeide al snel naar zo’n 400 lezers. Dat het beschikbaar stellen van de krant in het dorp niet zonder gevaar was staat buiten kijf. Vooijs kende veel van zijn abonnees niet, waardoor er altijd de kans bestond dat hij verraden kon worden, met alle gevolgen van dien.

Het aantal lezers groeide zo snel dat Willem het werk niet meer alleen af kon. Hij nam enkele vertrouwelingen in dienst die de bezorging op zich gingen nemen. Het blad moest vanzelfsprekend uit Leiden komen, wat de nodige moeilijkheden met zich meebracht. De weg naar Leiden voerde via Rijnsburg en Oegstgeest langs diverse Duitse controleposten, waar steekproefsgewijs mensen gecontroleerd werden. De pakkans lag erg hoog en dikwijls kwamen hierdoor te weinig bladen binnen; soms zelfs helemaal niets. De lezers hadden geen weet van deze moeilijkheden, waardoor er klachten ontstonden wanneer de krant een keer niet verscheen. Het kon zo niet langer.

Een Duitse wachtpost op de Sandtlaanbrug in Katwijk aan den Rijn. D. Hoek

“Het Baken”

Vooijs vatte in begin ’44 het plan om in Katwijk een eigen krant uit te geven. Hij besprak het plan met Jan van Rijn, kassier bij de Coöperatieve Raiffeisenbank. Van Rijn werd hoofdredacteur van de krant die “Het Baken” moest gaan heten. Willem Vooijs werd zelf penningmeester van “Het Baken” en zorgde dat het geld dat overbleef naast de kosten om het blad te vervaardigen ten goede kwam aan onderduikers en een maandelijkse bijdrage aan de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers district Leiden.  Op dinsdag, donderdag en zaterdag zou het blad uitkomen, maar bij speciale gebeurtenissen verschenen extra bulletins.

De woning van Jan van Rijn op Zeeweg 52 was het zenuwcentrum van “Het Baken”. Hier zetelde de directie en werden de vergaderingen van de redactie gehouden. Het huis was een van de weinige panden in Katwijk met elektriciteit, want dat werd illegaal afgetapt van de gasfabriek. Willem Vooijs regelde dat met elektricien Boot en dhr. Dijkdrent, de directeur van de fabriek.

Vooijs en Van Rijn waren natuurlijk niet de enige betrokkenen. Er was een netwerk van mensen nodig voor het opnemen van nieuws, redactie, het schrijven van artikelen, het drukwerk en de bezorging. Veel van de direct betrokkenen waren praktisch buren van elkaar. Zo woonde Willem Vooijs om de hoek in de Wyborghstraat, Leen Bezemer aan de Zeeweg tegenover Jan van Rijn en Cees Varkevisser was weer een achterbuurman. Redacteur J. Wieringa zat bij Vooijs ondergedoken en was zodoende ook op een steenworp afstand.

Willem regelde dat de stencilmachine van Coöperatie “Helpt Elkander” belangeloos ter beschikking gesteld kon worden. Jan van der Lee beschikte over een ruimte alwaar de stencils gedrukt konden worden.

Het gebouw van Coöperatie “Helpt Elkander” aan de Voorstraat, ter hoogte van de Gasthuissteeg. D. Hoek

Jan Klok nam het stencilwerk op zich. Hij reed ook dikwijls op de bakkersfiets, inmiddels met massieve banden, met honderden krantjes in een oude kussensloop naar Katwijk aan den Rijn. Stencils en losse nummers werden vaak bij de heren thuis bewaard, bijvoorbeeld onder de traploper.

Op vrijdagen nam Cees Varkevisser, directeur van de Visserijschool, in steno het militair en politiek weekoverzicht van Lou de Jong op van Radio Oranje. Hij herschreef dat vervolgens in normaal Nederlands en kwam het dan die zelfde avond nog over de schutting bij Van Rijn aangeven, waar hij schuin achter woonde. Gereformeerd predikant H. Van Tongeren, zoon van de banketbakker, schreef bemoedigende artikelen

Leen Bezemer, administrateur bij de politie, was belast met het typen van de stencils. Hij kwam in de avonduren naar Van Rijn toe, alwaar ze om beurten drie regels van het radiojournaal opschreven voor het geval Varkevisser verhinderd zou zijn. Dit alles gebeurde bij kaarslicht of in de schemer van een olielamp. Bezemer was hiervoor de aangewezen persoon, omdat hij een SonderausweisVergunning om zich binnen de spertijden buiten te begeven. Werd bewaard bij het persoonsbewijs. had vanwege zijn werk waardoor hij geen last had van de spertijden. Hij woonde tevens pal aan de overkant bij Van Rijn.

Papierschaarste

Papier was zeer schaars en er was heel wat nodig. Bij het gemeentehuis werd veel papier weggehaald en Bezemer stal het op zijn beurt op het politiebureau. Hij kwam er op een gegeven moment alleen nog maar om papier mee te nemen; doorgaans 3 a 4 pakken van 500 vellen. Immie, een nichtje van Van Rijn, is zelfs eens verkleed als verpleegster naar Amsterdam afgereisd om daar papier te halen. Vooijs had daar nog wel een adresje; ze bracht weer voor een aantal weken voorraad mee. Het resultaat van de verschillende papierbronnen is goed te zien wanneer je de kranten van toen bekijkt. Het formaat en kleur van het papier deed er eigenlijk niet toe, als er maar gedrukt kon worden.

Enkele nummers van “Het Baken”, waaronder een speciale “Victory Day” editie. D. Hoek

Een ongekend succes

In het begin waren er de 400 abonnees van “De Kroniek van de Week” die “Het Baken” ontvingen. Dit aantal groeide al gauw naar zo’n 1500 betalende lezers, verspreid over Katwijk en Valkenburg.

Het werk breidde zich rap uit. Door het toenemen van het ledenaantal, en daarmee ook het aantal kranten werden er meer mensen betrokken bij het verzetsblad. W. Dubbelaar was toegetreden tot de redactie van “Het Baken”. Wieringa was naar Utrecht vertrokken, omdat zijn vader ziek geworden was. Tientallen bezorgers zorgden ervoor dat het blad bij de abonnees terechtkwam. Er werd vaak tot diep in de nacht doorgewerkt en in de weken voor de bevrijding kwam het blad bijna iedere dag uit, om de bevolking zo goed mogelijk op de hoogte te houden.

De bevrijding

De drukkerij is in totaal vier keer verplaatst, omdat er vernomen werd dat er moeite gedaan werd om de drukkerij te ontdekken. De heer Timmermans te Katwijk aan den Rijn bood onderdak aan “Het Baken”, en later is het verhuisd naar het gemeentehuis van Katwijk. Daar is “Het Baken” tot de bevrijding gedrukt. De redactie is al die tijd wel op Zeeweg 52 gebleven.

Het verbaasde de betrokkenen hoeveel mensen wisten waar “Het Baken” gemaakt werd. Toen het nieuws van de bevrijding de avond voor het grote moment de ronde deed dromden de mensen samen voor het huis aan de Zeeweg om het laatste nieuws te bemachtigen. De Duitsers liepen nog steeds bewapend door het dorp.

We gaan met groot verlof. We treden naar buiten, knipperende tegen de felle zon van de vrije publiciteit; wij, die tot de nachtploeg van het verzet hebben behoord. Onze taak was ons een eer. Het was een altijd opnieuw dankbaar aanvaard blijk van waardering, wanneer je ergens “Het Baken” onder je neus geduwd kreeg met de opmerking: Lees dan zelf. Het staat in het blaadje.

H. van Tongeren

Slotnummer “Het Baken”, 31 mei 1945

De avond voor de bevrijding werd tot diep in de nacht doorgewerkt om een recordoplage van drieduizend bevrijdingsedities te drukken! Na de bevrijding bleef “Het Baken” nog enige tijd bestaan op verzoek van Dirk Meerburg, plaatselijk commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten te Katwijk aan Zee, totdat de reguliere kranten weer zouden verschijnen. Er verscheen in die tijd vrijwel dagelijks een nummer van de krant.

De bevrijdingseditie van “Het Baken” van 5 mei 1945. D. Hoek

Toen “Het Baken” tot een einde kwam was er een bedrag van zo’n 18.000,- gulden overgebleven, meer dan 200.000,- euro vandaag de dag. Dit is gedoneerd aan Stichting ‘40-45’.

Ontactisch gezant

Stunden herzlicher kameradschaft im Haag

Op 9 september 1941 arriveerde Japans generaal Hiroshi Ōshima op Fliegerhorst Katwijk. Bij het openen van de deuren van het Junkers JU52 transportvliegtuig werd hij opgewacht door Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden General der Flieger Friedrich Christiansen. Samen inspecteerden ze de aangetreden bewakingstroepen van het vliegveld. Het schouwspel werd minutieus op video en foto vastgelegd.

Ōshima inspecteert de aangetreden manschappen op Flugplatz Katwijk. D. Hoek

Ambassadeur Oshima, vertrouwensman van Hitler

Ōshima was eerder dat jaar aangesteld als ambassadeur te Berlijn. Op 28 februari 1941 overhandigde de generaal zijn geloofsbrieven aan de Führer en Reichsaußenminister Joachim von Ribbentrop op de Berghof te Berchtesgaden. Hij werd begeleid door gezant Sakuma, Botschaftsrat Kase, Militärattaché Generalleutnant Banzai en Marineattaché Kapitän zur See Yokoi.

Hij was geen onbekende in Berlijn. Al in 1934 was hij er als Japans Militärattaché werkzaam, sprak perfect Duits en raakte al gauw bevriend met Von Ribbentrop, die hem in ’35 aan Adolf Hitler voorstelde. Ōshima werd een persoonlijke vertrouweling van Hitler en had dusdoende toegang tot vrijwel alle oorlogsplannen en staatszaken.

Parade op het Plein

De ambassadeur was op rondtocht door Europa. Tijdens het bezoek aan Nederland was hij de persoonlijke gast van Christiansen. Het gezelschap reed op naar Den Haag, waar ter ere van het bezoek om 13:00 een parade was georganiseerd. Er waren militaire optochten van diverse legeronderdelen rondom het voormalige departement van Defensie aan Het Plein. Vanaf het bordes sloegen General der Flieger Christiansen, General Ōshima, Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete Reichsminister Seyss-Inquart, Generalmajor Walter Schwabedissen en andere hooggeplaatsten het militair schouwspel gade.

General der Flieger Christiansen, General Ōshima en andere hooggeplaatste militairen op het bordes van het voormalige departement van Defensie aan Het Plein D. Hoek

Um 13 Uhr marschierte unter klingendem Spiel eine Kompagnie der Luftwaffe auf, die mit Front zum ehemaligen Kriegsministerium Aufstellung nahm. Darauf schritt der Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, General der Flieger Fr. Christiansen, mit dem hohen japanischen Gast die Front der unter präsentiertem Gewehr stehenden Kompagnie ab.

Deutsche Zeitung in den Niederlanden

9 september 1941

De parade trok enorm veel bekijks; ook van de Hagenezen, die rijen dik rond het Plein stonden om een glimp op te vangen van de hoofdpersonen. Na de parade werden de stad Rotterdam en haar havens bezocht en ’s avonds was de ambassadeur te gast bij Seyss-Inquart. Woensdagmorgen verliet de hoge gast Nederland weer per vliegtuig vanaf Fliegerhorst Katwijk.

Generaal Hiroshi Ōshima neemt onder begeleiding van General der Flieger Christiansen de parade op het Plein af. D. Hoek

Ontactisch gezant

Radio Oranje en vele kranten in Nederlands Indië leverden commentaar op het bezoek. De Nederlandse regering in ballingschap had in die jaren nog altijd normale diplomatieke betrekkingen met Japan. Het Japanse bezoek aan de bezettende macht in Nederland en het gebombardeerde Rotterdam was bijzonder pijnlijk, vooral voor de mensen in Nederlands Indië, alwaar kort daarvoor een grote Japanse delegatie onderhandelde.

[…] dat de Japansche ambassadeur te Berlijn, generaal Oshima te Den Haag een parade bijwoonde van Duitsche troepen en later een bezoek bracht aan Rotterdam, waar de Duitschers hem ongetwijfeld een „meesterstuk” van de Duitsche cultuur, dat het vorige jaar in weinige uren werd gewrocht, wel zullen hebben laten zien.

Soerabaijasch handelsblad

13 september 1941

Katwijk en de Atlantikwall

Bijna iedere Katwijker heeft als kind over de tankwal in het Panbos gelopen. De pantsermuur die het hele duingebied doorsnijdt spreekt bij velen tot de verbeelding en wanneer men spreekt over “de Atlantikwall” is de muur vaak het eerste dat in het hoofd opkomt. De muur is echter een klein onderdeel van een gigantisch netwerk van verdedigingswerken, gebouwd door de Duitsers om weerstand te bieden bij een geallieerde invasie; de Atlantikwall.

Kustbewaking

In april 1939, nadat de Duitsers het Sudetenland in Tsjecho-Slowakije binnen waren gevallen, werd de Nederlandse kustbewaking opgevoerd. Aan de kust werden stellingen ingericht en oude bunkers uit de eerste wereldoorlog werden een nieuw leven ingeblazen. Zo ook rondom Katwijk, waar in de duinen nog diverse van dergelijke bunkers stonden.

Er bestond aan de oostkant van Nederland een dreiging vanuit Duitsland. Aan de kust zouden de Engelsen de Nederlandse neutraliteit kunnen schenden om op te rukken richting de nazi’s. Nederland zou uit alle macht proberen de neutraliteit te bewaren. Dit alles bleek tevergeefs toen de Duitsers in mei 1940 binnenvielen. Na vijf dagen strijd capituleerde Nederland, waardoor ze nu behoorde tot het Duits bezette grondgebied.

Grenzaufsichtsstellen

Een Duits militair bij een Nederlandse bunker in de Noordduinen van Katwijk. E. Wolthaus

De Hollandse kustlijn was nu de buitengrens van het Duitse rijk en diende verdedigd te worden tegen geallieerde bedreigingen vanuit zee. Langs de gehele Nederlandse kust werden kustbewakingsposten ingericht, op punten die door de Duitsers beoordeeld waren als belangrijk. Vaak werden hier de reeds aanwezige Nederlandse verdedigingswerken hergebruikt.

Aan de Katwijkse boulevard werd Küstenwache 16 (KW16) ingericht, bij Noordwijk Küstenwache 15. Bezuiden Katwijk bevonden zich in de duinen Küstenposte 6 (KP6) en 7, en in het duingebied tussen Katwijk en Noordwijk nummer 4 en 5. Ook was in beide dorpen een Grenzaufsichtsstelle (GASt). Al deze locaties met bijbehorende eenheden van 1./ en 2./Infanterie Regiment 166 zagen toe op de kustbewaking.

In Noordwijk werd door de Marine Artillerie Abteilung 201 een kustbatterij met 4 stuks 15,5cm geschut ingericht, die met een bereik van 19,5 kilometer het zeefront tot aan Scheveningen konden zekeren.

Begin 1942 waren er in het gebied Noordwijk-Katwijk zo’n 700 Duitse militairen gelegerd die zich met kustbewaking bezig hielden.

Overzichtskaart met de Küstenwachen en Küstenposten bij Katwijk en Noordwijk.

Overzichtskaart uit november 1941 met de Küstenwachen en Küstenposten bij Katwijk en Noordwijk. NARA

“Nasse Dreieck”

Het gebied tussen Katwijk aan Zee en Leiden wordt door de Duitsers als zeer belangrijk beschouwd. Met haar talloze waterwegen, verkeersknooppunten, bruggen en toegang tot het spoor bij Leiden biedt het alle infrastructuur die bij een vijandelijke invasie nodig is. Ook zijn de duinen tussen Katwijk en Noordwijk het smalste en lopen er overal door het duin kanalen van de waterzuivering die eenvoudig uitgebouwd zouden kunnen worden tot tankhindernis. Vooral de boulevards van Katwijk en Noordwijk lenen zich in combinatie met de relatief korte stranden uitstekend voor een landing vanuit zee.

Es kommt ihm eine hohe Bedeutung zur das westlich vom “Nasse Dreieck” gelegene Katwijk aan Zee, muss daher als Stützpunkt gegen eine feindlichen Landung gut ausgebaut werden.

Inf. Regt. 166 – Abt. Ia Nr. 171/42 g.Kdos.

Beoordeling van het kustgebied op 2 februari 1942

De dreiging van een geallieerde landing wordt steeds groter naarmate de oorlog vordert. Toen de slag om Engeland verloren was werd het belang van een sterke defensieve linie langs de Atlantische- en Noordzeekust groter. Er werd besloten de bestaande verdedigingswerken uit te bouwen naar een netwerk van versterkte strategische punten. Men noemde het project Neue Westwall, en later Atlantikwall.

Een geschutsbunker van het type 680 naast de sluis. Gemeentearchief Katwijk

Atlantikwall

Belangrijke posities, zoals de Küstenwachen in Katwijk en Noordwijk, werden uitgebouwd tot Stützpunkte met zware betonnen bunkers. Tussen de Stützpunkte werden Widerstandsnesten gebouwd, met lichtere bunkers. Bunkers verrezen in het duinlandschap, om aanvallen vanuit zee, land en lucht af te weren. Over de boulevard van Katwijk en Noordwijk werd een pantsermuur gebouwd om aanvallers te vertragen. Katwijk, Noordwijk en Valkenburg vormden samen Stützpunktgruppe Katwijk, bestaande uit meer dan dertig afzonderlijke Stützpunke en Widerstandsnesten. De combinatie van luchtdoel- en artilleriebatterijen, kanalen, hindernissen en mijnenvelden zorgde ervoor dat er een ondoordringbare “vesting” ontstond.

Schematische weergave van de Duitse verdedigingswerken binnen Stützpunktgruppe Katwijk. Nationaal Archief

Afbraak

Het rigoureus uitbreiden van de verdedigingslinies bij Katwijk betekende dat er een deel van de bebouwing aan de Boulevard moest wijken. In juni 1942 werden er reeds bewoners uit het zogenoemde Sperrgebiet geëvacueerd. Ook werd de kerktoren van de Andreaskerk tot op kerkdakhoogte afgebroken. In juni 1943 werd besloten dat een strook van 150 meter huizen gesloopt zou worden om de rondomverdediging en schootsveld van de stellingen te verbeteren.

Im Zuge des weiteren Ausbaues des Stützpunktgruppe Katwijk-Noordwijk […] wird der Abbruch weiterer Gebäude erforderlich. Durch die Niederlegung der Häuser entsteht freies Schussfeld landeinwärts.

Dem Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden

Generalkommando LXXXVIII.A.K. op 12 juni 1943

Ook in Valkenburg moesten er huizen tegen de vlakte. Om ruimte te maken ten behoeve van het schootsveld van Widerstandsnest 245b werd aan de Rijnstroomlaan en de Katwijkerweg een in de jaren ’30 nieuw gebouwde wijk afgebroken.

Katwijkers tussen de puinhopen van bunkers die na de oorlog worden afgebroken aan de boulevard. Op de achtergrond is de Oude Kerk te zien, zonder toren. Katwijks Museum

De sloopwoede die gepaard ging met de bouw van de Atlantikwall heeft een impact die vandaag de dag nog zichtbaar is. Van de schitterende oude gebouwen die de boulevard vroeger sierden, zijn slechts Savoy, de Oude Kerk, de vuurtoren en gebouw de Waaier vandaag de dag nog aanwezig.

Tinus moet verdwijnen

Het is januari 1944, we staan aan de Katwijkerweg in Valkenburg; Een vooralsnog onbekende man wordt binnengebracht bij Govert Bol, plaatselijk leider van de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers. De blonde jongeman stelt zich voor als Tinus, een voormalig timmerman die het afgelopen jaar bij een boer ondergedoken was geweest en daar had gewerkt. Hij had dringend een nieuw onderduikadres nodig en Goof, zoals Govert ook wel genoemd werd, was hiervoor de aangewezen persoon. Hij had in Valkenburg en omstreken al voor tientallen mensen een veilig heenkomen gezocht.

Argwaan

Al gauw werd er een onderkomen geregeld bij Piet van Duijn aan de Lotsystraat. Piet was een van de eerste bewoners van de nieuwbouw uit 1941 aldaar na de verwoestingen in mei 1940. Ook kon Tinus aan de slag als timmerman bij Jan Oosterlee bij timmerbedrijf Abr. Oosterlee aan de Broekweg.

De nieuwbouw aan de Lotsystraat in 1943.

De nieuwbouw aan de Lotsystraat, waar Tinus bij Piet van Duijn ondergedoken was. G. Russchenberg

De onderduikoperatie verliep voorspoedig, zoals dit in de voorgaande jaren al veelvuldig gedaan was. Toch zou al gauw blijken dat er van alles rammelde aan het verhaal van Tinus. Na enige tijd begonnen er bij Goof steeds meer klachten binnen te komen over de vers geplaatste onderduiker. Zowel bij Oosterlee, als aan het onderduikadres bij Van Duijn, waren er op onverklaarbare wijze spullen verdwenen. Ook onderhield Tinus intiem contact met een getrouwde vrouw uit het dorp, wiens man van huis was. In een kleine gemeenschap als Valkenburg bleven dergelijke praktijken niet lang onopgemerkt en dat leidde al gauw tot commotie onder de inwoners. Goof vernam op de koop toe van Dr. Hueting dat de onderduiker bij hem in behandeling was voor een seksueel overdraagbare aandoening, of zoals in een na-oorlogs verslag krachtig beschreven als “Een ziekte die men in de regel niet bij een boer krijgt, maar wel voorkomt uit een losbandig leven”. Bol vertrouwde de zaak niet, er klopte iets niet aan het onderduikverhaal van Tinus. Hij drong aan op overplaatsing van de onderduiker, maar dit mocht niet baten.

Verrader

Goof Bol en zijn zoons Cor en Dik op 13 mei 1945.

Goof Bol en zijn zoons Cor en Dik op 13 mei 1945. G. Russchenberg

Inmiddels is het half mei ‘44 en Tinus is nog steeds bij Van Duijn ondergedoken. Goof gaat bij Piet op visite om de eventuele plaatsing van een nieuwe onderduiker met hem te bespreken. Het gesprek liep anders dan verwacht. “Tinus is van plan zich aan te sluiten bij de SS”, vertelt Van Duijn. Hij had eerder een briefje onderschept waarin Tinus dit beschreef en tevens aangaf dat hij het hele “zoodje” in Valkenburg zou verraden aan de Sicherheitsdienst. Dat zogenoemde “zoodje” bestond uit zo’n 17 Valkenburgers en Katwijkers die werkzaam waren in het verzet, of waar Tinus simpelweg onenigheid mee had. Govert en Piet stonden zelf ook op de lijst. De onderduiker was ontmaskerd als een gevaarlijk man die het einde zou kunnen betekenen voor de illegaliteit in Valkenburg, ware het niet dat zijn brief gelukkig onderschept was.

Nu moest er snel actie worden ondernomen. Na overleg met enkele “collega’s” uit de illegaliteit werd er besloten dat de timmerman-onderduiker “opgeruimd moest worden”. Een foto van Tinus werd overgebracht aan de Knokploeg van Evert, beter bekend als Marinus Post. De dag na aflevering van de foto kwam een lid van de knokploeg naar Bol toe om eens te polsen wat er allemaal aan de hand was, waarna er verslag uitgebracht werd aan Post. Laatstgenoemde was ook van mening dat Tinus een gevaar vormde en zo snel mogelijk moest verdwijnen.

Op zoek naar de waarheid

Er moest vastgesteld worden of Tinus daadwerkelijk een gevaar vormde, en dus bedacht Evert een plan om dit uit te vinden. Hij zou samen met een man uit zijn ploeg naar Van Duijn toe gaan en zich tegenover Tinus voordoen als agenten van de Sicherheitsdienst. Inmiddels waren ze er achtergekomen dat hij weggelopen was bij de Duitse NSKK, en hiervoor op de vlucht was. Het idee was dan ook om hem hier zogenaamd voor op te pakken; zijn onderduikadres was natuurlijk door verraad in handen van de “SD’ers” gekomen. En zo geschiedde.

Evert en een collega gingen verkleed als SD’ers naar de Lotsystraat. Het duurde niet lang voordat Tinus met allerlei namen voor de dag kwam. De dag na de ontmoeting leverde hij een lijst met 17 namen aan, en enkele dagen later nog een lijst met hierop 40 onderduikadressen. Tinus vertelde tevens dat hij zijn eigen vader in Krommenie had verraden. De man kwam later om in Kamp Amersfoort na een afranseling. Het was nu zonneklaar dat Tinus een zeer gevaarlijk individu was en op een vergadering bij Govert thuis werd besloten dat hij geliquideerd moest worden.

Het einde van Tinus

Tinus was zich nog steeds niet bewust van het feit dat hij voor de gek gehouden werd door de verzetsmannen. Een uitnodiging om voorbereidingen te treffen om de verzetslui en onderduikers “op te gaan pakken” wekte dan ook geen argwaan. Ze ontmoetten elkaar op een schuit aan de losplaats bij de Krom, even buiten het dorp. Eenmaal op de schuit aangekomen was het snel gebeurd. Twee kogels maakten op die bewuste avond een einde aan het leven van Tinus.

Op 7 juli 1944 rond half 3 ’s middags wordt er melding gemaakt dat er ter hoogte van de loswal een lijk in de Rijn drijft. Opperwachtmeester Van Schendel is als eerste ter plaatse en haalt met een roeiboot het in verre staat van ontbinding zijnde lichaam naar de wal. Het lichaam is gewikkeld in bruin zeildoek omwonden met zwart electriciteitsdraad. Twee grote metalen staven op de borst en een zware jutezak aan de benen hadden moeten zorgen dat het lichaam op de bodem bleef liggen.

Het lichaam werd overgebracht naar het lijkenhuisje op de algemene begraafplaats in Valkenburg, alwaar de Rijksrecherche het lichaam op 8 juli fotografeerde. Op zondag 9 juli heeft Dr. S.P.L. Hulst uit Leiden de sectie op het lichaam verricht, waarna het lichaam onder toezicht van Van Schendel gekist werd. Een dag later werd het lichaam op de algemene begraafplaats in Valkenburg begraven.

Vele levens zijn van de marteldood in de kerkers van de Sicherheitsdienst gered door de moeilijke beslissing een eind aan het leven van de verrader te maken.

Die Tinus wilde alles verraden. Ze hebben op hem ingepraat, maar hij hield vol. Nu ja, als je volhoudt, dan moet je kapot; een gevangenis is er niet.

Atie Visser

Over de liquidatie van Tinus

Engelandvaarder Neil van Duyn

“Waar is de tijd gebleven. Nooit gedacht dat ik ooit nog terug zou komen”. Dat is wat Neil van Duyn tegen ons zei toen wij hem in juni 2012 interviewden in zijn woning te Heinkenszand in Zeeland. Een Katwijkse Engelandvaarder, die na de oorlog een rasechte Amerikaan geworden is. De oorlog had een drang in hem los gemaakt om het verderop te zoeken. Weg van de Duitsers, weg van Nederland.

Katwijks engelandvaarder, Amerikaan in hart en nieren

Neil, of eigenlijk Cornelis, werd op 13 december 1923 geboren te Katwijk in Roest van Limburgstraat 10 als zoon van Jacob van Duyn en Jannetje van Duyn-van der Plas. Cornelis was één van de elf kinderen in huize van Duyn. Grote gezinnen kwamen in die tijd wel vaker voor. Toen Neil 7 jaar oud was kocht vader een stuk grond aan de Meerburgstraat. Dat was de straat die langs het Zeehospitium naar de Drieplassenweg liep en was toentertijd nog duingebied. In 1930 werd daar voor 7000 gulden een nieuw huis gebouwd dat het gezin zou betrekken. Tenminste, in de zomermaanden werd er in het zomerhuis gewoond, want dan kwamen de Duitse badgasten. In dat huis aan de Meerburgstraat groeide Neil op.

Familie van Duyn met in het midden Neil.

Familie van Duyn met in het midden Neil. C. van Duyn

Schooltijd

Op school liep het voor hem allemaal niet zo gladjes. Neil ging naar de Duinschool. Na een ruzie met de meester werd hij daar van afgestuurd. Hij had namelijk een grote magneet meegenomen en zat daar een beetje mee te spelen in de les. Uiteraard pakte de meester de magneet af en stopte hem in zijn lessenaar. Een rotvent, zo noemt Neil hem. In die tijd stond die meester onder de leraren bekend als “De Opium”, omdat hij altijd een pijp stond te roken. Neil wilde zijn magneet natuurlijk terug. Wat er na de les gebeurde laat zich natuurlijk raden. De zus van Neil werd ook van die school gehaald en voortaan gingen ze beiden naar de Openbare School aan de Voorstraat.

Tot zijn dertiende kreeg hij daar les van onderwijzer Tjebbes. Leren was niet voor Neil weggelegd. Niet dat hij er slecht in was, maar omdat hij het simpelweg vertikte. Tjebbes wist er ook geen raad mee en liet het allemaal maar haar beloop. Neil mocht dan bijvoorbeeld om 2 uur naar het postkantoor om zegels voor hem te halen. Hij hoefde dan pas om 4 uur terug te komen. Dan was de dag maar om.

Hij zei tegen me: Als jij van school af gaat, dan koop ik je een pakje Chief Whip. En verdomd ik kwam ‘m een keer tegen op Katwijk. Ik zeg: “hé meester, ik krijg nog een pakje Chief Whip van je!” Die heeft ‘ie toen voor me gekocht. Die zie je nu niet meer die sigaretten, dat waren goeie sigaretten. Die kostten 17 cent voor een pakje van 10.

Neil van Duyn

Na school ging hij varen. Eerst een paar jaar bij Maarten Plug op de KW37 en daarna bij zijn vader, die inmiddels ook een logger gekocht had. Met vier/vijf broers op die logger, dat ging natuurlijk niet goed. Er was ook geen geld in te verdienen. Je verdiende een tientje in de week, daar zat je de hele week voor op zee. Als je drie of vierhonderd gulden in de week besomde was dat rijkdom. Neil was intussen 17 jaren jong toen de oorlog uitbrak. De logger werd door de bezetter gevorderd. Na de oorlog zou de logger pas weer in handen van vader van Duyn komen.

De bezetting begint

Een spannende tijd brak aan. In Katwijk wemelde het van de Duitsers. Op een gegeven moment verrezen er grote bunkers in de duinen, en ook Neil ging daar aan het werk voor Organisation Todt. Er moest immers geld verdiend worden. Hij werkte mee aan de bouw van de bunkers en heeft ook nog onderhoudswerkzaamheden verricht in de Noordduinen. Hij kan zich nog goed herinneren dat er op een dag een enorm kabaal was. Het hield minuten aan. Plots vloog er een heel eskader bommenwerpers over de duinen heen die schuin wegdraaiden richting IJmuiden. Ze waren laag over de Noordzee aan komen vliegen om het luchtdoelgeschut te ontwijken. Het was het meest indrukwekkende geluid dat hij ooit gehoord had, en dat midden op de dag.

De Duitse militairen op de stellingen waren over het algemeen aardige kerels, zo herinnert Neil zich. Jonge jongens, die moesten ook maar gewoon in dienst. Op een goed moment kreeg Neil zelfs het geweer van een van de Duitsers in handen. Die waren op meeuwen aan het schieten en wilden wel eens zien of hij er misschien ook eentje kon raken.

Op strooptocht

Dat de hele bezetting voor de Duitsers geen spel was weet Neil maar al te goed. Hij ging eens op strooptocht met Leen van der Zwan, dat was een inbreker, zo stond ‘ie ook bekend op Katwijk. Hij wist een hele stapel hulzen te liggen. Koper was een hoop geld waard, daar kon je geld mee verdienen. Ze gingen samen de duinen in en kwamen op een gegeven moment zo dicht bij de bunkers dat ze de Duitsers konden horen praten. Neil had meteen spijt dat hij meegegaan was en is er toen snel vandoor gegaan. Leen is later opgepakt en nooit meer teruggekomen.

Een ander voorval vond ook in de duinen plaats. Om 4 uur ’s ochtends gingen Neil en een vriend het duin in, omdat ze wisten waar een aantal strikken stonden. Daar hebben ze twee konijnen gepikt. Tot dusver ging dat prima, ware het niet dat ze een patrouille Duitsers tegenkwamen. Ze moesten meteen mee naar de Ortskommandant. Die zetelde toen nog in een schoolgebouw. Over zijn stoel hing een jas met een revolver. Als ze het nog een keer zouden doen, zouden ze neergeschoten worden. Twee soldaten paradeerden hen door het dorp naar het politiebureau, waar ze naar een reprimande weer naar huis mochten gaan. “Ik kon nooit geen goed doen”, aldus Neil.

Naar zee

Tijdens de oorlog heeft Neil samen met zijn broer ook nog gevaren op de KW107 “Jacoba” bij Maart van Duijn. ’s Nachts zag hij de vliegtuigen in luchtgevechten boven de Noordzee. “Ga even naar de motor kijken”, zei zijn broer. In de machinekamer brandde licht. Het vliegtuig moet het gezien hebben, want toen Neil terugkwam gooiden ze nog een tien minuten later bommen achter ze. Ook zijn ze nog tussen een gevecht met Engelse en Duitse motortorpedoboten terechtgekomen. De kop van de reddingboot werd op de verschansing gezet om het schip snel te kunnen verlaten wanneer ook zij geraakt zouden worden. Er zijn veel Hollandse loggers beschoten op zee in die tijd. Overdag werd er altijd uitgekeken naar vliegtuigen. Neil zag Duitse vliegtuigen terughinken van Engeland met één motor.

De KW107 "Jacoba" van schipper M. van Duijn.

De KW107 “Jacoba” van schipper M. van Duijn. scheveningen-haven.nl

Engelandvaart

Op een dag werd een oudere broer opgepikt door de Duitsers om te gaan werken in Duitsland. Neil wilde iets verzinnen om daaraan te ontkomen. Hij is toen in Rotterdam naar het Witte Huis toegegaan. Een hoop scheepvaartmaatschappijen waren gevestigd in dit statige pand aan de Gelderse Kade dat als een van de weinige panden het bombardement van 1940 overleefd had. Daar werd hem verteld naar een rijnaak in Amsterdam te gaan. Deze moest klaargemaakt worden voor de Duitsers. Neil kon niet zo goed met de kapitein overweg. Na een mislukte poging om voedsel te halen bij een nabijgelegen gevangenis verzocht de kapitein hem het schip te verlaten. Hij kreeg een brief mee die hij aan de heren in het Witte Huis moest geven. Deze werd onderweg naar huis opengemaakt en verscheurd.

De volgende dag ging Neil weer naar het Witte Huis. Na uitgelegd te hebben wat er gebeurd was stuurden ze hem weer naar huis. Ze zouden wel even kijken wat ze voor hem konden doen. Thuis aangekomen lag er al een telegram dat hij de volgende dag in Rotterdam op de trein naar Kopenhagen moest stappen. Dat moet ongeveer in mei 1943 geweest zijn. Zo gezegd, zo gedaan. In Osnabrück stopte de trein. Er werd hevig gebombardeerd, dus moest iedereen de schuilkelders in. In Kopenhagen aangekomen moesten ze tien dagen wachten voor een konvooi dat naar Noorwegen toe moest. Neil moest namelijk gaan werken in Noorwegen. Het waren 10 schepen. De dag voor ze in Noorwegen aan zouden komen stopte het konvooi. 5 schepen voeren een baai in het neutrale Zweden in.

Wait a minute, we zitten in Zweden! Dus toen zijn we gedrost met een heel stel gasten. Ik was toen 19 jaar oud.

Neil van Duyn

De groep na aankomst in Zweden. De eerste persoon linksonder zittend is Neil. Verder op deze foto onder andere verzetsstrijder Gerard Kouwenhoven, Jan Borg, Rudi Woest en Eddie Woest.

De groep na aankomst in Zweden. Linksonder zit Neil. Verder op deze foto onder andere verzetsstrijder Gerard Kouwenhoven, Jan Borg, Rudi Woest en Eddie Woest. C. van Duyn

Het was donker, en ze zaten op de kade tussen de bergen met basaltblokken. Niemand had geld bij. Twee van de jongens gingen kijken of ze ergens een lichtje zagen. Twee uur laten kwamen ze terug met twee taxi’s. Die hebben het stel vervolgens helemaal naar Gothenburg gebracht, naar het Nederlands Consulaat. De taxi’s werden door het consulaat betaald en de ontvangst was groots. Ze kregen allen gelijk Zweeds geld. ’s Avonds moesten ze de trein naar Stockholm nemen. Er moest gereisd worden in groepen van drie, omdat het anders te snel op zou vallen dat er vreemdelingen ronddwaalden.

Vlucht naar Engeland

De volgende morgen arriveerden ze bij het consulaat. Daar werd gevraagd of ze naar Engeland toe wilden gaan. Dat wilden ze natuurlijk wel. Geduld kwam er wel bij kijken, want er waren geen routinevluchten naar Engeland. Regelmatig werden er gestrande piloten of geheime informatie opgehaald, maar tot die tijd moesten de mannen als houthakkers werken in de bossen van het Ljusdal.

Na een poosje wachten werd Neil opgebeld. Of hij ’s avonds een nummer wilde bellen. Het was het nummer van het vliegveld van Stockholm. Daar hoefde je alleen je naam te geven en dan hoorde je ja of nee. “Bel volgende dag maar terug”, hoorde je dan meestal. Na vier keer bellen werd Neil verzocht om die zelfde avond op het vliegveld te verschijnen.

Wat je daar zag! Kennissen van me liepen met parachutes om. Die werden in Mosquito’s overgebracht. Die lagen in het bommenrek. Wij gingen in een B24, een Amerikaanse bommenwerper. Daar stonden stoelen in. Ik dacht dat hij heel lang moest taxiën, maar we zaten al in de lucht. Dat was mijn eerste keer vliegen.

Neil van Duyn

Tweeëneenhalf uur later kwamen ze aan in Schotland op Leuchars RAF Base. Daar kregen de mannen een goed ontbijt met spek en eieren. Van daar uit moesten ze naar Londen. Daar werd het gezelschap vastgezet in de Royal Victoria Patriotic School. Iedereen die Engeland in kwam moest door deze ondervragingsinstelling heen. Het was enorm, er zaten duizenden mensen die allemaal verhoord moesten worden. Daar heeft Neil 14 dagen gezeten. Om de dag werd hij ondervraagd door mensen van MI5. Wat heb je gedaan, waar ben je geboren. Ze wisten zelfs waar hij gewerkt had. Neil had immers meegeholpen aan de bouw van de bunkers in Katwijk!

Na de ondervragingen in de Patriotic School werd Neil uitgenodigd voor thee bij de koningin, zoals ze dat bij alle Engelandvaarders deed. Hare Majesteit had naar hem gevraagd omdat hij later was aangekomen dan gepland. Tijdens het houthakken in Zweden had Neil een ongeluk gehad. Hij had met de bijl in zijn been gehakt, waarvan hij eerst moest herstellen voor hij de oversteek naar Engeland kon maken. Na zo’n 6 maanden was hij dan tóch in Engeland aangekomen.

Matroos bij de onderzeedienst

Neil wilde graag bij de Marine Luchtvaartdienst, maar daar waren geen mensen nodig. Hij kwam terecht op de Hr. Ms. Soemba, alwaar hij zijn algemene militaire opleiding kreeg. Deze duurde een aantal maanden, waarna Neil, als leider van 9 andere mannen, naar Dundee moest afreizen om zich bij de onderzeedienst te melden. In Dundee lagen een hoop onderzeeërs uit veel verschillende landen. Ook hier moest er een opleiding tot matroos volgen om het reilen en zeilen op een onderzeeër onder de knie te krijgen. Deze opleiding vond plaats op de N73 Hr. Ms. Zeehond; Een van oorsprong S-klasse Britse onderzeeër, die sinds 11 oktober 1943 in gebruik was bij de Nederlandse marine.

De Hr.Ms. Zeehond en Hr.Ms. Dolphijn met de Engelse naamseinen.

De Hr.Ms. Zeehond en Hr.Ms. Dolphijn met de Engelse naamseinen. C. van Duyn

Er werd elke dag geoefend, onder andere in Scapa Flow bij de Orkney eilanden. Neil raakte al gauw gewend aan het leven aan boord van de duikboot. 6 uur op, 6 uur af. Het was een afwisselend beroep, omdat je als matroos bij alle voorkomende werkzaamheden werd ingezet, van schoonmaken tot het bedienen van de duikroeren en de periscoop. De Zeehond werd ingezet om konvooien te begeleiden en patrouilletochten te doen, maar in de tijd dat Neil op het schip zat heeft het geen contact met vijandelijke schepen gekregen.

Neil voer tot het eind van de oorlog op de N73. Na de bevrijding kwam er op een morgen een Duitse onderzeeër de haven van Dundee binnen. De bemanning kwam zich over geven. Neil kreeg als opdracht wacht te lopen op de duikboot en liet de kans om aan boord te kijken natuurlijk niet aan zich voorbijgaan. De Duitse bemanning zat er nog op, en ondanks dat Neil een revolver bij zich had, konden ze een praatje maken. Ze waren immers allemaal duikbootpersoneel.

De O-27, net opgehaald uit Ierland, komt aan in Dundee. De jongen in de witte trui is Jan van Braal.

De O-27, net opgehaald uit Ierland, komt aan in Dundee. De jongen in de witte trui is collega Jan van Braal. C. van Duyn

American dream

De oorlog was afgelopen en de Nederlandse marine keerde ook terug richting het vaderland. De Zeehond kwam als eerste aan in de Duitse u-boot bunker in de Waalhaven van Rotterdam. Daar heeft Neil tot mei 1946 gewerkt, omdat zijn vader hem nodig had op de logger. Hij had liever bij de Marine willen blijven, maar door de commandant werd hij uit dienst ontslagen. Na twee reizen op de logger bij zijn vader hield Neil het voor gezien.

Hij ging solliciteren bij de Holland-Amerikalijn en werd aangenomen. Er waren vier Victory schepen aangekocht die opgehaald moesten worden en omgebouwd. Met het troepenschip “Weltevreden” van de Rotterdamsche Lloyd werden ze naar New York gebracht, vanwaar ze naar San Francisco zijn gegaan per trein. Daar hebben ze zo’n 10 dagen gewacht op het arriveren van het schip “S.S. Amsteldijk”. De Victory schepen lagen namelijk nog in het verre oosten. Twee dagen voor kerst zouden ze in Rotterdam aankomen, na diverse tussenstops in Seattle en Curaçao.

Hierna heeft Neil nog diverse reizen gedaan en kwam er al doende achter dat er vaak verstekelingen meegingen die in New York achterbleven om te werken. Deze personen kwamen dan een tijd later weer terug met een paar duizend dollar. Op een gegeven moment voer Neil op de Nieuw Amsterdam naar New York. Tegen de Katwijkse bootsman Arie Haasnoot zei hij dat hij even spullen ging kopen. Arie waarschuwde hem dat het schip om 1 uur New York zou verlaten. Maar Neil had geen spullen nodig en ging tot 7 uur ’s avonds in de bioscoop zitten. De Nieuw Amsterdam vertrok zonder hem. Neil begon in New Jersey te werken als schilder bij fabrieken en huurde daar een kamertje. Hij verdiende er goed geld mee en is altijd hard blijven werken.

Neil, met zijn mobilisatie-oorlogskruis en een schaalmodel van zijn geliefde onderzeeër.

Neil, met zijn mobilisatie-oorlogskruis en een schaalmodel van zijn geliefde onderzeeër. Katwijk in Oorlog

60 jaar woonde Neil in Amerika. Eerst in New Jersey, en na zijn pensioen in Florida. Hij had nooit gedacht ooit terug te keren naar Nederland. Neil is op 2 juni 2014 overleden.

Ik heb altijd gezegd dat ik weg zou gaan. Altijd gezegd dat ik in Amerika zou gaan wonen. En dat is gebeurd.

Neil van Duyn

De gevechten bij het Haagsche Schouw

De brug

In de vroege ochtend van de 10e mei kregen een aantal verschillende Depot eenheden onafhankelijk van elkaar de opdracht om zich te begeven naar het Haagsche Schouw, destijds nog gelegen op Oegstgeest’s grondgebied. Duitse fallschirmjäger, afgeworpen bij vliegveld Valkenburg en Maaldrift, hadden de brug over de Rijn bezet. Met als doel de bevoorrading van de Nederlandse troepen onmogelijk te maken. De A44  en de N206 zoals we die nu kennen waren er nog niet zodat de huidige Haagsche Schouwweg nog onderdeel was van de rijksweg Amsterdam – Den Haag. In Katwijk werd de 1e Depot Afdeling van IV Dep.B.A in paraatheid gebracht en in Rijnsburg de Instructiebatterij 7 veld. Beiden werden uiteindelijk niet ingezet in de strijd om de brug bij het Haagsche Schouw.

Op de Rijnoever

De Depot eenheden bestonden grotendeels uit dienstplichtige rekruten, jonge jongens die voor hun nummer opgekomen waren en soms een opleiding van slechts zes weken achter de rug hadden. Velen van hen hadden zelfs nog nooit een wapen in hun hand gehad of ook maar een schot gelost. De 2e en 3e Sectie van 3-22 Dep.Bat. waren intussen het Haagsche Schouw genaderd, evenals eenheden van 15 Dep. Bat. Het 22e bezette de Villa Rhijnhof en het nabijgelegen gelijknamige kerkhof. Daarna werd er stelling ingenomen aan de oever van de Rijn. Duitse para’s lagen aan de overzijde en namen de Hollanders vanaf daar onder vuur.

Het Haagsche Schouw in de periode rond de oorlogsjaren. Aan de waterkant zien we Huize Rhijnhof en op het kruispunt voor de brug Café Restaurant Het Haagsche Schouw.

Het Haagsche Schouw in de periode rond de oorlogsjaren. Aan de waterkant zien we Huize Rhijnhof en op het kruispunt voor de brug Café Restaurant “Het Haagsche Schouw”. Nationaal Archief

Naar de overkant

De steenfabriek van de Ridder werd door de Nederlandse troepen ingenomen en zorgde ervoor de dat de Duitse troepen aan de andere zich moesten terugtrekken. Mannen van het 22e Dep Bat probeerde vervolgens de Rijn over te steken, maar moesten onder hevig vijandig mitrailleurvuur hun poging staken. Terwijl de Duitsers nog steeds in bezit waren van de brug probeerden het 15e Depot Bat op hun beurt met twee zolderschuiten die bij Villa Rhijnhof aangemeerd lagen naar de overkant te komen. Dit lukte en gaf de Hollanders de gelegenheid om met een omtrekkende beweging de Duitsers aan te vallen.

De herovering

Res. Majoor H. Mulder, de commandant van 22e Dep. Bat, had samen met een ordonnans de brug tot op tachtig meter genaderd. Daar werd hij door een gevluchte burger meegenomen naar de achterkant van een huis. Vandaar had Mulder goed zicht op de brug. Hij leende een karabijn van een artillerist, schoot vervolgens twee Duitse parachutisten dood, rende de brug op en schoot nog een Duitser neer. Hierna sloegen de andere Duitsers ijlings op de vlucht. De brug bij het Haagsche Schouw was hiermee op zijn bezetters heroverd. Majoor Mulder zou voor deze actie tot Ridder 4e klasse in de Militaire Willemsorde worden geslagen.

Een comité

Na de capitulatie werd er vrijwel direct een comité gevormd om een gedenkteken voor de gevallenen op te richten. De geldinzameling verliep vlot, Rijkswaterstaat en de gemeente Oegstgeest gaven toestemming voor de plek van het monument aan de Haagsche Schouwweg. Het ontwerp werd gemaakt door de Rotterdamse kunstschilder Aart Glansdorp, in de oorlogsdagen eveneens dienstplichtig militair bij de Depottroepen. Het beeldhouwwerk was van de hand van G. Hoppen en de stenen werden belangeloos ter beschikking gesteld door de heer G. Sweris, directeur van eerdergenoemde steenfabriek de Ridder. De Duitsers maakten er ook geen bezwaar tegen, zodat de Haagsche Courant op 6 november 1940 kon melden dat het monument al vrijwel klaar was.

De onthulling

Het monument werd onthuld op 26 april 1941 om 15:00 door generaal-majoor W.F.A. Hackstroh. Tijdens de plechtigheid werden toespraken gehouden door de oprichter van het comité tot oprichting van het monument, majoor F.A.J. Alofs, en de Oegstgeester wethouder T. van Egmond. Burgemeester A.J. van Gerrevink kon niet bij de onthulling aanwezig zijn, omdat de Duitsers hem inmiddels gearresteerd hadden. Medewerking werd verleend door de muziekvereniging Werkmans Wilskracht, zij brachten “Ases Tod” uit de Peer Gynt Suite van E. Grieg, gevolgd door een uitvoering van “Wilt heden nu treden” door zangkoor Ex Animo.

Wegens een verandering van de Haagsche Schouwweg en de aanleg van een rotonde halverwege de jaren negentig moest het monument ruim twintig meter verplaatst worden. Op 24 april 1995 werd met behulp van grote hijskranen het monument van zijn plaats gehaald en even verder op zijn huidige locatie weer neergezet.

Onze gevallen kameraden hadden het leven even lief als wij en zij brachten het “Vaderlandt Getrouwe” het groote offer, dat ook van ons gevraagd had kunnen worden.

Majoor F.A.J. Alofs

26 april 1941

Direct na de bevrijding, op 8 mei 1945, vond er een herdenkingsplechtigheid plaats bij het monument aan het Haagsche Schouw. Op de foto zien we oud militairen en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten.

Direct na de bevrijding, op 8 mei 1945, vond er een herdenkingsplechtigheid plaats bij het monument aan het Haagsche Schouw. Op de foto zien we oud militairen en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Nationaal Archief

De namen der gesneuvelden

15e depot-bataljon:

korp. H. Bamberg, dpl. C v.d. Beek,sergt. J. v.d. Ham en sergt. H.J.A. Jansen.

10e depot-bataljon:

dpl. K. Daan, W.J.A. de Graaf, J. Koper, Korp. J.A.H. Olijhoek, J. Olijmans, Sergt. W.A. v. Ommen, D. v.d. Schaft, P. v.d. Velden, M. Vergunst en J. Weber.

22e depot bataljon:

dpl. L. v. Asperen, J.J. Beekman, J. v.d. Berge, P. v.d. Berge, kapt. P.J.A. Boot, J.P. Coutziers, P. v.d. Engel, W.A. Floris, C.J. v. Halem, J.M. v. Hunnen, J.C. de Jager, Th.G. Jansen, R. Janssen, Korp. A.D. Joosten, sergt. J.H. Kennedij, C. v.d. Keulen, J. v.d. Kolk, P.H. Nouwen, J.M.P. Rademaker, A.B. v. Riet, W. v. Silfhout, A. Spruit, L. de Valk, J. v. Valk, F.A. Velderhof, A.W. Velders, A. Verbaas, P.J. Verweijen, J.G. Volgelaar, M. Voogt, A.J. v.d. Vorst, J. Vrijdag, J.A. Warner, J.A. de Wit en J. Zevenbergen.

4-II Dep. Ber. Art.:

dpl. P.C. Streur en adj.o.o. M. de Vries.

5-IV Dep. Afd. Ber. Art.:

wachtm. C.H. Pate.

Het bidprentje van Wim de Graaf. E. Wolthaus

Een aantal van de gesneuvelden van 10e depot-bataljon die op het monument bij het Haagsche Schouw vermeldt staan vochten mee met eenheden van 4-RI bij de strijd om het vliegveld Valkenburg. Een van hen was dienstplichtig soldaat Willem Jacobus Adrianus de Graaf uit Haarlem. Hij sneuvelde op 19 jarige leeftijd tijdens de terugtocht na afloop van de aanval op het noorden van het vliegveld naar de duinen.

Kampfgruppe Buhse

De Ju52 transportvliegtuigen van K.Gr.z.b.v.II staan op het punt om te landen op vliegveld Valkenburg. Het is 05:20 in de ochtend en het is stralend voorjaarsweer. De bemanning kan uit het raam vers geploegde akkers, groene weilanden en in bloei staande tulpenvelden zien. Na een scherpe draai gemaakt te hebben wordt de landing ingezet. Aan boord zijn de manschappen van Kampfgruppe Buhse, C.III-47IR. Zij zijn gekozen om bij de aanval op Valkenburg als eerste te landen en samen met de reeds gedropte parachutisten het vliegveld te zuiveren.

Buhse stuit op zware tegenstand

Onder hen is Hauptman Rudolf Buhse. Hij is de bevelvoerder van C.III- 47IR en zit met zijn adjudant, zijn ordonnans en de medische staf in één van de Ju52 transportvliegtuigen. Onder zware Hollandse tegenstand proberen de troepen van  C.III- 47IR na de landing uit de vliegtuigen te klimmen en dekking te zoeken. Het mitrailleurvuur is moordend en uit de eerste toestellen slaagt niemand erin om er levend uit te komen. Het wordt Buhse al snel duidelijk dat de parachutisten er niet in zijn geslaagd om de Hollandse verdediging te breken. De gelande vliegtuigen zijn ook niet meer in staat om, zoals gepland, weer op te stijgen om ruimte te maken voor de tweede aanvalsgolf met C.II- 47IR. Zij moeten om te kunnen landen uitwijken naar het strand tussen Katwijk en Scheveningen. Hij realiseert zich dat ze op korte termijn geen versterkingen hoeven te verwachten. Buhse en zijn mannen staan er alleen voor.

Militair in hart en nieren

Rudolf Gustav Buhse, geboren op 10 april 1905 in Graudenz gelegen in het voormalig Pruisen, is een beroepsmilitair in hart en nieren. In 1924 neemt hij op 19 jarige leeftijd dienst in het Duitse leger en maakt snel carriere. Na een officiersopleiding genoten te hebben, wordt hij in oktober 1935 toegelaten tot de Kriegsakademie. Hierna krijgt hij een leidingegevende rang toegewezen in het 47ste  Infanterie Regiment. Voor de aanval op het vliegveld Valkenburg heeft hij het bevel over Kampfgruppe Buhse.

Uit de handen van General Von Sponeck heeft Rudolf Buhse, staande derde van links, zojuist het IJzeren Kruis mogen ontvangen.

Uit de handen van General Von Sponeck heeft Rudolf Buhse, staande derde van links, zojuist het IJzeren Kruis mogen ontvangen. E. Wolthaus

Mislukt

Na vijf dagen hevige strijd volgt de Hollandse capitulatie. Ondanks het grotendeels mislukken van de slag om de Festung Holland wordt er met groot vertoon onder toezicht van General Leutnant Von Sponeck een parade gehouden op de Katwijkse boulevard. Buhse marcheert, met wat er over is van C.III-47IR, langs zijn bevelvoerder Oberst Kurt Heyser die staat opgesteld op de stoep van Hotel restaurant de Zwaan. Hieraan voorafgaand heeft Buhse, op het plein voor de Witte Kerk, vanwege zijn rol in de gevechten rondom vliegveld Valkenburg zowel het IJzeren Kruis 1e als 2e klasse uitgereikt gekregen.

Krijgsgevangen

In het verder verloop van de oorlog bekleed Buhse diverse posten. Tot hij in 1943 bij de val van Tunesië krijgsgevangen wordt genomen door de geallieerden. In 1946 wordt hij vrijgelaten en treedt, net als menig voormalig Wehrmachtofficier,  in oktober 1956 in dienst van de nieuw opgerichte Deutsche Bundeswehr. Met zijn opgedane frontervaring weet hij het uiteindelijk te schoppen tot Brigade Generaal, in het bezit van het Duitse Kruis in Goud en het felbegeerde Ridderkruis. In september 1962 zwaait hij af, en trekt zich terug in het Beierse plaatsje Tutzing am Starnberger See. Op 26 november 1997 komt hij daar op 92 jarige leeftijd te overlijden.

Vanuit Noordwijk naar Engeland

Met wisselend succes

Net als Katwijk kreeg Noordwijk in de oorlogsjaren ook te maken met het fenomeen Engelandvaarders. Nederlandse mannen en vrouwen die probeerden met kleine, vaak zelf geïmproviseerde vaartuigen, Engeland te bereiken om dienst te nemen en te vechten tegen de Nazi’s. Deze pogingen waren met wisselend succes. Al in juli 1940 kwam de Duitse verordening om alle boten van het strand te halen. De aanleiding hiertoe was een succesvolle ontsnapping van een aantal mannen met de reddingsboot van Scheveningen.

Soldaat van Oranje te Noordwijk

Het Palace Hotel aan de Noordwijkse boulevard. Tijdens de oorlog zijn vanaf dit punt vele pogingen ondernomen om Engeland te bereiken. E. Wolthaus

De poging die het meest bekend is geworden is die van Erik Hazelhoff Roelfzema, de soldaat van Oranje. Roelfzema brengt samen met J. de Mezritz, C. Kranenburg en A. de Haseth Möller ter hoogte van de Duindamse Slag, een open vlet met een vrachtwagen richting het eind van de Schulpweg. Echter de chauffeur blijkt dan niet meer verder te durven rijden, zodat de mannen de zware boot zelf naar het strand moeten dragen. De vluchtelingen krijgen dan de schrik van hun leven als er onverwacht in het donker drie schimmen opduiken. In plaats van de verwachte Duitse patrouille blijken het drie stropers te zijn, die graag een handje meehelpen als ze horen wat het doel van de reis is. Echter door een te ruwe zee strandt hun poging 500 meter van het punt waar men enige uren eerder vertrokken was.

Niet zonder risico

In 1941 en 1942 zijn er eveneens een aantal pogingen gedaan om vanuit Noordwijk naar Engeland te komen. Deze waren niet allemaal even succesvol. In de vroege morgen van 9 maart 1941 proberen drie mannen voor het Palacehotel een motorbootje in zee te brengen. Zij worden gesnapt en twee van hen worden door de Duitsers gevangen genomen. De derde Engelandvaarder, Jan Roos uit Amsterdam, weet te ontkomen. Henk Jonkers uit Hillegersberg en Daan Boon uit Leiden zijn volgens de mededelingen van hun familie op 28 september 1941 met een kleine zeilkano uit Noordwijk vertrokken. Er is sindsdien nooit meer wat van hen vernomen. Of ze zijn verdronken, of door de Duitse Kriegsmarine zijn opgepikt, is nooit bekend geworden. In het voorjaar van 1942 duidden sleepsporen in het zand erop dat er, ter hoogte van het Duitse zendstation Nora, een bootje in zee was geduwd. De vluchtelingen werden achterhaald en één van hen, de Noordwijkerhouter Francois van der Berghe werd op 19 augustus 1942 standrechtelijk door de Duitsers gefusilleerd.

Het strand voor het Duitse zendstation Nora ter hoogte van Noordwijkerhout.

Het strand voor het Duitse zendstation Nora ter hoogte van Noordwijkerhout. D. Hoek

Terechtgesteld op zee

De straffen op het ontvluchten van Nederland waren in de voorgaande periode aanzienlijk strenger geworden. Het kwam zelfs ook voor dat Engelandvaarders, die tijdens hun vlucht werden gepakt, meteen bij hun arrestatie op zee werden gedood. Dit overkwam ook Dirk van Swaay uit Den Haag. Deze jongen was begin oktober uit de handen van de Sicherheitsdienst ontsnapt, en had kans gezien om zee te kiezen. Op 24 mei 1942 spoelde zijn gruwelijk verminkt lijk aan op het Noordwijkse strand.

Een geslaagde overtocht

Twee Noordwijkse neven, Leendert Hellenberg en Leendert den Hollander, hadden in 1943 aanzienlijk meer succes. Met een goed uitgewerkt plan, en een opvallend gekozen vertrekpunt ter hoogte van het Palace Hotel, slaagden beide mannen er in Engeland levend te bereiken. In een klein bootje van drie meter lang en één meter breed dobberden zij drie dagen lang rond op zee voordat ze opgepikt werden door een Engels schip.

Yad Vashem, de Rechtvaardigen van Rijnsburg

Op 19 augustus 1953 werd in Israel Yad Vashem opgericht. Dit archief en onderzoeksinstituut is gevestigd in Jeruzalem. In deze archieven is de geschiedenis van de Holocaust opgeslagen.

Getuigenissen

Tienduizenden persoonlijke getuigenissen zijn op video gezet of op schrift gesteld; er worden enorme hoeveelheden fotomateriaal en duizenden filmtitels in vele talen bewaard. Verder herbergt het archief miljoenen pagina’s nooit gepubliceerde documenten, van de nazi’s, van individuele Joden en Joodse instellingen, bezittingen, processen, gedeporteerden en overlevenden.

Medal and Certificate of Honour

In het begin van de jaren zestig werd er door Yad Vashem een onderscheiding ingesteld die uitgereikt kon worden aan personen die tijdens de Tweede Wereld oorlog hun leven hadden gewaagd om Joodse onderduikers te helpen. Deze mensen worden aangeduid als “Rechtvaardigen onder de Volkeren” en beloond met een speciaal geslagen medaille met hun naam en een certificaat van eer. Tevens werden hun namen toegevoegd aan de Wall of Honour in de Tuin van de Rechtvaardigen van Yad Vashem in Jeruzalem. De onderscheidingen worden uitgereikt aan de redders of hun nabestaanden in hun land van verblijf door diplomatieke vertegenwoordigers van Israël.

Gewone burgers

Rijnsburg was in de oorlogsjaren een veilige thuishaven voor menig Joodse onderduiker. Mannen, vrouwen en kinderen vonden voor een gedeelte van de oorlog onderdak in het dorp. De streng gelovige Rijnsburgers vonden het niet meer dan hun christenplicht om het volk van God te behoeden voor de Nazi’s. In totaal hebben niet minder dan vijfentwintig Rijnsburgers de Yad Vashem onderscheiding in ontvangst mogen nemen. Onder hen niet alleen enkele prominenten uit het Rijnsburge verzet zoals Ds. Henk Post en Pieter van Egmond, maar ook gewone burgers als huisvrouw Antje Glasbergen-Korpelshoek en bakker Simon Leenheer. Die respectievelijk in 1997 en 2010 de Yad Vashem onderscheiding ontvingen.

En aan hen zal ik in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken oprichten en een naam (een” Yad Vashem “)… die nooit zullen worden afgesneden.

Jesaja

hoofdstuk 56, vers 5

Gered

In 1942, stonden Anna en Levi Sacksioni, met hun twee jaar oude dochter Trudy in de rij, klaar om te worden gedeporteerd. Plotseling werd Trudy weggerukt uit haar moeders armen door Levi’s broer Wim, die het meisje op de fiets naar het huis van haar grootouders bracht. Met de hulp van het verzet, werd een meer permanente schuilplaats gevonden voor het meisje bij Hendrik en Antje Glasbergen in Rijnsburg. Een dominee uit Oegstgeest bracht het kind naar de Gereformeerde familie Glasbergen, die op een grote boerderij woonden met hun twee dochters. De buren kregen te horen dat het meisje een weeskind uit Rotterdam was. Op een gegeven moment werden verschillende leden van het Rijnsburgse verzet gearresteerd, waarna de familie besloot om het kind voor zes weken in Zoetermeer onder te brengen. Toen het daar ook niet veilig was nam Antje’s zus in Voorburg Trudy voor enkele weken in huis. In 1946 moest het meisje echter terug naar haar familie. De familie Glasbergen heeft daarna altijd nog contact gehouden met hun Joodse pleegdochter.

Aan het werk in de bakkerij

Simon Leenheer was op 6 Mei 1942 getrouwd met  Jacoba de Visser, en runde samen met haar de familie bakkerij in de Smidstraat. Beiden waren overtuigd protestants en leden van een gemeente met een uitgesproken anti – nazi- dominee. Hun huis werd een doorvoer voor Joden die geweigerd hadden om zich te melden voor deportatie. Sommigen bleven voor langere tijd. Een van hen was Karel van Gelder, die aan hen werd doorverwezen door een wederzijdse vriend en in het begin van 1943 bij Leenheer voor de deur stond. Hoewel Jacoba net haar eerste kind had gehad, mocht van Gelder blijven en werd voor hem een speciale schuilplaats in het huis gemaakt. Hij hielp dan s’nachts mee in de bakkerij en moest zich overdag stil houden. In september 1944, moest van Gelder ’s vrouw, Esther Mietje van Gelder – Philips plotseling vertrekken van haar onderduikadres in Zeist en trok vervolgens ook bij de familie Leenheer in. Tegen het einde van de oorlog had Esther van Gelder, nu genaamd Francisca van Heel, uitstekende valse papieren en slaagde er zelfs in om in de buurt uit werken te gaan. Na de oorlog bleven de van Gelders nog enige tijd bij de familie Leenheer wonen totdat ze een eigen huis gevonden hadden. De familie Leenheer is Esther altijd bij haar schuilnaam Fransje blijven noemen. Op 7 december 2008, erkende Yad Vashem Simon CH Leenheer en Jacoba Leenheer-de Visser als Rechtvaardigen onder de Volkeren.

De bakkerij van Simon Leenheer in de Smidstraat.

De bakkerij van Simon Leenheer in de Smidstraat. Genootschap Oud Rijnsburg

“Rechtvaardigen onder de Volkeren”

Hendrik Post, Harmina Post, Wilhelmina van Klaveren, Clasina Haasnoot, Albertha Vos, Antje Glasbergen, Grietje van Egmond, Jacoba Leenheer, Cornelia Heemskerk, Sophia te Nijenhuis, Henrica de Mooij, Guus de Koning, Jannetje van Egmond, Pryna Heemskerk , Pieter van Egmond, Simon Leenheer, Abraham van Klaveren, Hendrik Glasbergen, Jan van Egmond, Tjalle te Nijenhuis, Lijsbertus de Mooij, Arie Heemskerk, Cornelis Haasnoot, Jan de koning, Cornelis Heemskerk.