Danny Hoek Stützpunkt XXXIII M

Baupunkt 172 – Marine Seeziel Batterie Noordwijk

In 1940 werd door de Marine Artillerie Abteilung 201 aangevangen met de bouw van een marinebatterij in de duinen ten noorden van Noordwijk. Deze moest er komen omdat er een gat in de kustverdediging zat, omdat de marinebatterijen voornamelijk georiënteerd waren geweest op het beschermen van de belangrijke havenmonden. Nu er steeds meer commandoacties op de kust werden uitgevoerd, werd het ook belangrijk tussenliggende stranden te beschermen tegen vijandelijke eenheden.

De 5./Marine Artillerie Abteilung 201 was vanuit de Südbatterie in IJmuiden overgekomen naar Noordwijk. Met pijn in het hart hadden ze deze batterij over moeten dragen aan de 4./Marine Artillerie Abteilung 201, die eerder de Nordbatterie bemanden. Toen zij aankwamen in Noordwijk was de levendigheid die de badgasten normaal brachten reeds verdwenen. De winter begon al te vallen en de complete batterij moest nog opgezet worden. Een enorme klus. Ook waren er nog geen degelijke onderkomens voor het batterijpersoneel. Het gebouw van de golfclub moest tijdelijk als onderkomen dienen, alhoewel dit betekende dat het een krappe bedoening werd wanneer en ’s nachts geslapen moest worden. Voor de officieren werd villa “Casa Mare” gevorderd. Vanaf september ’42 zou de batterij hernoemd worden naar 6./Marine Artillerie Abteilung 201 en begin 1944 naar 7./Marine Artillerie Abteilung 201.

De batterij

In de duinen werden vier eenvoudige beddingen gegraven, die vervolgens bezet werden met 15,5cm geschut. Tussen de beddingen werd een dunwandige vuurleidingspost opgetrokken. Hierin werd apparatuur geplaatst om de berekeningen te doen die nodig waren om de kanonnen in de beddingen instructies te geven. Verder waren er kleine bunkertjes gebouwd om voorraden in op te slaan en personeel in te huisvesten. Op 2 december werden de kanonnen ingeschoten en was de batterij gevechtsklaar.

Het was niet onopgemerkt gebleven dat er een nieuwe batterij aan de kust lag, want in het jaar dat volgde werd de batterij geregeld aangevallen door geallieerde vliegtuigen. Mede om deze reden werd op 9 december 1941 de 14e Marine Flak Abteilung 810 in Batterie Noordwijk gestationeerd met in totaal 86 man. Zij zouden de luchtverdediging van de batterij voor hun rekening gaan nemen.

Winterausbauprogramm en Schartenbauprogramm

In het kader van het Winterausbauprogramm werden er 10 Ständige bunkers met een wand en dakdikte van meer dan 2 meter gepland. Uiteindelijk zijn er, mede vanwege uitbreidingen gedaan tijdens het Schartenbauprogramm van oktober 1943, 16 Ständige bunkers gebouwd. Dit waren een leitstand van het type S414, vier S.K. geschutsbunkers voor 15,5cm geschut met daar aan vast 4 maal een combinatie van het type FL243 (Alleen het woongedeelte) en een het type M158 (De munitieopslag) ten behoeve van onderkomens en munitieruimten, twee maal een FL246 munitiebunker, twee 612 geschutsbunkers, twee 671abg630 geschutsbunkers voor 7.5 cm PAK 97/98 (f) en een woonbunker van het type 151.

Verder stonden er nog 70 andere werken in de batterij.

Widerstandsnest 60H

Baupunkt 181 – De Witte Kerk

Dit Baupunkt omvatte de stelling bij de Witte Kerk. Om te beginnen liep over de gehele boulevard een tankmuur van ongeveer 2 meter 50 hoog. Voor deze muur lag een mijnenveld van een halve kilometer lang. Deze liep van de stelling bij het uitwateringskanaal tot aan die bij de Witte Kerk.

De St. bunkers van deze stelling stonden allemaal aan de zeekant van de muur. De stelling bestond uit 20 werken waaronder 4 met een wand en dakdikte van meer dan 2 meter. De stelling bestond uit 2 delen. Het eerste gedeelte was die aan de zeekant van de muur. Hier waren de 4 bunkers met een dakdikte van meer dan 2 meter gesitueerd. Het waren een 501 en een 502 woonbunker, een 667 geschutsbunker en een 681 bunker voor een zwaar machinegeweer. Aan beide gevechtsbunkers was een tobrukje vast gebouwd.

De woonbunkers boden plaats aan zo’n 30 man. De bunkers waren onderling verbonden met gangetjes. Deze leidden naar tobrukjes en opslagplaatsen.

Aan de andere kant van de muur bevond zich het andere gedeelte van de stelling. Dit waren kleine werkjes die onderling met gangen verbonden waren. Vanuit deze gangen liepen er zijgangetjes naar de muur, waar je met een trappetje naar boven kon. Vervolgens waren er houten trappen tegen de muur aan gezet zodat je over de muur kon komen. Dit was gedaan omdat er maar 2 doorgangen waren door de muur aan de boulevard: één vlakbij het noordelijke einde van de muur en één bij het Zeehospitium. Deze doorgangen waren overigens precies smal genoeg om er precies 1 man doorheen te laten gaan.

Widerstandsnest 251

VF Observatiepost

Op dit Widerstandsnest bevond zich de VF-observatiepost op het koepelduin (Ook “Wilhelminaberg” genoemd.). Deze bunker is bij menig Katwijker bekend als de koepelbunker. De Duitsers hadden vanaf dit punt een geweldig overzicht over het gehele duingebied. De observatietoren van de bunker ligt heden ten dage helemaal bloot, maar in de oorlog was deze tot aan de kijkspleet ingegraven. Dan werd er een stalen net overheen gehangen met camouflagenetten eraan, zodat de bunker zo min mogelijk zichtbaar was.

In de bunker zijn nog een tweetal authentieke Duitse teksten te vinden. Een van de teksten, die in sierlijke Gothische letters op de muur geschreven staat, is: Des Landsers Traum. (Een Landser is een soldaat der Wehrmacht). Dit is een afleiding van een Duits liedje met de naam “Wovon kann der Landser den schon träumen”.

“Des Landsers Traum” op een wand in de observatiebunker. D. Hoek

Wovon kann der Landser denn schon träumen. Er träumt von seinem Mägdelein. Das er küßte unter beiden Bäumen, beim ganz verliebten Stelldichein. Hat sie ja so gerne, und aus weiter Ferne, denkt er nur an Sie. Wovon kann der Landser denn schon träumen. Er träumt vom nächsten Wiederseh’n. Unter den verschwieg’nen beiden Bäumen, wo stets Verliebte geh’n.

De andere tekst bevind zich in de toegangsgang naar de rest van de kamers. Hier staat Diensttafel op de muur. De Diensttafel was een krijtbord waarop geschreven werd welke militairen, wanneer moesten patrouilleren.

“Diensttafel” op de plek waar vroeger het bord met de diensttijden gehangen heeft. D. Hoek

Ook hebben we nog een tekening aangetroffen. Te zien is een IJzeren Kruis aan een nekkoord. Waarschijnlijk is geprobeerd de tekening na de oorlog weg te beitelen, gezien de staat van de wandschildering.

Nauwelijks zichtbaar; het nekkoord met IJzeren Kruis. D. Hoek

In de bunker

In 2009 hebben we de bunker van binnen gefotografeerd. Ondanks dat de bunker behoorlijk uitgewoond is en ook nog eens diende als vuilnisemmer voor de lokale jeugd, hebben de authentieke teksten het redelijk overleefd.

Barakkenkamp aan de Wassenaarseweg

Aan de Wassenaarseweg, die vlak langs het vliegveld loopt, bouwden de Duitsers een groot barakkenkamp. Dit barakkenkamp bestond uit ongeveer 35 barakken en nog talloze andere gebouwtjes, waaronder transformatorhuisjes, een kapel en een heleboel schuilplaatsjes. In de barakken werden ongeveer 500 militairen gehuisvest.

Stützpunkt Gruppe Katwijk

Nergens anders in de hele Stützpunkt Gruppe Katwijk waren zoveel militairen bij elkaar ondergebracht. Een van de redenen waarom het barakkenkamp hier gevestigd werd, is dat dat het een zeer veilige plaats was. Het gebied werd omringd door luchtdoelbatterijen en had hierdoor als het ware een soort schild om zich heen.

Het barakkenkamp aan de Wassenaarseweg vanuit de lucht op 10 september 1944.

Het barakkenkamp aan de Wassenaarseweg vanuit de lucht op 10 september 1944. WUR

Het barakkenkamp stond binnen Widerstandsnest 2a. Dit steunpunt omvatte een telefoonbunker van het type 616 en een Kabelschaltstelle (Bergplaats voor kabelrollen met aansluitpunten). Achter de barakken in het duin was Widerstandsnest 2b. Hier was een FLAK batterij gesitueerd. Om de doorgang van mensen te controleren werden er controleposten met houten hekken aan weerszijden van de Wassenaarseweg geplaatst. Zo kon de weg versperd worden.

In het barakkenkamp waren onder andere de 3e en 4e Leichte Grenadier Kompanie aanwezig. Het 3e met 3 officieren, 19 onderofficieren en 142 soldaten en het 4e met 4 officieren, 18 onderofficieren en 256 soldaten.

Tussen de barakken waren diverse schuilplaatsen aanwezig. Dit waren langwerpige, driehoekige, betonnen werkjes waaronder men kon schuilen in geval van een aanval. Bij een voltreffer zou het dunne betonnen werkje het echter ongetwijfeld begeven.

Toen in 1944 het vliegveld geheel buiten gebruik gesteld zou worden, kwamen de barakken langzaam maar zeker leeg te staan. Steeds meer troepen trokken weg in verband met de strijd tegen de oprukkende geallieerden in Frankrijk. Op 26 juli 1944 stuurde de Ortskommandant een brief naar de burgemeester met hierin de mededeling dat het barakkenkamp aan de Wassenaarseweg bewaakt moest gaan worden door 7 burgers. De barakken zouden zonder bewaking een prachtig doelwit zijn voor plunderaars.

Duitse militairen blazen de aftocht na de capitulatie van het Duitse leger in mei 1945.

Duitse militairen blazen de aftocht na de capitulatie van het Duitse leger in mei 1945. Collectie Lauwrier-Waterreus

Aad van Duijn-Kruijt

 

Voor de oorlog

Aad van Duijn - Kruijt.

Aad van Duijn – Kruijt. E. Wolthaus

Ik was 15 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik ging hier op de MULO, het laatste jaar. Dus ik heb nog eindexamen gedaan toen het al oorlog was. Mijn vader, Cornelis Kruijt, voer bij de koopvaardij en was eerste stuurman bij de Maatschappij Nederland vanuit Amsterdam. We woonden op de Boulevard nummer 30 naast het huis van mijn grootvader. Die had een groothandel in bouwmaterialen en was ook eigenaar van ons huis.

In de winter van 1939 was mijn vader langer dan anders thuis geweest. Meestal kwam hij kwam hij een paar weken thuis en moest daarna weer voor een maand of zes weg. Ze voeren vooral op Indonesië. Dat heette toen nog Nederlands-Indië. Het was allemaal nogal afgepast want als hij thuis was had hij ook nog dienst om te zorgen dat het laden en lossen goed ging. Hij had dan dus nog geen vrij en moest vaak alsnog naar Amsterdam. Maar die winter herinner ik me nog heel goed. Wij hadden thuis vier kinderen en leefden dus doorgaans met mijn moeder, maar als mijn vader thuis was, was dat altijd groot feest! Als familie van iemand die voer op de koopvaardij mocht je nooit aan boord van het schip komen. Maar mijn moeder had een zuster in IJmuiden wonen en als ze wist dat zijn schip binnen zou lopen ging ze stiekem kijken in de haven.

Afscheid

Ik weet dat we toen geschaatst hebben met elkaar op de binnenwatering. Het was een hele serie van koude winters in de oorlog, dat was heel opmerkelijk, maar ook des te zwaarder omdat je weinig te stoken had. Mijn vader is begin januari vanuit Nederland vertrokken naar een plaats in Engeland waar de lading geïnspecteerd zou worden. Het Verenigd Koninkrijk was al in oorlog met Duitsland en wij waren nog neutraal. Alle schepen die verder weg zouden gaan werden in zekere zin gecontroleerd of er geen goederen uit Duitsland kwamen of juist naar Duitsland vervoerd werden. De regering had daar vaste regels voor, hij moest dan naar de Downs. Dat was een gebied waar je dan onderzoek moest ondergaan. Daarna mocht je als achterblijver ook niet meer weten waar ze heen gingen. Het was een beetje griezelig allemaal, anders dan normaal. Er waren al Nederlandse schepen vergaan wisten we, waarschijnlijk als gevolg van aanvaringen met Duitse mijnen. Al met al, het was een ander afscheid dan anders.

Toen brak de oorlog uit en achteraf kun je je niet voorstellen hoe naïef we daar tegenover stonden. Het was een aanval zo onvoorstelbaar dat we wisten: dit moet oorlog zijn. Zoveel vliegtuigen hadden we nog nooit bij elkaar gezien. We woonden aan de Boulevard naast Hotel Brittenburg en we stonden om een uur of negen ’s ochtends op het balkon naar de Duitse vliegtuigen te kijken. Sommigen probeerden zelfs te landen en daarna zagen we er een in zee storten. Ik schrok daar vreselijk van en dacht: “Oh die mensen die er in zitten!” Ik vond dat verschrikkelijk en toen zei iemand die naast me stond “Joh da’s niet erg dat zijn moffen”. En dat is eigenlijk het eerste begrip dat je dan meekrijgt van een oorlog. Je moet het nooit meer erg vinden dat je vijanden gedood worden. Dat nam ik als kind eigenlijk meteen over. Zo moest je dus denken.

Geen inkomen meer

Een van de eerste dingen die de Duitsers deden was dat iedereen die voor de Geallieerden vocht of iets voor ze deed ook niet meer uitbetaald mocht worden. Op dat moment was ruim 90 procent van de koopvaardijvloot met meer dan achttienduizend opvarenden buitengaats. De Koningin en de regering waren naar Engeland gevlucht en waren deel geworden van de Geallieerden en dus voor Duitsland de vijand. Van de ene op de andere dag kreeg mijn moeder geen geld meer. Dat was eerst een vreselijke schok, hoe moeten we nu verder? Het was heel moeilijk allemaal. Het was wel zo dat wij direct geëvacueerde mensen uit Rotterdam in huis kregen. De huizen op de Boulevard werden zomers al verhuurd, dus er waren vaak al twee keukens en twee badkamers aanwezig. Het was een financiële noodsprong zodat ze toch wat geld kreeg. We moesten ook het dienstmeisje ontslaan en omdat ik al examen op de MULO had gedaan ging ik thuis maar helpen in de huishouding.

Bankier van het verzet

Er was toentertijd in Amsterdam een jonge bankier, Walraven van Hall genaamd, die zich het lot van de gezinnen van Koopvaardijvaarders aantrok en besloot om daar wat aan te gaan doen. Hij heeft met allerlei financiële constructies veel mensen van de Koopvaardij onderhouden. Later heeft het bankwezen ook veel bekostigd voor de illegaliteit en onderduikers. Dat was een hele klus om die zaken op te zetten en te organiseren. Van Hall is uiteindelijk op 26 januari 1945 na verraad gearresteerd en op 12 februari in Haarlem-Noord gefusilleerd. Hij heeft echter nooit een woord losgelaten. De hele oorlog door kwam er een meneer bij ons, eerst in Katwijk en later toen we geëvacueerd waren in Leiden om mijn moeder een envelop te brengen. Hij mocht natuurlijk zijn naam niet noemen en we kenden we hem ook niet, maar we zeiden altijd ‘Oh dat is het Oranjemannetje’. Want toen de Koningin weg was dachten we allemaal, hoe heeft ze dat nu kunnen doen! We waren er kapot van. Toen heeft een predikant een gedicht gemaakt wat al heel snel circuleerde in de vorm van een ansichtkaart. Zodat de vlucht van Koningin toch een punt van begrip werd en Oranje weer onze kleur.

Oh, dat is het Oranjemannetje!

Familie Kruijt

1940-1945

Nieuws van vader

Cornelis Kruijt.

Cornelis Kruijt. Mw. A van Duijn - Kruijt

Zo nu en dan hoorden we nog iets van mijn vader, maar heel weinig. Alles wat hij schreef werd door de Duitsers bekeken dus hij kon nooit zeggen waar hij precies was. Hij schreef dan bijvoorbeeld “we hebben de witte pakken weer aan” en dan wisten wij dat hij weer in Indië was. Hij wist wel dat hij geen soldij meer zou krijgen. Hij vond dat voor ons vreselijk moeilijk maar de regering in ballingschap had op iedereen van koopvaardij een beroep gedaan en dat vond hij een vanzelfsprekend iets. Het was een regeringsdecreet dat de Koopvaardij werd ingezet bij de Geallieerde strijd tegen de Duitsers, dus deed je gewoon. Het thuisfront vond dat ook heel vanzelfsprekend. Je kon gewoonweg niet terug.

Het is voor ons nog altijd een heikel punt dat er over de Koopvaardij zo weinig gezegd wordt als het over de oorlog gaat. Het is de bevolkingsgroep die de meeste mensen verloren heeft. Er zijn ontzettend veel mensen omgekomen en ook van de degenen die teruggekomen zijn hebben we later pas begrepen dat zij ongelofelijk zware tijden hebben meegemaakt. De schepen moesten onmiddellijk wapens en troepen vervoeren en waren dus een schietschijf voor de Duitse Luftwaffe. Op alle zeeën, zeker toen Japan ook mee ging doen.

Oorlog op de Javazee

Mijn vader was toen de oorlog met Japan uitbrak in Indië. Zij waren na de slag in de Javazee op 27 maart 1942 uit de haven van Tjilatjap vertrokken en net buiten de territoriale wateren toen ze een bericht kregen dat ze terug moesten naar Java want er waren nog veel hoogwaardigheidsbekleders die geëvacueerd moesten worden naar Ceylon. De bemanning wist dat dit een onhaalbare zaak was maar gaven toch gehoor aan dit bevel. Op 4 maart bereikte ze de Wijnkoopsbaai op Java en hebben toen op 6 maart heel veel mensen aan boord genomen, en om 20:00 uur de haven weer verlaten. De volgende morgen om 10:30 uur kwam er een Japans verkenningsvliegtuig over waarop de bemanning begon te schieten. Vervolgens werden er zes bommenwerpers van het Japanse vliegdekschip Hiryu gestuurd die het schip, de Poelau Bras, onder vuur namen en tot zinken brachten. De vier reddingsboten zijn toen in Semangkabaal op Zuid Sumatra aangekomen maar zonder mijn vader die was op de brug omgekomen, hij was 42 jaar oud. Dat was op 7 maart 1942. Er zaten op dat moment vijf Katwijkers op de Poelau Bras. Een van hen was matroos Dirk van Duijn. Hij is er niet in geslaagd om zichzelf in veiligheid te brengen en heeft de Japanse luchtaanval ook niet overleefd. Iemand met meer geluk is Katwijker Henk van het Woudt. Het lot wil dat hij zijn plaats op de Poelau Bras moest afstaan aan een gewonde matroos die zich op dat moment aan boord van een ander schip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland bevond. Van het Woudt had een opleiding als kanonnier genoten en moest op bevel van mijn vader mee op het andere schip dat grotendeels vrouwen en kinderen aan boord had. Tijdens de jaarlijkse 4 mei herdenking zegt hij altijd nog tegen me: “Ik heb mijn leven aan jouw vader te danken”.

NSB bekladdingen voor de deur

Er waren ook veel NSB‘ers in Katwijk, Ik weet geen getallen maar het was toch een behoorlijke groep. Wij hadden er niet echt last van, maar je moest wel oppassen. Er zijn toch NSB’ers die plaatsgenoten aangebracht hebben. Er zijn Katwijkers omgekomen door verraad waarvan men ook wist wie dat gedaan had. Er zijn sommige namen die zitten nog steeds in mijn hoofd. Hun groepshuis zat aan de Zeeweg waar nu het kantoor van Notaris Verhees is gevestigd. Ze marcheerden dan op zaterdagmiddag met hun zwarte uniformen aan zingend door het dorp om te provoceren. En wij lachten ze dan uit! Toen gingen ze ’s nachts bij de huizen waarvan ze wisten dat er Engelsgezinde mensen woonden allerlei teksten op de grond kalken. Zoals “V = Victorie, Duitschland wint voor ons op alle fronten”. En dus ook voor ons huis. Mijn grootvader die naast ons woonde beschouwde het als een soort ereteken. Zo kon men juist zien dat er goede Hollanders woonden.

NSB bekladdingen voor het huis van Cornelis Kruijt aan de Boulevard. Mw A. van Duijn-Kruijt

De afbraak

Aan ons leventje aan de Boulevard kwam een abrupt einde toen in april 1942 de Duitse maatregel werd afgekondigd dat alle huizen aan de Boulevard en een gedeelte van de straten daarachter ontruimt moesten worden. De huizen werden afgebroken en een muur verrees over de volle lengte van de Boulevard. Wij waren inmiddels geëvacueerd naar de Zeeweg en hadden daar een etage gekregen. Ik ben toen weer naar school gegaan in Leiden. Daarna is het hele gezin in Leiden gaan wonen. Want er kwam in november 1942 een verordening dat iedereen die niet economisch gebonden was aan Katwijk van het dorp af moest. Bij een schoolvriendinnetje uit Leiden konden we toen een paar kamers krijgen. Mijn broer heeft niet zo lang in Leiden gewoond. Hij heeft eerst een poosje bij mijn grootvader gezeten en is later bij Dr. Bouwman de tandarts op de Zeeweg ondergedoken. Dat was in het gedeelte van de Zeeweg waarvan de naam later is veranderd in Voorstraat. Mijn grootvader en een tante woonden daar ook vlakbij. Zolang er een tram reed gingen we dan in het weekend naar familie en vrienden die erg goed voor ons zorgden. Als er geen tram reed gingen we gewoon lopen, hoewel we amper nog schoenen aan onze voeten hadden. Toen we in Leiden woonden kreeg mijn moeder een telegram van het Rode Kruis dat het schip de Poelau Bras in de Javazee tot zinken was gebracht, maar dat de eerste stuurman was gered en op Sumatra in een interneringskamp zat. Wij waren dus opgelucht en blij maar mijn moeder zei, “Nee dat kan niet, want toen ik hem gedag zei en hij de deur achter zich dichttrok wist ik dat ik hem nooit meer zou zien”. Ze bleek dus achteraf wel gelijk te hebben. Mijn ouders hadden een heel goed en mooi huwelijk, het was een heel apart stel.

Strijd

Een scene uit de film Strijd, met geheel links Aad van Duijn-Kruijt.

Een scene uit de film Strijd, met geheel links Aad van Duijn-Kruijt. E. Wolthaus

Na de oorlog kreeg Aad in 1946 het aanbod om in een film te spelen. De film genaamd “Strijd” speelde zich af in de Leidse Raadsheren buurt en was een zwart-wit productie zonder geluid. De maker was Herman Kleibrink een bekende Leidse fotograaf. De film geeft een geënsceneerd, maar indringend beeld van de invloed van de oorlog op het dagelijks leven tijdens de bezettingsjaren. Het verhaal begint bij een aantal buurtbewoners in de Raadsherenbuurt die te maken krijgen met schaarste, razzia’s, verzet, onderduikers, verraad en honger. De film eindigt met de bevrijding in mei 1945.

(Interview met Aad van Duijn-Kruijt, d.d. 18 juni 09)

Berghstichting – Widerstandsnest 247

Baupunkt 177 – Batt. Gef. Std. Rijnsoever

Dit baupunkt bevond zich op het terrein van de Willem van den Berghstichting te Noordwijk. Binnen deze stelling waren 23 werken gebouwd waaronder 4 bunkers met een wand en dakdikte van 2 meter.

Dit waren de volgende bunkers: 2 woonbunkers van het type 621 en 622, een munitiebunker van het type 607 en een veldhospitaal van het type 118a. Dit veldhospitaal is in maart 2007 helaas gesloopt. De bunker had een operatieruimte, 2 ziekenruimtes, een ruimte voor de verpleging en een ruimte voor de verplegend officier. De andere bunkertjes waren gemetselde werkjes. Over het gehele terrein liepen loopgraven.

Het terrein van de Berghstichting in september 1944. De loopgraven rondom het hele terrein zijn goed te onderscheiden.

Het terrein van de Berghstichting in september 1944. De loopgraven rondom het hele terrein zijn goed te onderscheiden. WUR

Vanuit de gebouwen van de Willem van de Bergh stichting werd gedurende een periode van de oorlog bevel gevoerd over de 3. Festung Stamm Compagnie LXXXVIII en over Infanterie Bataljon 787, wat een Turkomaanse eenheid was. Ook is hier de 14. Schiff Stamm Abteilung gestationeerd geweest. Op 29 januari 1944 maakt het Kriegstagebuch melding dat de 12. Komp. Jäger Regiment 31 aanwezig is op de Van den Berghstichting.

Stuurman in Cuxhaven

De oorlogsbelevenissen van Gerrit van Duijn

(Interview Dhr. G. van Duijn, d.d. 30 juni ’09).

Gerrit van Duijn

Gerrit van Duijn Katwijk in Oorlog

Ik ben van 1920, dus nu 89 jaar oud. We woonden in de rooie buurt en ik zat op school in de Jan Tooropstraat. Na schooltijd speelden we altijd op straat. We waren thuis met z’n dertienen, zeven broers en drie zusters. Ik zat ergens tussenin. Om alle kinderen te kunnen huisvesten werd ons eerste ouderlijk huis verruild voor een groter huis in de Romeinenstraat. Het had een grotere zolder, maar daar konden ze ons ook niet eens kwijt.

Mijn vader had samen met z’n broers een kotter. Die lag in IJmuiden. ’s Zomers voeren ze er zelf op en in de winter verhuurden ze het schip aan anderen. Dan konden ze in de winter thuisblijven.

Mobilisatie

In het kader van de Algemene Mobilisatie ben ik samen met twee andere broers opgeroepen voor militaire dienst. We hoefden niet allemaal, want in ons geval was er sprake van broederdienst. We waren met zeven broers, dat betekende dat de ene broer wel moest en de andere niet, dus we zaten uiteindelijk met z’n drieën in dienst. Ik kreeg een brief dat ik moest opkomen en na drie maanden als dienstplichtig soldaat brak de oorlog uit. Ik was net als vele andere Katwijkers gelegerd in de kazerne aan de Hoefkade in Den Haag. Schoolkameraden als Klaas Ros, Maarten van Duijn en Kees Blonk zaten daar ook. Er waren weliswaar meerdere kazernes in Den Haag, maar wij belandden aan de Hoefkade. Dat was onderdeel van het 4e. Het was niet ongezellig allemaal. Je was nog in opleiding en overdag deden we niets anders dan marcheren. Het was veel lopen! De opleiding was allemaal wel vrij streng. Als je te laat was werd je zonder pardon gestraft. Ik heb voor de rest wel een goeie tijd gehad. Ik ben op een gegeven moment koksmaatje geworden en toen zat ik helemaal gebakken. De burgers uit de Schildersbuurt kwamen dan bij ons eten, het was net een soort gaarkeuken. Maar dan een goede.

Vrij in het weekend

Ik kwam tussendoor ook nog wel eens thuis, we gingen dan om het hardst op de fiets door het duin naar Katwijk. Dat was dan in het weekend als je vrij was. We moesten ook wel eens wachtlopen in de Schildersbuurt, dat was vlakbij. Rijk werden we er niet van. De soldij bedroeg slechts een gulden in de week, daarvan moesten we ook nog eens 10 cent afdragen voor “de ramen die je ingooide”. Dat gebeurde natuurlijk nooit, maar de officieren hielden wel mooi het geld in. Ik was slechts dienstplichtig soldaat, en als dienstplichtige werd je in die tijd door de bewoners van de chique Schildersbuurt met de nek aangekeken. Echter toen het oorlog was konden we opeens overal een bakkie koffie krijgen.

10 Mei 1940

Op de ochtend van de tiende mei werden we om vier uur ’s ochtends gewekt. Het was licht en de zon was al op. Het was oorlog en daar hadden we  rkelijk geen voorstelling van. We zijn vanuit de kazerne richting Rijswijk getrokken en daar lagen we langs de Vliet bij de Hoornbrug. Naast ons lag een een tank in stelling om het land erachter te verdedigen. Op een gegeven moment kwam er een wagen met Duitsers aan de overkant en die werd meteen door ons beschoten. We waren zo zenuwachtig! Echt iedereen. Die lui in de tank waren zo zenuwachtig dat ze een granaat dwars door een huis schoten. Later moesten we bij die brug vandaan en kwamen we in een weiland te liggen. We hebben toen vijf dagen buiten in een loopgraaf gelegen. Overdag was het schitterend mooi weer maar ’s nachts barstte je van de kou. Slapen konden we niet. En dan begon er ook nog een ’s avonds te gillen “een Duitser”! Dan keken we ’s ochtends als het weer licht was en dan bleek het een schaap te zijn. De uitrusting was heel slecht, ik had een geweer uit 1800 en was zeker geen scherpschutter.

Gevechten bij Ypenburg

Toen ben ik ook Maarten van Duijn en Klaas Ros kwijtgeraakt, zij zaten bij een andere eenheid. Die zijn direct naar het vliegveld Ypenburg gestuurd. Van mijn eenheid is niemand gesneuveld, wij lagen achter de eenheden van Ros en van Duijn. Die hebben ook de aanvallen op het vliegveld uitgevoerd. Zover zijn wij nooit gekomen. De Nederlandse officieren lieten ons na afloop naar de neergestorte vliegtuigen en de gesneuvelde Duitsers kijken. We moesten die verplicht bekijken. Toen zagen we ook wat ze allemaal aan uitrusting hadden en waar wij dus niet over beschikten. Daarna zouden we eigenlijk nog naar Rotterdam gaan maar dat is er nooit meer van gekomen. Er was verwarring alom. We kwamen op een gegeven moment twee Hollandse soldaten uit Limburg tegen die met een heel zwaar accent spraken. Meteen werd er gedacht dat het verklede Duitsers waren, die hebben we bijna doodgeschoten. Er deden zich namelijk de raarste verhalen de ronde over Duitsers die zich in Nederlandse uniformen hadden gestoken om zo de vijand te misleiden.

De broers van Duijn

Mijn ene broer zat bij de Nederlandse marine. Hij is in de oorlogsdagen in Frankrijk terechtgekomen. Hij was op de 10e mei in Zeeland. Na de inval zijn ze lopend teruggetrokken door België en in Frankrijk beland. Hij is gelukkig niet in Engeland terechtgekomen. Mijn vader is hem nog gaan zoeken in Zeeland, maar heeft hem niet gevonden. Mijn andere broer Piet heeft bij de Grebbeberg gezeten. Ze moesten er naar toe maar voordat ze er waren was de strijd al afgelopen. Hij heeft dus gelukkig niet veel meegemaakt. Hij zat bij de wielrijders, dat zijn de Huzaren. Je had daar toentertijd een liedje over.

De overgave

Na de capitulatie moesten we terug naar de kazerne daar moesten we een paar dagen blijven en dan mocht je naar huis. Maar ik ging niet naar huis! Ik ben toen naar de Opbouwdienst gegaan, ‘De Schop’ werd dat in de volksmond genoemd. De opbouwdienst was in juli 1940 opgericht om verdere uitbreiding van werkloosheid in Nederland te voorkomen. Dat ging van de Duitsers uit. We droegen een mouwembleem met een witte driehoek op ons gewone militaire uniform. Op de kazerne werd gezegd dat je daar in aanmerking voor kon komen. Er werd ons verteld dat we vijftien gulden zouden verdienen, maar we kregen er geen stuiver voor. Het was in de eerste instantie hier en daar een helpen met puinruimen. We hebben nooit wat gevangen, ja, een gulden. Ze zeiden ook niet hoe lang het ging duren met die Opbouwdienst. Er was verder geen werk in de buurt en je wilde toch een centje verdienen. Ik voer en de visserij lag stil. Het ging ons om de centen en niet zo zeer om de opbouw. Ik heb uiteindelijk een half jaar in de opbouwdienst gezeten en we werden heel Nederland doorgesleept om te werken. Het was allemaal niet zo spannend, het moreel was laag en discipline was ver te zoeken. Na een half jaar werd de Opbouwdienst opgeheven en is toen overgegaan in de Nederlandse Arbeidsdienst. Ik zat samen met Jan Hoek, Henk Vis een zoon van de begrafenis ondernemer, Siem de Jong, Kees Nijgh en Piet Plokker. Je hoefde er niet voor te tekenen, maar als je erin zat kwam je er niet zo makkelijk uit. Ik zat er in en moest dus heel wat moeite doen om er weer uit te komen. M’n vader is toen naar meester Varkevisser gegaan, dat was de directeur van de visserijschool. Die heeft gezorgd dat ik ging varen en toen mocht ik er uit. De oude visserijschool stond op het puntje van de Burgerdijkstraat, het gebouw is er nu niet meer. De rest van de jongens zijn er uiteindelijk ook uit gekomen.

Je moest wel op de hoede zijn. Op de kazerne in Leiden zijn we er bijna ingeluisd. Er was een wervingsofficier met allerlei mooie praatjes over het Legioen. Ik werd toen op tijd gewaarschuwd door een jongen uit Katwijk die ook in dienst zat. Hij zei nooit tekenen, want dan kom je bij de SS terecht!

Na school

Ik heb de visserijschool afgemaakt en ben daarna voor de Duitsers in de Zuidduinen gaan werken. Dat betaalde wel. Het waren Katwijkse en Scheveningse aannemers die het werk uitvoerden, Witkop en Splinter waren de grootste. Ik deed daar van alles, bunkers bouwen, helm poten en loopgraven maken. Zaterdags kreeg je dan een loonzakje. Als je zondags werkte kreeg je twee extra dagen vrij, dus al die Amsterdammers werkten wel op zondag, wij natuurlijk niet. De leiding zei: “Als je niet meer komt zorgen we dat je familie naar Duitsland wordt afgevoerd”. Daar dreigden ze dan mee. Ik heb daar een jaar gezeten en daarna ben ik op het land gaan werken. Op een gegeven moment ben ik mijn persoonsbewijs kwijtgeraakt, die had ik ingeleverd tijdens mijn werk en die kreeg ik niet meer terug. Als je geen persoonsbewijs had konden ze je zomaar oppakken en afvoeren naar Duitsland. Dat is dan ook gebeurd.

Naar Duitsland

We werden met twaalf Katwijkers in een vrachtwagen geladen en naar Leiden gereden. Allemaal jongens van mijn leeftijd. Van daar uit naar Goslar, in het noorden van Duitsland, daar zaten ook al een paar Katwijkers. Het was ergens in de buurt van Hamburg. We zaten daar toen met z’n allen aardappels met de schil erop te eten, toen Piet Plokker zei: “We moeten maken dat we wegkomen mannen”. We zouden te werk gesteld worden bij een fabriek in Hamburg. We zijn toen met z’n allen gevlucht en op de trein gestapt. Juist die nacht was er een bombardement met 1.000 bommenwerpers op de stad Hamburg. In de verwarring zijn we toen ontkomen aan onze bewakers. Ze hebben ons nog wel achterna gezeten maar niet te pakken gekregen. Daarna zijn we in de havenplaats Wesermünde terechtgekomen, dat is tegenwoordig Bremerhaven. We werden daar ontvangen als in een hotel, want ze dachten dat we vluchtelingen uit Hamburg waren. Toen het bleek dat dat niet zo was moesten we weer snel maken dat we wegkwamen en zijn we uiteindelijk in Cuxhaven beland.

Aanmonsteren

We waren nog steeds op de vlucht en zijn toen naar de haven gegaan om ons geluk te beproeven. Op een gegeven moment werd er door een schipper aan me gevraagd of ik zeeman was en of ik bij hem wilde varen, ja natuurlijk. Dus ik ging met hem mee. Het was een klein bootje van een meter of tien. Het heette de Otterndorf 90, naar het plaatsje waar de schipper vandaan kwam. Hij heette Klaus Meyer en was geen vissersman, maar gewoon boer. Hij wilde niet in dienst en toen heeft hij een bootje gekocht om te gaan vissen. Dan was je namelijk onderdeel van de voedselvoorziening en hoefde je niet in dienst. Dat deden er wel meer. We zaten er met z’n drieën op. De schipper, ik was stuurman en een matroos. Officieel ving een stuurman 24% van de besomming en een matroos maar 3. Toen vroeg de schipper willen jullie het delen? Dat vond ik goed dus kregen we allebei 12. De schipper was een jonge kerel, maar even ouder dan ik. Hij had een hele jonge vrouw. Aan boord heb ik een leven gehad als een prins. Ik had onderdak, had eten en een grote mate van vrijheid. Ik kon geld gaan halen en mocht van boord als ik dat wilde. Tussendoor hielp ik nog een ouder echtpaar die een winkel hadden. Van hen kreeg ik ook weer allerlei spullen, nu en dan weer een mes of kleding. Iedere dag als het goed weer was gingen we naar Helgoland, gelegen in de Duitse bocht en ongeveer 70 km uit de kust. ’s Nachts mocht je niet uitvaren dus overdag gingen we daar vissen. Je merkte weinig van de oorlog, eigenlijk alleen aan de vliegtuigen die overgingen. Ik ben zelf gelukkig nooit beschoten. Er zijn wel vissers door mijnen omgekomen. Die lagen er genoeg, als je er een raakte dan vloog je zo de lucht in. Op een keer liep er in de buurt een schip op een mijn. Er is toen maar één man levend afgekomen, die had zich aan de achtermast vastgehouden. Een losgelagen mijn heb je normaal niet zo veel last van, die sloegen op slot als ze niet meer verankerd waren. Maar je had er altijd die alsnog afgingen als je ze onverhoopt raakte.

In tegenstelling tot de rest van Duitsland hadden we van alles te veel. Drank, sigaretten, vlees en brood, alles was er in overvloed. We visten onder de Kriegsmarine en die hadden het een stuk beter dan de Wehrmacht. We ruilden manden kabeljauw met de Kriegsmarine tegen drank en andere zaken. Ook ging ik samen met de schipper ’s nachts wel eens eenden schieten op een stuk drooggevallen land in de buurt.

De rest van de Katwijkers is het wat minder vergaan, die hebben op een hektrolder (Hecktrawler) gezeten en hebben het niet zo best gehad als ik. Bij hen was er ook iemand aan boord die erop moest letten dat ze er niet vandoor zouden gaan. Zij visten in de Oostzee en ik viste bij Helgoland. Jongens als Jaap Schaap en Rooie Leen moesten vaak een stuk verderop. Ik heb ook veertien dagen in de Oostzee gevaren. Dichtbij hoor, niet te ver weg. We gingen vissen, maar er zat niets. Er was een eiland in de buurt waar we een beetje “Kraft durch Freude” genoten daarna weer terugkeerden naar Cuxhaven. Ik sprak inmiddels een goed mondje Duits, hoewel ik sneller Engels heb geleerd in die paar weken dat ik bij het Engelse leger zat.

Op een gegeven moment was er een keer een groot bombardement in Wesermünde. Ik ben er toen met de trein naar toe gegaan, het was ongeveer 60 km vanwaar ik zat. Ik wilde weten hoe het met de rest van de gasten ging, die zaten daar nog. Hun schip was daar op dat moment binnen. Het is gelukkig allemaal goed afgelopen. Als ze binnen waren in Cuxhaven kwamen ze altijd bij mij eten, ik maakte dan pannenkoeken. Drinken deed ik niet, alleen als mijn maten in Cuxhaven er waren en langskwamen. Dan dronk ik een borreltje. Er was voor de rest weinig te doen, er was alleen een klein bioscoopje. Eerst propaganda en dan de lachfilms. M’n kameraden hebben een keer zakken met suiker en meel gestolen van een bootje dat voer tussen Hamburg en Cuxhaven. Vervolgens wisten ze niet waar ze het verstoppen moesten, dus brachten ze het maar bij mij aan boord. Dat was nog best gevaarlijk, het was natuurlijk gewoon stelen en dan ging je koppetje eraf als ze je pakten.

Ik had er verder weinig notie van wat er voor de rest in Europa aan de hand was. Later wel, ik luisterde dan samen met de Duitsers op een groter schip naar de radio. Het was weliswaar grotendeels propaganda, maar we hoorden wel dat de geallieerden steeds dichterbij kwamen.

Oorlogsgeweld

In de haven zag je in de winter als er ijs lag wel eens Duitse Schnellboten, maar met oorlogsschade gehavende schepen zag je eigenlijk nooit. Ik heb wel een keer duikboot gezien die binnenkwam, maar de meeste oorlogsschepen lagen in de haven van Kiel. We waren daar een keer om de motor na te laten kijken toen er een bombardement was. Wij als een haas de schuilkelders in, vierentwintig trappen af dat weet ik nog goed. Er zaten meer dan tweeduizend mensen in en alles schudde op zijn grondvesten. De Russen uit de fabriek mochten er niet in, die werden tegengehouden bij de ingang. Ons bootje had gelukkig geen schade en op die fabriek was geen bom gevallen. De huizen erom heen stonden allemaal in lichterlaaie. Ik zei nog laten we gaan helpen, maar de schipper hield me tegen. We gaan er gauw vandoor naar Cuxhaven zei hij.

Helgoland na de Geallieerde bombardementen in 1945. Bundesarchiv

Het bombardement op Helgoland op 18 april 1945 kan ik me ook nog goed herinneren, meer dan twaalfhonderd vliegtuigen van de RAF hebben het hele eiland met de grond gelijk gemaakt. Het eiland was hierdoor onbewoonbaar geworden en de bevolking moest worden geëvacueerd. De geallieerden kwamen steeds dichterbij en het stond er barstensvol met Duitse kanonnen. Als die ’s nachts afgingen was het me toch een herrie! Het was een machtig gezicht. Ik was niet bang, de schipper was banger dan ik. Ik moet zeggen; al die tijd in Duitsland heb ik geen dag angst gehad.

Ik heb daar tweeëneenhalf jaar gevaren, dat was in 1942. Naast stuurman was ik, net als in dienst, ook weer kok. Aan boord hadden we een kleine kachel en daar kookte ik dan op. Ik had nog wel contact met thuis, ik schreef brieven maar er was censuur. Dat wist ik toen niet, maar dat hoorde ik pas achteraf van mijn ouders. Als ik schreef dat er in de buurt bommen gevallen waren werd dat eruit gehaald. Mijn ouders waren wel ongerust. Ik had inmiddels thuis in Katwijk ook een vriendinnetje, daar ben ik drie jaar na de oorlog mee getrouwd.

Even terug naar huis

Tussendoor ben ik zelfs een keer thuis geweest. Het was winter en we lagen aan de wal. Ik zei tegen de schipper dat ik naar huis wilde. Hij gaf me toen een emmer vis mee en stuurde me naar het politiebureau. “Niks zeggen, alleen vragen of je naar huis mag en geef die emmer vis af”. Ik hoefde ook niets te zeggen en kreeg meteen een stempel dat ik mocht reizen. Toen ben ik met de trein naar huis gegaan, dat heeft wel een week geduurd. Onderweg werden we dikwijls aangevallen en gebombardeerd en dan moesten we stoppen en snel de trein uit, dan bleef je weer een nachtje ergens staan. Inmiddels was het schip van mijn vader en zijn broers gevorderd en naar Duitsland afgevoerd. Er waren plannen voor de oorlog om een nieuw schip te kopen maar dat is er nooit meer van gekomen. Je was het kwijt en je kreeg er geen gulden compensatie voor. Ze zaten dus in een klap ook zonder werk. Mijn vader is toen netten gaan breien en allerlei andere klusjes gaan doen om aan geld te komen. Thuis waren ze stomverbaasd dat ik weer op de stoep stond. Maar ik ben niet lang gebleven, ik had het in Duitsland veel beter. Hier was geen voedsel een geen werk. Ook kon ik goed opschieten met de Duitsers daar waar ik zat, het waren hele andere mensen dan al die nazi fanatiekelingen in de rest van Duitsland.

Na de oorlog

De oorlog was afgelopen, eerst hebben we nog een poosje in Duitsland gezeten, daarna zijn we naar huis gaan lopen. Op een geven moment kwamen we een Hollandse officier uit het Engelse leger tegen die vroeg wie er in dienst gezeten had. Ik zei ik, en hij vroeg: “Wie wil er als hulp met mij mee?” Ik ben toen met het hem meegegaan om allerlei klusjes te doen. Goed wassen, bed opmaken en laarzen poetsen; dat soort zaken. Dat heb ik iets van acht weken gedaan. Ik mocht niet meer terug in dienst omdat ik vrijwillig naar Duitsland was gegaan. Op een gegeven moment ging het Nederlandse leger naar Indië en toen mocht ik opeens wel in dienst, maar ik heb toen maar snel bedankt. Dat leek me niks. Boos dat ‘ie was! Toen ben ik weggestuurd, kon m’n kleding inleveren en ging met een vrachtwagen terug naar Nederland. In Groningen werd ik er uit gehaald en in een kamp gebracht, in een grote barak werd je ontkleed en ingespoten tegen luizen. Ook moest je je armen omhoog doen of je niet bij de SS had gezeten.

Ik heb er nog veel last van gehad toen ik terugkwam in Katwijk. De heren in Den Haag waren kwaad, je bent naar Duitsland geweest! En dat werd je niet in dank afgenomen. Terug in Katwijk moest ik op het politie bureau komen. De agent liet me toen een knoop van een marine uniform zien en zei: “Wat is dat er voor een?” Ik zei dat is van de Kriegsmarine, waarop hij zei: “Hoe weet je dat ?”. Ik zei toen: joh die liepen de hele dag om me heen. Hij wilde natuurlijk weten of ik er ook bij gezeten had. Maar verder dan het brengen van een mand vis naar ze ben ik niet gekomen. Later wilde ik bij de politie, maar dat kon ook niet. Mijn broer was agent in Vlaardingen en zei da’s een mooi baantje voor je. Ik heb toen geschreven, maar het ging mooi niet door omdat ik oorlogsvrijwilliger was geweest.

Ik heb de schipper na de oorlog jammer genoeg nooit meer gezien, ik ben nog wel terug geweest om hem op te zoeken maar heb hem niet meer gevonden. Op een gegeven moment ben ik voor Ouwehand gaan werken en moesten we naar Lubeck in Duitsland. Toen ik daar was ben ik naar Cuxhaven gereden om hem op te zoeken. Overal gekeken en gevraagd maar niemand wist wat. Dat was ongeveer 25 jaar na de oorlog. Ik heb er wel spijt van dat ik niet eerder naar hem op zoek ben gegaan. Maar dat was allemaal niet zo makkelijk, je moest een visum hebben. Mijn Nederlandse dienstmaten heb ik na de oorlog nog wel gezien maar niet op reünies of zo. Die waren er wel maar daar ben ik nooit naar toe geweest, dat ging allemaal uit van mijn oude eenheid.

Gerrit van Duijn en zijn bruid op hun trouwdag.

Gerrit van Duijn en zijn bruid op hun trouwdag. G. van Duijn

De rest van ons gezin is de oorlog gelukkig ook goed doorgekomen. Ik was dus inmiddels getrouwd. Maar de woningnood was hoog in Katwijk dus we hebben de eerste negen jaar ingewoond bij mijn schoonouders in de EA Borgerstraat nr. 4 want een huis kregen we simpelweg niet. Je moest eerst twee kinderen hebben voor dat je in aanmerking kwam voor een woning. We hadden boven een kamertje van twee bij drie en beneden hadden we ook zoiets. Daar was een lange gang en daar hebben we toen een schot in gemaakt dan hadden we toch iets van een woonkamer. Het was niet groot. Varen mocht ik niet meer van mijn vrouw, dat had ze liever niet. Dat vond ik heel erg, ik miste het vrije leven op zee. Ik ben toen bij de Ruijter gaan werken, die sloopte de oude kelders van de huizen op de Boulevard die door de Duitsers afgebroken waren. Ik bikte dan de stenen af en maakte de grond schoon want er werden nieuwe huizen gebouwd. De stenen die eruit kwamen werden gestort langs het kanaal bij de rooie buurt. Het was gevaarlijk werk, er viel nog wel eens wat naar beneden.

Later ben ik als monteur bij Arie Ouwehand gaan werken en toen zei iemand tegen me dat ik een huis in Scheveningen kon krijgen, ook kon ik daar chef worden bij een ander bedrijf. Ik ben toen naar Arie Ouwehand gegaan met de mededeling dat ik ontslag nam. Toen stuurde hij me de andere dag meteen naar het raadhuis naar Van Leeuwen, die was daar ambtenaar, en ik kreeg meteen een huis. Het was in de Koestal die waren ze toen nog aan het bouwen, en zo kregen we een splinternieuw huis. Ik heb het altijd goed naar m’n zin gehad bij Ouwehand. Het was hard werken en vaak lange dagen maken in het hoogseizoen, maar ik heb er een geweldige tijd gehad.

“Einquartierung” van militairen te Katwijk

Ook in Katwijk werden er Duitse soldaten bij bedrijven, hotels en natuurlijk bij de gewone burger in huis, ingekwartierd. Dit hield in dat er een Duitse soldaat in kwam wonen of dat de ruimte in je pand gebruikt werd voor andere doeleinden, bijvoorbeeld: stalling voor paarden, arrestantenkamers en kantoren. Je moest in het geval van inkwartiering van soldaten, zoveel mogelijk naar wens van de ingekwartierde werken. Je kreeg voor alle overlast natuurlijk een vergoeding. Ook werden vernielde en gestolen goederen en gebruikte stroom netjes betaald. De Duitse Wehrmacht maakte het verschuldigde bedrag over op het bankrekeningnummer van de gemeente Katwijk, die vervolgens aan de kwartiergever uitbetaalde.

Inkwartieren gebeurde door middel van een inkwartieringsbiljet. Hierop werd vermeld wie er ingekwartierd werd, de plaats van inkwartiering en natuurlijk de gegevens van de kwartiergever, zodat deze zijn of haar uitbetaling kon ontvangen.

Vergoedingen voor de Inkwartiering

Voor generaals, stafofficieren en ambtenaren der weermacht met overeenkomenden rang – fl. 1,50
Voor alle overige officieren, ambtenaren der weermacht en onderofficieren met “portepeePortepee = letterlijk koppelriem, wordt gebruik om aan te geven dat de onderofficier net even hoger is als een onderofficier ohne portepee” – fl. 1,00
Voor onderofficieren, met bed – fl. 0,50
Voor onderofficieren, zonder bed – fl. 0,30
Voor manschappen, met bed – fl. 0,20
Voor manschappen, zonder bed – fl. 0,10
1 paard – fl. 0,10
1 kantoor – fl. 0,30
1 wacht- of arrestantenkamer – fl. 0,10

Onderbrengen in garages van:

Auto’s per dag per auto – fl. 0,10
Motorvoertuigen per dag per motorvoertuig – fl. 0,05
Fietsen per dag per fiets – fl. 0,02

Onderbrengen in (a) dichte garages en voor (b) andere overdekte onderkomens voor stalling van:

Vrachtwagen met aanhanger – (a) – fl. 0,50 / (b) – fl. 0,30
Motorrijwiel met zijspan – (a) – fl. 0,15 / (b) – fl. 0,10

Natuurlijk zat niet iedere Katwijker erop te wachten om zo’n Duitser over de vloer te hebben. Zo werden er allerlei manieren verzonnen om aan “Einquartierung” te ontkomen. Je kon bijvoorbeeld net doen alsof je ziek was. Aangezien de Wehrmacht niet besmet mocht worden kwam je dan niet in aanmerking.

Bij de familie Rijsdam aan Kamperfoelieplein 21 werd Korporaal Büse ondergebracht.

Bij de familie Rijsdam aan Kamperfoelieplein 21 werd Korporaal Büse ondergebracht. Gemeentearchief Katwijk

Het lag er natuurlijk ook maar net aan wat voor type Duitser je in huis kreeg. Er hebben ongetwijfeld ook “goede” Duitsers tussen gezeten. Jonge kerels, die het leger in moesten, maar toch ook liever thuis zouden zijn. Zo lieten de Duitsers foto’s van thuis zien aan de kwartiergevers en vertelde ze over hoe het daar was. Het hoefde dus niet altijd een vervelend persoon te zijn die je in huis kreeg. Maar dit was natuurlijk wel mogelijk.

In de gemeentearchieven van Katwijk liggen nog vele inkwartieringsbiljetten. Op een van deze biljetten, behorende aan een hotel, kwam ik een opmerkelijk iets tegen. Bij de lijst van zaken die vergoed moesten worden stonden onder andere zaken als servies, en het volgende: 3 maal beddengoed gestolen (Waarvoor 3 stellen oud beddengoed teruggelegd). Zo zie je maar dat ook de Duitsers niet op beddengoed van hoge kwaliteit sliepen.

Widerstandsnest 237

Noordwijkschen Hoek

Op de plaats waar tegenwoordig het golfterrein zich bevind moest tijdens de oorlog een Widerstandsnest ingericht worden. Deze plek, een buurtschap dat in de volksmond nog steeds de Noordwijkerhoek genoemd wordt, was strategisch gekozen, omdat hier de brug over de Leidsche trekvaart en de Maandagse Wetering gelegen is. Enkele huizen aan de Voorhoutse kant en het Noordwijkse café Schoonzicht moesten in 1943 het veld ruimen ten behoeve van het schootsveld van de stelling. Het café, dat uitgebaat werd door de familie Compier, was toen al geen winstgevend bedrijf meer, omdat de Duitsers de avondklok hadden ingesteld. Nabij de Hoogenwegse molen en aan de andere zijde van de Lageweg, tegenwoordig Van Berckelweg, werden 9 bunkers gebouwd. Het geheel werd omringd door loopgraven met op de hoeken en langs de weg beddingen voor een stukken geschut. De stelling werd bemand door militairen van het 3./Luftwaffe Jäger Regiment 46.

Aan de Leidsche trekvaart werd op het noordelijkste puntje van de stelling een tobruk met tankkoepel geplaatst. Deze had een goed zicht over de vaart en het gebied dat daar aan de overkant lag. Vlak daarnaast stonden 2 bergplaatsen voor munitie en levensmiddelen. Deze waren aan elkaar gebouwd. Een stukje zuidelijk van deze bunkers stond een manschappenverblijf.

Helemaal aan de andere kant, op de zuidelijke punt van de stelling aan de Maandagse Wetering was ook een tobruk met een tankkoepel geplaatst. Deze kon het gebied van de Noordwijksche Hoek en de wetering bestrijken. Noordwestelijk van deze bunker stonden een woonverblijf en een latrinebunker. Ook hadden de Duitsers in de slinger die de Maandagse Wetering maakt een tankgracht gegraven die de Noordwijksche Hoek doorsneed.

Naast de brug over de kruising van de Maandagse Wetering en de Leidse trekvaart stond een woonverblijf met een waterbergplaats eraan vastgebouwd. Ook hier was in de nabije omgeving een latrinebunker neergezet.

Vissen

Een Noordwijker die toentertijd een kleine jongen was vertelde dat zij weleens gingen vissen bij de brug. De vissen gingen natuurlijk mee naar huis, want voedsel was schaars. Een aantal Duitse militairen hadden gezien dat de jongens aan het vissen waren en wierpen een handgranaat in het water. Door de explosie kwamen er veel dode vissen bovendrijven, welke door de soldaten met een bootje uit het water werden gehaald.