Danny Hoek Widerstandsnest 233

Gangenstelsel aan de Duinweg

Aan de Duinweg te Noordwijk was een gangenstelsel gesitueerd. Dit gangenstelsel had een totale lengte van zo’n 40 meter. In de verblijfsruimte van dit gangenstelsel bevinden zich een aantal wandschilderingen, ook wel fresco’s genoemd. Deze zijn gemaakt door soldaten van de 5e compagnie 14e Schiff. Stamm Abteilung. Dit was de bemanning van de gangen tegen het eind van 1944. Deze afdeling van de Kriegsmarine werd gebruikt om gaten in de verdediging op te vullen.

Bloemenveiling Flora

De gebouwen van de bloemenveiling Flora zijn van oudsher een centraal punt in Rijnsburg. Niet alleen de plaats waar “de bloemen ter veiling worden aangebooden” maar het gold ook als het economisch hart van het dorp.

Het begin

De veiling werd opgericht in 1914 op initiatief van zeventien Rijnsburgse kwekers in Café Coster, waar in het prille begin de bloemen op het biljart geveild werden. In 1917 werd begonnen met de bouw van een echt veilinggebouw aan de Splitsing in Rijnsburg, dichtbij de tramhalte, want de kopers van buitenaf kwamen veelal met de tram. In 1922 besloot een aantal kwekers, die zich niet meer konden vinden in de organisatie van Flora, om zich af te scheiden en een eigen veilingvereniging op te richten. De naam werd Bloemenlust en aan de Oegstgeesterweg waar later garage Dijksman zich vestigde werd een eigen onderkomen gebouwd.

De Flora in bezettingstijd

Na de Duitse inval in mei 1940 werd een groot deel van de gebouwen van de veiling gevorderd door de Duitse Kriegsmarine. Het Marineverpflegungsamt Rijnsburg werd er gevestigd. Zij waren verantwoordelijk voor de distributie van levensmiddelen. Met de grote hallen en hoge deuren was Flora uitermate geschikt voor het opslaan van voorraden en ander oorlogsmateriaal. Er werd een houten schutting met prikkeldraad neergezet en bij de hoofdingang van de Flora werden wachthuisjes geplaatst. De bewaking was echter verre van waterdicht gezien een gedeelte van de veiling nog gebruikt werd voor de handel in bloemen.

Het Kriegsmarine personeel was ondergebracht in houten barakken aan de Rijnsburgerweg.

Het Kriegsmarine personeel was ondergebracht in houten barakken aan de Rijnsburgerweg. Fam v/d Vijver

In de eerste instantie werd Flora ingericht als marine depot voor voedsel en uitrustingen, maar in een later stadium van de oorlog kreeg de veiling ook nog een andere bestemming. De bezetter was speciaal geïnteresseerd in de veilinggebouwen, omdat ze een plaats zochten die groot genoeg was om onderdak te bieden aan onderdelen voor de gevreesde V1 vergeldingswapens. Deze stonden beter bekend als Hitler’s vliegende bommen, het geheime wapen van de Führer dat het oorlogstij diende te keren.

Deze raketten werden direct vanuit Duitsland per spoor aangevoerd naar het Centraal Station te Leiden. Vervolgens werden de onderdelen overgeladen op platte tramwagons en ’s nachts in het grootste geheim naar de veilinggebouwen getransporteerd. Op landgoed Duindigt in Wassenaar en op andere plaatsen rond Den Haag werden de raketten uiteindelijk geassembleerd en afgeschoten richting Engeland. Mensen die op de route naar Wassenaar woonden werden geacht de deuren van hun schuren ’s nachts open te laten zodat in het geval van een geallieerde luchtaanval het V1 personeel en de kostbare onderdelen een veilig heenkomen konden zoeken. De deuren van de schuren moesten gemarkeerd worden met wit geschilderde planken.

Ontsnapt aan explosieven

Al deze activiteiten trokken de aandacht van de Britse geheime dienst SOE (Special Operations Executive). Deze lieten de door hen gerekruteerde Nederlander Arnoldus Baatsen op 27 maart 1942 droppen vanuit een vliegtuig met als opdracht de gebouwen van de veiling te beschadigen dan wel te vernietigen. Baatsen heeft zijn opdracht echter nooit uit kunnen voeren aangezien hij bij zijn landing onmiddellijk werd gearresteerd door de SD, en de geschiedenis inging als een van de vele slachtoffers van verraad in het ‘Englandspiel’. Luitenant Arnoldus Baatsen is uiteindelijk op 7 September 1944 overleden in het concentratiekamp Mauthausen te Oostenrijk.

In de oorlogsjaren telde de gemeente Rijnsburg ongeveer vijfduizend inwoners. Over het algemeen had de Rijnsburgse bevolking weinig last van het kleine Duitse Kriegsmarine garnizoen dat de veilinggebouwen bemande. Men stond over het algemeen op goede voet met elkaar. Het waren gewone marine depottroepen bestaande uit wat oudere dienstplichtige mannen en dus verre van goedgetrainde elite soldaten of fanatieke nazi’s, alhoewel er best een aantal tussen gezeten kunnen hebben. Een samenraapsel van gewone burgers en zeelieden, voor hun nummer opgekomen en al lang blij dat ze niet aan het Oostfront lagen. De manschappen waren ondergebracht in houten barakken tegenover de hoofdingang van de veiling en de officieren vonden inkwartiering in de grotere huizen aan de Oegstgeester- en Rijnsburgerweg. De ingekwartierde manschappen leefden onder de Rijnsburgse bevolking. Zij hielpen in hun vrije tijd bijvoorbeeld mee in de kassen, of vergaapten zich aan het planten van de bollen in de kisten en de tulpen die in bloei stonden. Anderen maakten uitjes naar andere dorpen en steden in de buurt.

De dagelijkse bezigheden

De dagen werden gevuld met wachtlopen, het lossen van de binnenvaartschepen in Leiden en Katwijk en het bevoorraden van de bunkercomplexen in de duinen van Katwijk, Noordwijk en het terrein van Leeuwenhorst in Noordwijkerhout met proviand en uniformen. Dit gebeurde over het algemeen met vrachtwagens, maar ook kwam het regelmatig voor dat de Rijnsburgse bevolking in opdracht van de bezetter met paard en wagen hand- en spandiensten moest verrichten. Men kon op deze manier een extra centje bijverdienen en er vaak ook nog wat voedsel aan over houden ook. De gezinnen waren groot met als gevolg dat er dus veel hongerige monden te voeden waren.

Pallets met levensmiddelen voor de bunkercomplexen aan de kust.

Pallets met levensmiddelen voor de bunkercomplexen aan de kust. Fam v/d Vijver

Het was een betrekkelijk rustig bestaan voor het in Rijnsburg gestationeerde personeel, ver weg van de oorlog die de rest van Europa in zijn ban hield. De soldaten kochten bonbons bij bakkerij Leenheer in de Smidstraat en deze werden samen met andere luxe artikelen als koffie en nylonkousen massaal naar huis gestuurd, waar al vanaf het begin van de oorlog schaarste was ontstaan aan deze goederen. “Handel is Handel” werd er gezegd en onder het motto beter een gulden van een Duitser dan een kwartje van een Hollander floreerde ook de bloemenhandel in Rijnsburg. Voor de bewoners van Rijnsburg ging het dagelijks leven gewoon zijn gang, men werkte hard en bemoeide zich voor de rest weinig met de bezetter en de enkele Duitsgezinden van het dorp.

De Tweede Wereldoorlog was in economisch opzicht geen slechte tijd voor het dorp Rijnsburg. Door de inkrimping van de bollen en bloemen kweek als gevolg van Duitse voorschriften om op een deel van het teeltgebied voedsel te verbouwen, stegen de prijzen van de bloemen tot grote hoogte. De omzet van de Flora die in 1939 nog ruim 957.000 gulden was, rees in 1945 tot het voor die tijd astronomische bedrag van 4.200.000 gulden. Een deel van deze prijsstijgingen werd veroorzaakt door de toenemende inflatie. maar de cijfers geven toch een beeld van relatieve economische bloei in deze periode van wereldcrisis.

De Flora toen en nu

Van het oude veilingcomplex rest nu nog alleen de centrale hal en het twee onder een kap huisje wat links naast de ingang stond, de rest van de originele gebouwen zijn in de loop der jaren verdwenen en vervangen door verdere uitbreidingen van Flora. In 1980 sloot veiling Flora uiteindelijk definitief de deuren van de oude locatie aan de Splitsing en betrok een nieuw complex aan de Laan van Verhof. In augustus 2012 breekt er op een zaterdagnacht brand uit in het oude gedeelte van het voormalig Flora complex. En groot gedeelte wordt hierbij in de as gelegd, hierbij wordt gevreesd voor het vrijkomen van asbest. Er wordt vervolgens besloten om de gebouwen, waarin het Kriegsmarine Verpflegungsambt in de oorlogsjaren gevestigd was, met de grond gelijk te maken.

Bloemen in krantenpapier

Vader had voor de oorlog Duits geleerd. Later heeft hij daar veel plezier van gehad want hij was voorzitter van Flora en de Duitsers hadden de helft van het veilinggebouw ingepikt.

De bloemen werden toen nog in kranten verpakt en door de wind woeien er kranten naar de Duitse kant. Die gasten werden nijdig en op een gegeven moment stond er een Duitser met een getrokken geweer voor mijn vader. “En die scheisse Holländer, das ist nür muttwill en pesterij”! Vader scheet in zijn broek want voor minder schoten ze je dood, maar hij zei in het Duits: “Schreeuwen kan ik ook, en harder dan jij als het mot!”. Hij riep twee van die gasten die bloemen stonden te pakken en heeft gezegd, “Doe die deuren dicht en haal die kranten effetjes uit het prikkeldraad”.

De Duitsers wilden het liefst heel Flora hebben. Het interesseerde ze natuurlijk niks dat er bloemen werden verkocht, want die kon je niet eten. Toen zei vader: “Die mensen moeten van jullie voor de helft groente telen, maar als je ze de veiling niet laat houden hebben ze ook geen centen om groente te telen”.

Toos de Mooy-Kralt

over haar vader, oud Flora voorzitter Teun Kralt

Joop van Duijn, een Katwijker met Indisch bloed

Ik ben geboren in 1924 op Batavia. Mijn vader was gezagvoerder bij de Koninklijke Zeevaart Maatschappij, die voer in Indië alle eilanden af. Ik ben dus geboren in Batavia, een broer van mij in Singapore en een andere broer in Soerabaya. Het was net als bij de militairen: waar de vader zat, ging het gezin er achteraan.

Naar Nederland

Mijn vader overleed in 1928 toen ik vier jaar was. En mijn moeder kwam met ons terug naar Nederland. Mijn oudste broer was op dat moment al in Nederland voor een studie. Het was vroeger een Indische gewoonte dat als je wilde studeren men terugging naar Nederland. Na zijn afstuderen zijn wij weer teruggegaan want hij was planter op een koffie onderneming. Dat heeft maar twee jaar geduurd want hij werd afgekeurd en toen zijn wij weer teruggekomen naar Holland. Dat heeft zo’n beetje geduurd tot 1939.

Joop van Duijn. E. Wolthaus

Terug naar Indonesië

Mijn oudste broer had tropische landbouw gestudeerd in Boskoop en een stukje grond weten te pachten in Indië. Je kon geen grond kopen in Indië, maar wel pachten. Het was een kleine onderneming op Zuid Sumatra waar hij wat groente verbouwde en kippen hield. Mijn broer had tijdens zijn tijd in Katwijk een vriendinnetje opgedoken waarmee hij in 1938 met de handschoen is getrouwd en die hem een jaar later volgde naar Indië. Ze heette Theodora Kerkheide en was net als ik geboren op Batavia. In het begin van 1940 werd er een baby verwacht en mijn moeder wilde daar graag bij zijn. Ook moest ze de financiële zaken van mijn broer een beetje op orde zien te krijgen, want die broer van mij had daar niet veel verstand van. Hij kon aardig met de kippetjes omgaan, maar dat was het dan ook wel. Mijn moeder is toen op 4 september 1939 met de eerste vaart van het mailschip ms. ‘Oranje’ van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ (SMN) via Kaap de Goede Hoop naar Indië vertrokken Dat was dus daags na het uitbreken van de Tweede Wereld Oorlog. De ‘Oranje’ loopt op 3 oktober 1939 onder grote publieke belangstelling de haven van Tandjong Priok op Batavia binnen. Het was de bedoeling van mijn moeder op half mei weer terug te keren naar Nederland. Je had in die tijd natuurlijk weinig correspondentie, dat ging allemaal per boot en dat duurde een maand. In mei is zij weer teruggegaan naar Europa maar toen brak dus op 10 mei de oorlog bij ons uit. De rederij was bang dat zijn schepen door de Duitsers geconfisqueerd zouden worden en liet de Johan Van Oldenbarneveld, het schip waar mijn moeder op zat, rechtsomkeert maken terug naar Indië.

Het postschip 'Oranje' van de Stoomvaart Maatschappij 'Nederland' .

Het postschip ‘Oranje’ van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ . Fam van Duijn

Oorlog met Japan

Vervolgens brak de oorlog uit met Japan, na de aanval op Pearl Harbor. Mijn familie is vervolgens geïnterneerd in vrouwenkampen. Mijn moeder is op 14 april 1945 in het kamp Belalau overleden door honger en uitputting Mijn schoonzus, Thea, was haar op 16 januari 1945 al voorgegaan. Zij had inmiddels twee kleine kinderen in dat kamp op Sumatra. De kinderen en mijn broer zijn uiteindelijk wel teruggekomen uit gevangenschap. Mijn broer was geïnterneerd want hij was opgeroepen voor militaire dienst. Hij heeft toen voor de Japanners moeten werken aan de Pakanbaroe spoorweg op Sumatra. Na zijn vrijlating is hij met zijn twee kinderen terug naar Katwijk gekomen. We zaten toen in Katwijk maar we misten natuurlijk onze moeder en schoonzus. De kinderen van mijn broer waren inmiddels opgegroeid. In het kamp hadden ze een beetje onder supervisie gestaan van Australische en Engelse verpleegsters die daar ook gevangen zaten. In het voorjaar van 1946 kwamen ze sterk vermagerd samen met hun vader terug naar Nederland. De oudste woont nu in Vancouver, Canada en de jongste in Zuid Afrika. In Kaapstad om precies te zijn.

Opgepakt door de Duitsers

Terug naar Katwijk. Ik woonde inmiddels bij een oom en tante omdat mijn moeder in Indië zat. Ik zelf heb in september 1943, na een onbenulligheidje, problemen gehad met de Wehrmacht. Ik had een vriendinnetje hier in Katwijk, daar scharrelde ik een beetje mee. We gingen wel eens een wandelingetje maken en op een keer op een woensdagmiddag liepen we waar nu de Provinciale weg N206 is. Dat was toen nog niets meer dan een zandweggetje. Er liep een talud naar beneden en daar gingen we even zitten. Maar achter ons liep een telefoondraad, die kwam van de artilleriestellingen die je daar had in het weiland wat nu de het industriegebied is. Die draad liep naar het opperkommando in de grote bunker in de duinen bij het fietspad. Ik kreeg toen een beetje ruzie met de dame in kwestie en heb met m’n stomme kop aan die draad getrokken wat dus de nodige storing op de lijn veroorzaakte. Er kwamen vervolgens twee soldaten naar ons toe waarvan een van hen mijn fiets pakte en die op de grond smeet. Ik heb toen gezegd: “wacht maar jongen, we krijgen je wel als de oorlog afgelopen is”. Dat heeft ‘ie waarschijnlijk begrepen en ik moest gelijk mee.

Onderduiken in Oegstgeest

Het Politiebureau aan het Haagseveer te Rotterdam.

Het Politiebureau aan het Haagseveer te Rotterdam. Fam van Duijn

Ik werd toen meegenomen naar een van die artillerie opstellingen en hij zei “we hebben net gegeten, ga jij de afwas maar doen”. Dat was dus allemaal niet zo erg, ware het niet dat juist op dat ogenblik er een controle was door een hoge Duitse officier, die zei: “wat doet die jongen hier?” Hij was er niet zo over te spreken en ik werd regelrecht doorgestuurd naar de Ortskommandant waar ik beschuldigd werd van sabotage en belediging van de Duitse Wehrmacht. Ik ben dus naar de Ortskommandant gebracht, die zat zelf op het hoekje van de Parklaan met daar om de hoek de huizen waar zijn stafbureau zat. Het was op zich een hele goede Ortskommandant. Die zag wel in dat de bezetting voor ons Nederlanders moeilijk was maar, “zij als Duitschers vochten toch ook voor ons tegen het bolsjewistische gevaar”en dat moesten we maar begrijpen. Enfin, toen heeft ie toch min of meer een hint gegeven en zei: “Morgenochtend wordt je opgehaald door de Grüne Polizei en ga je naar Arnhem. Zorg dus dat je tegen die tijd weg bent.” Ik ben toen samen met mijn broer diezelfde avond nog ondergedoken en kwam terecht in Oegstgeest. En daar ben ik toen uiteindelijk verraden. Ik zat toen in huis bij een oude Zeeuw die onderwijzer was geweest in Indië. We zijn toen tijdens het luisteren naar de Engelse radio door verraad opgepakt. Hij is naar Kamp Vught gebracht en ik naar Rotterdam. Naar het Politiebureau aan het Haagseveer in het centrum van Rotterdam. Daar werden tijdens de oorlog de politieke gevangen opgesloten.

Op transport

Van daar uit ben ik op 3 december 1943 met nog iemand overgebracht naar Kamp Amersfoort. Ik kreeg daar de status van onderduiker, en als je daar als onderduiker zat werd je tweeënhalve maand opgesloten om daarna op transport gesteld te worden naar Duitsland. Ik ben naar Duitsland gebracht en kreeg daar gelukkig de status van contractbreker. Dat was gunstiger want dan kon je na het uitzitten van je straf terug naar je eigen baas. Die ik weliswaar nooit gehad had, maar goed. Als onderduiker stuurden ze je naar Polen, daar trokken ze je een SS pakje aan en kon je als Frontarbeiter de Polen achter hun kont aanzitten. Dat wilde ik dus niet. Ik was inmiddels in Duitsland aangekomen en moest me daar melden, dat heb ik een week lang niet gedaan. We zijn toen gaan lopen naar de grens en hebben eerst nog bij een boer gewerkt. Dat was een Westfaalse boer en dat liep uiteindelijk op ruzie uit. Ik heb toen een hooivork naar z’n kop gegooid en het op een lopen gezet. Bij de Nederlandse grens aangekomen zijn we toen op gepakt door de Nederlandse grenspolitie en weer teruggestuurd naar Duitsland. Daar kwamen we terecht in de beruchte Gestapo gevangenis te Kleve om later naar een strafkamp bij een fabriek in Düsseldorf over te worden gebracht. Daar ik heb ik gezeten totdat ik begin Mei 1944 werd vrijgelaten. Ik was vrij, maar mocht niet naar huis. Je moest in Duitsland blijven. We mochten wel corresponderen maar je kreeg geen verlof om naar huis te gaan. Ik heb toen redelijk goed werk gekregen in een levensmiddelenfabriek. We zaten toen eerst in een barakkenkamp, daar zaten ook Russische gevangen en dat was wel gezellig want die zongen ’s avonds als het goed weer was. Dat konden ze erg goed.

Bevrijd door de Amerikanen

Dit heeft geduurd tot ongeveer half oktober daarna kwamen de de Amerikanen. Ik ben vervolgens begeleid door Patton’s army om samen met arbeiders uit Nederland, Frankrijk en Italië nog een of twee weken bij elkaar te zitten zodat ons transport terug naar huis geregeld kon worden. We mochten alleen de rivier naar het noorden nog niet over dus zodoende heb ik een tijdje in Weert gezeten. Daar hebben we geholpen met het aspergesteken.

Daarna in juni 1945 mochten we eindelijk naar huis, de oorlog was afgelopen en ik dacht “wat nu”? Ik had me opgegeven voor een studie MTS waterbouwkunde, maar heb uiteindelijk voor de vliegtuigbouw gekozen. Ik heb een cursus gedaan en het was de bedoeling dat ik daarna bij de KLM de opleiding als boordwerktuigkundige zo gaan doen. Maar ik werd afgekeurd op mijn ogen. Van 1958 tot aan de opheffing in 1984 heb ik bij de Bescherming Bevolking gewerkt. Dat was een civiele beschermingsorganisatie die in 1952 werd opgericht om de Nederlandse bevolking in tijd van oorlog te kunnen beschermen. Ik ben daarna in de VUT gegaan en geniet sindsdien van mijn vrije tijd.

(Interview familie van Duijn, d.d. 18 juni 2009).

Een noodlottig ongeval in de duisternis

Het is donderdag 6 Februari 1941 en een begrafenisstoet uit Leiden is zojuist gearriveerd op het kloosterkerkhof in Katwijk aan den Rijn.  Onder grote belangstelling wordt de stoet opgewacht door de paters en studenten van het college. Evenals pastoor C.J. Hesp, de kapelaans en het voltallige kerkbestuur van de RK parochie H Joannes de Doper.

Het bidprentje voor Pater Gregorius van Heusden. E. Wolthaus

Afscheid

Het is bitter koud, en in Friesland is op deze ijzige dag de zevende Elfstedentocht in volle gang. De mensen die zich bij het Missie college verzameld hebben zijn daar om afscheid te nemen van pater Gregorius van Heusden. Eerder die dag heeft er een herdenkingsdienst voor hem plaatsgevonden in de Parochiekerk Hartebrug in Leiden. Uit het hele land waren er RK hoogwaardigheidsbekleders, familie en bekenden naar Katwijk aan den Rijn afgereisd om de plechtigheden bij te wonen.

Vermist

De vermissing van pater Gregorius van Heusden had de gemoederen ruim zeven weken bezig gehouden. Op 19 December 1940 meldden diverse landelijke kranten dat Van Heusden, sinds twee jaar verbonden als kapelaan aan de Hartebrugkerk te Leiden, na een huisbezoek op 18 December niet terug was gekeerd naar de pastorie aan de Haarlemmerstraat. Hij was de avond in kwestie op bezoek geweest bij een zieke parochiaan aan de Haarlemmertrekvaart. Toen zijn afwezigheid s’avonds laat werd opgemerkt vreesde men voor een ongeluk en sloeg alarm.  Men vermoedde dat Van Heusden in het donker te water was geraakt, zodat er de volgende morgen in alle vroegte begonnen werd met dreggen naar zijn lichaam. Echter om 13:00 die dag had dit nog geen enkel resultaat opgeleverd.

Jeugdwerk

Pater Gregorius van Heusden werd geboren op 5 April 1885 in Maastricht en trad in 1905 in het klooster in Wychen. Aldaar werd hij in 1912 tot priester gewijd. Hij was van 1912 tot 1921 leraar in Venray en studeerde daarna drie jaar in Delft waar hij zijn akte wiskunde M.O. haalde. Hiermee werd hij leraar en prefect bij de paters in Weert. In 1934 werd hij met de zielzorg belast in Ammerzoden en twee jaar later tewerkgesteld in de RK parochie Leiden waar hij belast was met het jeugdwerk.

Einde aan de onzekerheid

Zeven lange weken gingen voorbij toen op 3 Februari 1941 het stoffelijk overschot van de 55 jarige Van Heusden uit de Haarlemmertrekvaart werd opgehaald. Het vermoeden van de toedracht werd bevestigd en men kon de familie uitsluitsel geven. Jean van Heusden plaatste namens de familie in de Limburger Koerier een kennisgeving van het overlijden. Voorbereidingen werden getroffen voor de begrafenis en er werd besloten dat Van Heusden zijn laatste rustplaats zou vinden op het kloosterkerhof van het Missie college in Katwijk aan den Rijn. Op maandag 10 februari werd er tenslotte een plechtige requiemmis opgedragen aan zijn nagedachtenis in de paters franciscanen kloosterkerk H. Bonaventura te Maastricht.

Het graf van Gregorius van Heusden is inmiddels geruimd, zijn naam is nog terug te vinden op een plaquette.

Het graf van Gregorius van Heusden is inmiddels geruimd, zijn naam is nog terug te vinden op een plaquette. E. Wolthaus

Widerstandsnest 59H

Op deze 2 Baupunkte bevond zich Batterie Katwijk-Neu. Dit was een batterij met 3 St. bunkers van het type 688 waarin 17 cm geschut had moeten komen. Dit is nooit gebeurd, omdat de bunkers nooit in gebruik zijn genomen. De bunkers stonden ver van de zee af in de achterste duinenrij. Ze hadden een wand en dakdikte van drie meter gewapend beton en hadden een schootsopening van 120 graden. Het waren de enige 688’s die in Nederland gebouwd zijn.

In de zeereep was een vuurleidingpost van het type M262 in aanbouw. Het was een kleine vuurleidingpost met 2 observatieniveaus. De bouw van de bunker is pas laat in de oorlog gestart. Hierdoor was het de bedoeling dat de vuurleiding tijdelijk zou gaan plaatsvinden vanuit een provisorische vuurleidingpost van het type 628. Deze bunker was officieel helemaal geen vuurleidingpost maar een woonbunker. Niet erg handig als vuurleidingpost dus. Hij lag vlakbij de geschutsbunkers, ver van het strand af, samen met nog een andere 628, die overigens wel als woonbunker in gebruik was. Er moest nog een dergelijke woonbunker gebouwd worden, maar toen de fundering gestort was werd de bouw gestaakt. Het baupunkt is vanaf april 1945 sterk vervallen geweest. Aan het strand stond een geschutsbunker van het type 612. Deze bunker had een 7.5 cm antitankwapen dat in Noordwestelijke richting kon vuren. In de zeereep bevonden zich nog wat kleine werkjes, met elkaar verbonden door middel van loopgraven. Hier betrof het een keuken, een bakkerij, 7 bergplaatsen, een waterbergplaats, een toiletvoorziening, 3 munitiebergplaatsen, 2 tobruks en 2 woonschuilplaatsen. Verder waren er schietbanen in de noordduinen aanwezig en 4 dummy luchtafweer beddingen.

De huizensloop in het kustgebied

Nadat in 1942 het kustgebied van Katwijk tot Sperrgebiet was verklaard, werd op 14 december 1942 begonnen met het bouwen van de verdedigingswerken. Op dezelfde dag wordt ook de kerktoren van de Oude Kerk op de boulevard tot kerkdakhoogte verwijdert. Dit werd gedaan omdat de toren als oriëntatiepunt zou kunnen dienen voor vijandelijke vliegtuigen en schepen. Het originele plan beschreef een afbraak van de toren tot op huisdakhoogte maar gelukkig is dat weten te voorkomen. Firma P. van Duyvenbode had deze opdracht gekregen.

In juni 1943 komt het bericht dat er langs de kust een strook van 150 meter gesloopt moet worden. Een groot aantal van deze ongeveer 450 huizen stonden al leeg na de eerste evacuatie, maar vrijwel de helft werd nog steeds bewoond. Ook deze bewoners moesten dus geëvacueerd worden.

De 1e sloopperiode

Militair van de Luftwaffe op de Boulevard tijdens te afbraak. D. Hoek

De afbraak begint op 18 augustus met als “Aussenstellenleiter” M. Pieters. Een Aussenstellenleiter was een opzichter. Deze werd aangesteld door de gemeente. Ook moest natuurlijk de waarde van alle kavels bepaald worden. Hiervoor werden een aantal experts ingehuurd. Na de oorlog werd verklaart dat deze taxaties bedoeld waren om een goede schadevergoeding aan de evacués te bezorgen. De drie aannemers die deze klus in handen namen, streken voor hun werk fl. 600.000,- op. De sloop werd in december 1943 gestaakt. Toen was één derde van het te ruimen gebied al gesloopt.

De 2e sloopperiode

Op 16 mei 1944 werd de sloop weer hervat. Vlak na de invasie in Normandië, wordt er bevel gegeven dat het gehele gebied voor 26 augustus gesloopt moet zijn. Dit gebeurde ook. De kuststrook veranderde in een kaal stuk land met alleen de vuurtoren en de kerk als bebouwing. In juli 1944 wordt het afbraakgebied tot verboden gebied verklaard. In een brief van de Ortskommandant aan de burgemeester staat:

Wer sich verbotswidrig im Sperrgebiet aufhält muss mit schärfsten bestrafung rechnen. Die posten und Streifen sind angewiesen, alle Zivilisten, die sich nach 19 Uhr im Sperrgebiet befinden, auch unter Anwendung von Waffengewalt, festzunehmen.

Deze uitbreiding van het Sperrgebiet had tot gevolg dat de slopers het gebied alleen nog konden betreden via de ingangen van het Sperrgebiet aan de Secr. Varkevisserstraat en het Waaigat. Voor deze tweede sloop rekenen de aannemers rond de fl. 450.000,-.

De vluchtleidingsbunker

Coördinatie van het vliegverkeer op Flugplatz Katwijk

Zoals op ieder vliegveld was er ook op Flugplatz Katwijk een plaats waar vanuit de vluchtleiding opereerde. Platzkommando Katwijk deed dit vanuit een grote bunker die aan de rand van de start en landingsbanen lag. Deze locatie was zo gekozen omdat er op die manier een perfect overzicht was over het vliegveld. Via deze bunker werd al het vliegverkeer op Valkenburg gecoördineerd.

De bunker was een Gefechtsstand für Flugleitung. Dit type bunker is op meerdere vliegvelden in Nederland gebouwd zoals: Bergen, Deelen, De Kooy, Eelde, Eindhoven, Gilze-Rijen, Haamstede, Hilversum, Leeuwarden, Waalhaven, Schellingwoude, Schiphol, Soesterberg, Twenthe, Venlo, Schellingoude, Souburg, Woensdrecht en Ypenburg. Ook in Denemarken is dit een veelgebruikt type. Het was een gigantische bunker, 28 meter lang en 14 meter breed met muren van 2 meter dik en een dak van 2 tot 2,5 meter dik. Vanuit de bunker kon je naar buiten kijken via 2 observatiesleuven, die wel wat weg hebben van schietgaten. Die sleuven waren gesitueerd in 2 observatiekamers. Aan de andere kant van de bunker bevonden zich de meteorologische- en de verbindingsdienst. Ook waren er machinekamers voor de luchtzuivering, toiletten en wasruimten in de bunker aanwezig.

De bunker bestaat helaas niet meer. Tezamen met nog veel meer gebouwen is ook dit stukje historie verloren gegaan.

Tolo Saryusz Makowski

Omzwervingen van een Pools lansier

Witold Saryusz Makowski

Witold Saryusz Makowski G. Makowski

Witold Saryusz Makowski (Tolo) werd in 1912 geboren te St. Petersburg als zoon van een Pools professor. Tolo’s vader was tussen 1920 en 1943 als hoogleraar verbonden was aan het Geologisch Instituut (PIG) van de Vrije Universiteit te Warschau en een goede vriend van Jozef Pilsudski. Beide waren fanatieke leden van de Poolse Socialistische Partij en hebben samen nog in gevangenschap gezeten in 1899 en 1901. Pilsudski beklemtoonde de eis van een wederoprichting van een soevereine Poolse staat en wilde hiervoor in het revolutiejaar 1905 met militaire middelen strijden. Zij vochten voor de vrijheid van Polen.

Witold was reserve Cavalerie officier bij het 22e Ulanen Regiment te Brody van 1932 tot 1939. Tegelijkertijd deed hij van 1934 tot 1938 een studie economie te Warschau. Toen hij daar mee klaar was kwam hij in ’38 bij het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken en begon zijn diplomatieke carrière. Allereerst te Leipzig, waarna hij in de zomer van 1939 naar Nederland vertrok, om in Amsterdam Vice-Consul te worden.

1 september 1939 – Polen in oorlog met Duitsland

De Poolse diplomaten vertrokken mondjesmaat naar Engeland. Tolo ging niet mee! In plaats daarvan begaf hij zich naar Frankrijk alwaar hij zich meldde bij het Polish Army Camp te Coetquidan. Kolonel Maczek was daar bezig de Light Motorised Division, ook wel Cavalerie Motorisé, te formeren. Later zou deze eenheid uitgroeien tot de “1e Poolse Pantser Divisie”.

Als “verbindingsofficier” kwam hij regelmatig in Den Haag om zijn vrouw te bezoeken en om de Britse en Amerikaanse diplomaten waarmee hij contact onderhield in te lichten over de laatste ontwikkelingen betreffende de vordering van de formatie. Dit deed hij in opdracht van de Poolse Inlichtingendienst.

Mei 1940 – Nederland in oorlog met Duitsland

Toen in Nederland de oorlog uitbrak was Tolo in Nederland en kon daardoor niet meer terug naar Frankrijk. Een tijd van spanning brak aan, want wat zouden de Duitsers immers doen met Polen in bezet gebied? Hij besloot zich te melden bij Majoor Colbert van de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Deze nam hem in bescherming en zou een goed woordje voor hem doen wanneer er problemen zouden ontstaan met de Duitsers. Op 9 september 1940 ontvangt Tolo het bericht dat hij Den Haag binnen 48 uur moet verlaten en verplicht 15 kilometer van de kust moet gaan wonen. Hij verhuisde naar Amsterdam, alwaar hij contact kreeg met de Nederlandse advocaat Boelen. Deze was getrouwd met een Poolse en was de voorzitter van het comité Polen-Nederland. Vanuit deze organisatie ontving Tolo wekelijks een klein bedrag voor zijn levensonderhoud.

Engelandvaart vanuit Katwijk mislukt

Via mevrouw Boelen kwam hij in contact met de verzetsorganisatie “Vrij Nederland”, die hem inlichtingen konden geven betreffende de voorbereidingen van de Duitsers op een invasie in Engeland. Deze inlichtingen werden verzameld door zijn collega’s in Den Haag, luitenant Van Doorn en sergeant-cadet piloot H. du Pon, met het doel ze door te sturen naar Engeland. Tolo had ook als doel om Engeland te bereiken en van daar uit door te reizen naar Schotland om zich te melden bij de Poolse troepen. Met hulp van de Britten waren ze namelijk bezig om twee Poolse legereenheden te formeren. Deze werden later, de 1e Poolse Pantser Divisie van Generaal Maczek (Bevrijding Breda, oktober 1944) en de Poolse Parachutisten Brigade van Generaal Sosabowski (Operatie Market Garden,september 1944).

Begin februari 1941 werden diverse leden van die organisatie de een na de ander gearresteerd. Het werd tijd om te vluchten. Ik ben naar de plaats Deurne gegaan, 25 km ten oosten van Eindhoven, waar ik onderdook bij baron T. de Smeth en bij dr. Wiegersma. Aldaar volgde ik het verloop van de gebeurtenissen in Amsterdam.

Intussen waren luitenant Van Doorn en cadet Du Pon bezig onze vlucht over de zee naar Engeland voor te bereiden. Op 18 april 1941 volgde ons vertrek vanuit de stad Katwijk in een kajak (een z.g. opvouwbare kano). In de nacht stak er een verschrikkelijke storm op. Als door een wonder ontkwamen we aan verdrinking, we werden de volgende ochtend om 8 uur gered door een Nederlandse vissersboot, die ons naar de haven van IJmuiden bracht. Daar glipten we langs de Duitse wachtposten heen en we bereikten Haarlem.

In Amsterdam hoorde ik van advocaat Boelen dat het proces tegen 25 leden van Vrij Nederland begonnen was en dat er 8 personen ter dood waren veroordeeld, de anderen tot vele jaren gevangenisstraf. Doordat advocaat Boelen een aantal leden van die organisatie verdedigd had, kon hij me meedelen dat mijn persoon niet verraden was door geen van de gevangen genomen personen.

2e luitenant A.W. Makowski

Lille, 4 december 1944

De ontsnappingspoging vond plaats vanuit het tunneltje bij het Rotterdamsch Zeehospitium te Katwijk. Het tunneltje, dat gebruikt werd om patiënten uit het instituut naar het strand te brengen, was nu een weg uit het bezette gebied geworden. Zij zouden niet de laatsten zijn die via het tunneltje een poging ondernamen. Helaas verliep de poging niet zoals gedacht en konden ze net op tijd van de verdrinkingsdood gered worden door de Katwijkse logger KW32 “Sakina”. De bemanning zorgde ervoor dat de beide mannen goed aan het zicht onttrokken waren, zodat ze ze achter de Duitse wachtposten af konden zetten in IJmuiden. De schipper liep het risico ook opgepakt te worden wanneer de mannen ontdekt zouden worden. Een heldendaad opzich.

De tweede poging: lopen

De tweede poging om in Engeland te geraken vond plaats in eind november 1941. Samen met Freek Kragt, later werkzaam bij MinBuZa, wilde hij via België en Frankrijk naar Spanje lopen om van daar uit naar Engeland te gaan. Hij wist het onbezette deel van Frankrijk te bereiken, maar werd in de trein gearresteerd door de Franse autoriteiten en geinterneerd in het fort “Chapely”, vlakbij Lyon.

Na korte tijd wist hij samen met 5 andere studenten te ontsnappen. De situatie en het gebrek aan geld deden hem besluiten om terug te keren naar Den Haag. Op 29 december 1941 kwam hij aan in Den Haag, alwaar hij onderdak vond bij zijn aanstaande schoonvader, de heer Van der Straaten.

Op 8 april 1942 om 0.30 uur in de nacht werd ik in mijn kamer in Amsterdam gearresteerd door twee Gestapo-agenten. Na een paar dagen van onderzoekingen in de gevangenis in Scheveningen, die vaak erg onaangenaam waren, kwam het aan het licht dat mijn reis naar Frankrijk verraden was door een Nederlander, Piet van Blockland. In Scheveningen heb ik 3 maanden gezeten, daarna werd ik overgebracht naar het concentratiekamp in Amersfoort, waar ik na veel fysiek lijden als door een wonder werd vrijgelaten op 14 augustus 1942.

2e luitenant A.W. Makowski

Lille, 4 december 1944

Hoe kwam het dat hij zomaar vrijgelaten werd? Het was immers bekend dat Polen het concentratiekamp Amersfoort nooit verlieten. Tolo was een goed springruiter en deed  in 1936 mee als reserve met het Pools springruiterteam aan de Olympische Spelen te Berlijn. Een Duits officier in het kamp herkende hem als zodanig omdat hij zelf ook springruiter was geweest in het Duitse team. Hij zorgde voor zijn vrijlating.

Tolo tijdens het oefenen als springruiter. 22e Ulahnen Regiment in Brody, 1935/36.

Tolo tijdens het oefenen als springruiter. 22e Ulahnen Regiment in Brody, 1935/36. G. Makowski

Onderduiken

Den Haag werd te gevaarlijk en via via werd er een onderduikadres gevonden in Deurne, bij Helmond. Hier kon Tolo uitrusten op de kleine boerderij. Toen hij voldoende hersteld was vond hij werk bij Philips te Venlo (Pope’s). In december 1942 trouwde hij met Mary Ann van der Straaten, die ook Den Haag had moeten verlaten. Zij gingen in Deurne wonen.

In Deurne behoorde ik tot de organisatie die zich bezighield met het laten onderduiken en verder helpen van militairen van de geallieerde luchtmacht die in grote aantallen landden in deze omgeving. Op 29 februari 1944 maakte een jachtvlieger een noodlanding in Son, 6 kilometer ten noordoosten van Eindhoven. Het was een Pool, luitenant piloot Erazm Nardzinski, registratienummer 1581.

Luitenant Nardzinski verbleef een paar maanden bij mij in Deurne en bij boeren in de omgeving. Toen ik de nodige papieren voor hem had vervaardigd vertrok hij begin juli via België naar Frankrijk. Voor zover ik weet is hij nu gelukkig in Engeland.

2e luitenant A.W. Makowski

Lille, 4 december 1944

September/Oktober 1944: België en Zuid-Nederland bevrijd

Op 24 september 1944 werd de stad Deurne bevrijd door de 11e Engelse Pantserdivisie. Op die zelfde dag brandde het huis van Tolo en Mary Ann volledig af. De omgeving was het strijdtoneel van de bevrijding van Zuid-Nederland. Ook de Polen speelden hier een grote rol! De omgeving Hulst, Axel en Breda werden op 29 oktober 1944 door de Polen bevrijd. Het was Generaal Maczek, met zijn in Engeland geformeerde “1ste Poolse Pantser Divisie”.

De Engelse autoriteiten maakten het mogelijk om naar Brussel af te reizen. In oktober 1944 beviel Mary Ann van een zoon. Ze noemden hem Jerzy (George). In Brussel meldde Tolo zich in Brussel bij het gezantschap en het consulaat van de Republiek Polen, tevens meldde hij zich bij luitenant-kolonel Mikulicz-Badecki, die hem naar de Poolse Militaire Missie stuurde, naar luitenant-kolonel Krupski en luitenant-kolonel Banach. Zij zorgden ervoor dat Tolo naar Lille kon, om daar in verzamelkamp no. 3 te wachten tot hij naar Engeland kon om zich daar bij de troepen te voegen. Dit is uiteindelijk gebeurd. In het najaar van ’44 meldde hij zich bij de “First Polish Division” in Schotland. In april 1945 werd hij ritmeester en verbindingsofficier bij het 30th Corps, onderdeel van de 21st Army Group te Hameln in Duitsland. Dat werk heeft hij tot 1947 gedaan. Toen vond de demobilisatie plaats, waarna hij terug ging naar Den Haag. Hij besloot in Nederland te blijven. De politieke situatie in zijn vaderland Polen was inmiddels dermate veranderd dat het praktisch onmogelijk was om terug te keren.

Gedurende de oorlog heeft hij heel veel geluk gehad. Heeft vele Nederlanders leren kennen,die veel respect voor hem hadden en hem zeer moedig vonden. Zo dachten ze van alle Polen in de oorlogsperiode. Een dapper volk die Polen! Met zijn zeer militaire, disciplinaire en charmante manier van optreden oogstte hij veel respect en bewondering bij de Nederlanders.

Periode na de oorlog in Nederland

Je had niets. Wat nog in Warschau was, was of verloren of gebombardeerd. De vrienden, die hij voor de oorlog of tijdens de oorlog kende, waren gesneuveld, zaten al in Engeland, of vertrokken naar Canada, Australië, Noord- en Zuid-Amerika. Ze bleven allen niet in Nederland.

Neem nu als voorbeeld zijn zuster. Zij was gedurende de oorlog in Warschau. Ze was zeer actief betrokken bij “de Opstand van Warschau” in augustus 1944. Daar werd zij de rechterhand van de leider, Generaal Tadeusz Bor-Komorowski. Op een gegeven moment kwam ze als gevangene in Duitsland terecht, waar ze later door de Amerikanen bevrijd werd. Ze ontving de hoogste Poolse onderscheiding,de “Virtuti Militari”, voor haar verzetswerk. In Engeland voegde zij zich als officier bij de Poolse Marine, onderdeel van de Britse Marine. Na haar huwelijk emigreerde ze met vele andere Polen naar Zuid-Amerika, eerst naar Argentinië en later Brazilië.

Admiraal Tadeusz Podjazd-Morgenstern, zuster Wanda en Tolo aan boord van een marineschip.

Admiraal Tadeusz Podjazd-Morgenstern, zuster Wanda en Tolo aan boord van een marineschip. G. Makowski

Het grote probleem was natuurlijk de taal. Tolo sprak redelijk goed Nederlands, maar wel met een accent, en het schrijven van een foutloze brief, was ook nog niet onder controle. Daarbij was hij natuurlijk ook niet de enige die in Nederland, na de oorlog, die werk zocht. Ze woonden intussen in Den Haag. Hij kon voor zijn schoonvader werken bij de British Iron & Steel Corp. Ltd. Ondertussen werd ook het Nederlanderschap aangevraagd. Dankzij zijn vele goede referenties uit de oorlogsperiode, ontvangt hij het Nederlanderschap in 1950.

Tolo begint als hoofdvertegenwoordiger van een Schotse staalproducent in Nederland. Daarna heeft hij voor Nederlandse bedrijven contacten gelegd in Polen. Dat was zijn eerste keer weer terug in Polen, sinds de oorlog. Het was door de situatie goed opletten geblazen. Poolse veteranen waren niet geliefd bij het communistische regime.

Tolo als Ritmeester. Foto genomen rond 1989.

Tolo als Ritmeester. Foto genomen rond 1989. G. Makowski

In die periode was er regelmatig contact met Polen die via andere wegen in Nederland terecht gekomen waren. Tolo was voorzitter van de Bond van Poolse Oud-strijders in Nederland. Hij had goede contacten met het Hoofdbestuur van de Poolse Katholieke Vereniging in Nederland. Zelfs zo goed dat er regelmatig jonge Poolse priesters bij hem een goede Hollandse borrel kwamen drinken. Een van die priesters was Paus Johannes Paulus II. De Polen deden toen al aan herdenking van de oorlogshandelingen in Nederland. Zo was er de herdenkingsbijeenkomst in mei 1955 te Arnhem en de onthulling van het monument opgericht ter ere van de “Eerste Onafhankelijke Poolse Parachutisten Brigade” te Driel, in september 1961.

Tolo kwam in aanmerking voor een verzetspensioen. Hij is altijd in Den Haag gebleven. In 1995 is hij daar op 83 jarige leeftijd overleden.

Nawoord

Hij kwam uit een andere tijd, een ander deel van Europa. Werd in zijn manier van doen, vaak niet begrepen of men wilde hem niet begrijpen. Zijn charmante manier van benadering vond de nuchtere Nederlander eng. Men wist er niet mee om te gaan. Het geven van een spontane handkus, het spontaan omhelzen van een man! Eng! Vreemd! De grote cultuurverschillen. Op en top gentleman, vaak te bescheiden en dat in vergelijking met het Nederlandse optreden, dan miste je de boot of de opdracht! De Nederlanders van zijn eigen generatie en leeftijd, die óók de oorlog actief mee gemaakt hebben, voelden hem zeer goed aan en begrepen hem. De iets jongeren, die net niet de oorlog meegemaakt hadden vonden hem soms raar. Terwijl mijn generatie hem op handen droeg, vanwege zijn militaire verhalen in Polen en de periode in de oorlog.

Jerzy W.A. Saryusz Makowski

Zoon van Tolo Saryusz Makowski

Stützpunkt XXXVI H

Baupunkt 178/179/180

Dit Baupunkt bevond zich in het gebied rond het uitwateringskanaal te Katwijk. Er waren hier ongeveer 40 bunkers gebouwd waarvan er 5 een wand en dakdikte hadden van meer als 2 meter. Deze stelling was belangrijk, omdat deze een strategisch punt besloeg. Dit was namelijk de toegang tot de Oude Rijn, een belangrijk vaarwater.

Aan de noordkant waren zo’n 35 bunkers gebouwd. Zo stond er hier bunker van het type 612 voor 7,5cm geschut, een geschutsbunker van het type 667, een woonbunker van het type 502 en een geschutsbunker van het type 680. Verder waren er hier een drietal open stellingen, een aantal tobrukjes, bergplaatsen, woonbunkertjes en een uitkijkpost. Deze is vergelijkbaar met de zogenaamde “Koepelbunker”, die bij iedere Katwijker bekend is. Dit alles was met elkaar verbonden door middel van loopgraven.

Aan de zuidkant stonden minder bunkers. Hier waren enkele tobrukjes te vinden rond Hotel Savoy en er waren een woonbunker en een geschutsbunker gebouwd. De woonbunker was er een van het type 502 en de geschutsbunker een 667. Deze 667 was bedoeld voor een 5cm antitankwapen, maar in de bunker was een stuk 3cm geschut opgesteld. Deze bunker was zo neergezet, dat hij samen met nog een bunker verder op de boulevard het noordelijke strand van Katwijk onder vuur kon nemen. De tankmuur die over de boulevard liep eindigde hier.

Zeemijnen

Het uitwateringskanaal moest niet alleen verdedigd worden tegen een eventuele geallieerde opmars, maar ook tegen losgeslagen zeemijnen. Wanneer een mijn de spuikokers in zou drijven, kon deze de sluis onherstelbaar beschadigen. In de uitwatering was een net gespannen dat de mijnen tegen zou moeten houden.