Danny Hoek Munitionslager in de Krom

Binnen Stützpunkt Gruppe Katwijk was er veel munitie en rantsoen nodig om alle manschappen, geschuts- en luchtdoelbatterijen te kunnen voorzien. Zoals op alle plaatsen waar het Duitse leger aanwezig was moesten er plaatsen komen om al deze explosieven en andere materialen op te kunnen slaan.

Explosieven

In de jaren ’30 was er nog niet veel bebouwing in het poldergebied tussen Katwijk, Noordwijk en Rijnsburg, waardoor dit een uitstekende locatie was om explosief materiaal op te slaan. Het gevaar voor de bevolking en eigen manschappen zou minimaal zijn wanneer er onverhoopt een ongeluk zou plaatsvinden. Op diverse plaatsen in dit gebied werden door het Nederlandse leger dan ook kruithuisjes gebouwd, zo ook aan de Jonckerweg, gelegen in “De Krom”. De bezetter nam de bestaande barakken ook in gebruik en bouwde de munitiecomplexen uit.

Boerenschuren

De munitiebarakken hadden dikke muren die een eventuele explosie zou kunnen dempen. De daken waren gemaakt van houten balken en belegd met dakpannen. Bij een ontploffing zouden de dikke betonnen muren van de barakken ervoor zorgen dat de drukgolf naar boven gericht werd. Het dak zou van de barak afschieten. De schade voor de omgeving zou op deze manier minimaal geweest zijn.

De Duitsers hadden in totaal tien depots in gebruik die qua uiterlijk op boerenschuren moesten lijken. Het dichtstbijzijnde steunpunt dat als verdediging kon dienen was Widerstandsnest 244, vlak aan de overkant van de weg.

Nachtjäger op Flugplatz Katwijk

Flugplatz Katwijk

Na de ingebruikname van vliegveld Valkenburg door de Luftwaffe hebben een groot aantal verschillende soorten vliegtuigen gebruik gemaakt van Flugplatz Katwijk. Eén type die hierbij opvalt zijn de zogenaamde Nachtjägers. Alhoewel er nooit eenheden permanent gestationeerd zijn geweest werd er door hen regelmatig uitgeweken naar Katwijk. In het geval van brandstofgebrek of als men zwaar aangeschoten op één motor naar huis hinkte was het vliegveld een welkome thuishaven. Na het uitvoeren van eventuele noodreparaties werden de vliegtuigen in Katwijk bijgetankt om verder hun weg te vervolgen.

In ontwikkeling

De ontwikkeling van gevechtsvliegtuigen die ’s nachts konden worden ingezet begon aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Vanwege grote verliezen overdag voerde de Luftwaffe steeds vaker aanvallen ’s nachts uit. Hierbij hadden de zware logge Duitse bommenwerpers dringend behoefte aan bescherming tegen de snelle Britse Spitfires en Hurricanes. Aanvankelijk werd hiervoor de éénmotorige Messerschmitt BF109 ingezet, maar vanwege hun beperkte actieradius moest er een andere oplossing gezocht worden.

Deze oplossing kwam in de vorm van het ombouwen een aantal bestaande types tweemotorige jagers. Het ging hierbij o.a. om de ME110, de JU88 en Do217. De vliegtuigen werden voorzien van donkere camouflage kleuren en speciale vlamdempers op de uitlaten om nachtelijke detectie te voorkomen. Tevens werd er radar apparatuur, vroege uitvoeringen van infrarood sensors en residuele lichtversterkers ingebouwd. De vroege Nachtjagers waren herkenbaar aan een heel arsenaal van opzichtige antennes op de neus van het vliegtuig. Later werden werden er kleinere antennes in de vleugels geplaatst. De apparatuur was zwaar en diende door meerdere mensen bediend te worden vandaar de keuze voor types met een twee of vierkoppige bemanning. Om hun inzetbereik te vergroten konden er extra brandstof tanks worden gemonteerd. Deze werden voor het inzetten van de landing dan weer afgeworpen. De bekendste nachtjager zou uiteindelijk de ME110 worden, in een aangepaste versie van dit vliegtuig vloog Rudolf Hess in de nacht van 10 mei 1941 van Augsburg naar Schotland met vredesvoorstellen voor de Britse regering.

Gestationeerd op Fliegerhorst Deelen

De Nachtjagers die regelmatig gebruik maakten van Flugplatz Katwijk hadden als thuisbasis Fliegerhorst Deelen bij Arnhem, en waren onderdeel van NJG1. De eenheid was daar op 26 juni 1940 opgericht en is daar gebleven tot eind 1943. De staf van de eenheid lag aanvankelijk in Arnhem, maar werd later verplaatst naar het vliegveld zelf. Vliegveld Deelen was in 1941 door de Luftwaffe in gebruik genomen en is operationeel gebleven tot 1944. Net als bij vliegveld Valkenburg waren de gebouwen op het terrein door het gebruik van roodbruine bakstenen en zadeldaken gecamoufleerd als zijnde boerderijen en gingen daardoor feilloos op in de landelijke omgeving.

In de loop van de jaren 1950 met de verbetering van de radarapparatuur werd de techniek waarmee de Duitse Nachtjagers mee waren uitgerust gebruikt voor vele andere typen vliegtuigen. Vandaag de dag zijn alle moderne jachtvliegtuigen uitgerust met dit soort apparatuur die hen niet alleen geschikt maakt voor de nachtjacht, maar ook voor all-weather aanvallen.

Oostelijke Flakbatterij

Deze lichte Luftwaffe Flakbatterij bevond zich aan de oostkant van het vliegveld, op een hoek, ingesloten door de tankgracht die om het kamp heen liep. Deze plek ligt vlakbij het Valkenburgse Meer, wat toentertijd nog niet bestond.

Zoals de Duitsers zoveel zaken standaardiseerden, was er ook een redelijk gestandaardiseerd ontwerp bedacht voor een Leichte Luftwaffe Flak Stellung. In een document wordt beschreven welke bunkers er aanwezig dienden te zijn in een dergelijke batterij, namelijk:

3 Geschütze – 3x 12-Mann-Bunker Typ 450b
Munition – 1x Munitions-Bunker MG. 36
1 Werfer – 1x 6-Mann-Bunker Typ 452b
Maschinensatz – 1x Masch.Satz-Bunker Typ 455
Zugführer – Vermittlung – 1x 12-Mann-Bunker Typ 450b

Ook voor de geschutsbeddingen waren er richtlijnen opgesteld.

Die Geschützplattform auf dem 12-Mann-Bunker muss so gross gehahlten werden, dass ein Stand nach den Ausmassen der Zeichnung 441 (= type 441) aufgesetzt werden kann; damit wird gewährleistet, dass alle leichten Waffen bis zur Grösse 3,7cm aufgestellt werden können. Der Splitterschutz des Standes ist aber der jeweils eingesetzten Geschützart anzupassen und für 2 cm Waffen nach Zeichnung Nr. 435 auszuführen.

Luftgaukommando Holland

18. Juni 1942, Betr.: Ausbau Küver – leichte Flakstellungen

In het onderstaande gedeelte over de batterij zal blijken dat de batterij behoorlijk naar de standaarden van het Luftgaukommando Holland gebouwd is. Voor sommige van de doeleinden is alleen een ander, vergelijkbaar type bunker gebruikt.

De Batterij

De drie geschutsbeddingen stonden in Katwijk niet op 12 Mann Bunkers van het type 450b, maar op 3 bunkers van het type 441. Zoals in de bovenstaande richtlijn wordt aangegeven kan er in een bedding ter grootte van een bunker van het type 441 een wapen opgesteld worden, variërend van een 2cm luchtdoelwapen, tot een wapen met een kaliber van 3,7cm. Hoogstwaarschijnlijk betrof het hier 3 stuks 2cm Flak.

Generalfeldmarschal Hugo Sperrle inspecteert een van de beddingen in de batterij.

Generalfeldmarschal Hugo Sperrle inspecteert een van de beddingen in de batterij. D. Hoek

De batterij bestaat, naast de drie woonbunkers met beddingen, uit een stelsel van loopgraven dat op een aantal bunkers aangesloten zit. De loopgraven zijn gemaakt van steen en zijn redelijk diep (zie foto’s). De bunkers die rond de loopgraven gesitueerd zijn, zijn een MG36 munitiebunker, 2 küvertype 430 woonbunkers, 1 küver 467 en diverse opslag- en munitiebunkers. Ook staan er 1 latrine voor 3 personen, een tobruk en een commandobunkertje in het open veld ten noorden van de stelling.

Een klein stukje van de eigenlijke batterij verwijderd was het zoeklicht opgesteld. Voor dit doeleinde waren twee bunkers aanwezig. Een woonbunker van het type 430 met een bedding op het dak werd voor het zoeklicht gebruikt. Een bunker van het type 455 was geplaatst om onderdak te bieden aan een aggregaat dat de stroom voor het zoeklicht moest leveren. Het type 455 was dan ook speciaal bedoeld om dergelijke machines in onder te brengen (Maschine-Satz-Bunker für 60-150’er Scheinwerfer). Voor de rondomverdediging was er een tobruk van het type 58c geplaatst. Ook was er op de zoeklichtlocatie een eenpersoons latrine aanwezig.

Om de veiligheid van het gebied rond de landingsbanen te waarborgen waren er ook nog een Bauform L13 voor een stuk 2cm flak en een L15 voor een stuk 2cm of 3,7cm flakgeschut geplaatst. Ook deze twee bunkers lagen een klein stukje bij de batterij vandaan. De L15 is een overdekte geschutsopstelling om neerstrijkende parachutisten of landende vliegtuigen onder vuur te nemen. De L13 kon ook voor deze doeleinden worden ingezet.

Paarden in de Pothof

Wat eigenlijk niet veel mensen vandaag de dag nog weten is dat Rijnsburg naast de veiling Flora ook nog een andere bloemenveiling rijk is geweest, namelijk veilingvereniging “Bloemenlust”.

Wat voorafging

Al ruim voor 1922 ontstonden er binnen het bestuur van Flora meningsverschillen over de te varen koers. Dit leidde tot afscheiding van een aantal kwekers die hun handelswaar gingen veilen in Café Centraal aan de Vliet. Adriaan den Heyer, voormalig bestuurslid van Flora, werd de nieuwe voorzitter en de nieuwe vereniging werd Bloemenlust gedoopt. De veiling werd in het begin gewoon in de cafezaal gehouden en niet lang daarna in de achterzaal met de naam Vliethof. Met veilingmeester Gijs Vos en schrijver bij de klok Kees Hogewoning groeide de vereniging en in 1922 bouwde men een eigen onderkomen aan de Oegstgeesterweg. Dit op de plaats recht tegenover de huidige Remiseflat. Veiling Flora was inmiddels al verhuisd naar het nieuwe complex aan de Splitsing.

Ze benne zo ze benne, en hier legge ze. Daar gaat ‘ie weer!

Gijs Vos

veilingmeester van Bloemenlust

Een veiling voor de kleine kweker

De hoofdingang van veiling Bloemenlust aan de Oegstgeesterweg.

De hoofdingang van veiling Bloemenlust aan de Oegstgeesterweg. Genootschap Oud Rijnsburg

Bloemenlust was een veiling waar ook de kleine koper terecht kon voor  of  bossen. Op de stoep van de veiling stonden s’ochtends om 8 uur al kruiwagen, handkarren en heel soms een automobiel klaar om de bloemen naar alle windstreken te vervoeren en aan de man te brengen.  De veilingkarren waren in die tijd nog van hout en werden door de lokale timmerman gemaakt. De veilingzaal werd in het weekend ook regelmatig gebruikt voor het vertonen van reclamefilms van de Weduwe van Nelle. De zaal zat dan stampvol. Bloemenlust werd door de Rijnsburgers in de volksmond soms ook wel spottend de “Pothof”genoemd. De reden hiervan is niet helemaal duidelijk, mogelijk omdat er ook wel eens potplanten geveild werden.

Plaatsmaken voor de Bereden Artillerie

Veiling Bloemenlust bestond uit een grote centrale hal en een aantal kleinere ruimtes. Toen de kwartiermakers van het Nederlandse leger met hun vorderingsbewijzen naar Rijnsburg kwamen was Bloemenlust een van de aangewezen gebouwen om onderdak te bieden aan het materieel en paarden van de artillerie eenheden. De Rijnsburgse kwekers maakten plaats voor rekruten en de bloemen moesten plaatsmaken voor paarden, zadeltuig en hoofdstellen.  De paarden werden gestald in geïmproviseerde boxen en langs de muren werden voederbakken getimmerd.

Het Nederlandse leger onderscheidde in 1939 twee soorten artillerie de Rijdende artillerie en de Bereden Artillerie (BA) Bij de rijdende artillerie werden de stukken door paarden getrokken en waren de manschappen bereden; bij de bereden artillerie werden de stukken eveneens door paarden getrokken, doch de manschappen werden op het rijdend materieel vervoerd.

Paarden van de Bereden Artillerie tijdens de mobilisatiedagen.

Paarden van de Bereden Artillerie tijdens de mobilisatiedagen. P. Breen

Het materieel

De Bereden Artillerie eenheden die in Rijnsburg gestationeerd waren hadden de beschikking over een aantal stukken 7 veld geschut. Dit zwaardere ‘broertje’ van de 6-veld was gemaakt van nikkelstaal en had een bemanning van 7 man. Aangekocht door het Nederlandse leger in 1904 werd het in 1926 gemodificeerd tot een vuurmond van 1250 kg met een dracht van 10 km. Het was het eerste snelvuurkanon met rem- en vooruitbrenginrichting in het Nederlandse leger. In mei 1940 had het Nederlandse leger nog steeds de beschikking over 326 stuks van dit geschut. De 7-veld was het standaardgeschut van de veldartillerie en de Rijdende Artillerie tot 1940. Het werd getrokken door 6 paarden en bij de Rijdende Artillerie ook door Fordson-trekkers en DAF-vrachtwagens. De stukken 7 veld uit Rijnsburg waren onder andere betrokken bij de beschietingen richting Valkenburg waarbij de NH kerk en het grootste deel van het centrum in puin werden gelegd.

Rijnsburgs initiatief voor de voedselvoorziening

Na de meidagen van 1940 nam de veilingvereniging weer zijn intrek aan het pand aan de Oegstgeesterweg en werd het veilen van bloemen en planten hervat. Later in de oorlog werd in Bloemenlust de voedselopslag voor de Rijnsburgse Vervangingskeuken gevestigd. Dhr. den Haan die een bedrijf voor financiële dienstverlening had in de Hofstraat, had van de gemeente Rijnsburg de opdracht gekregen om fondsen te gaan werven voor de aankoop van voedsel. Den Haan werd vervolgens benoemd tot directeur van de Vervangingskeuken in Rijnsburg. Bloemenlust werd door hem gevorderd voor de opslag voor kool en aardappelen. Iedere vermogende Rijnsburger werd daarna aangeslagen naar draagvermogen voor een bijdrage in de aanschaf van het voedsel. De schepen van binnenvaartschipper Henk Noort werden onder andere gebruikt om het voedsel over het IJsselmeer naar Rijnsburg te vervoeren. Dit was niet geheel zonder gevaar, onderweg werden ze beschoten door geallieerde vliegtuigen.

Wachtlopen

De conservenfabriek C.D. van der Vijver aan de Katwijkerweg.

De conservenfabriek C.D. van der Vijver aan de Katwijkerweg. Genootschap Oud Rijnsburg

Het voedsel werd dan gekookt bij de conservenfabriek van C.D. van der Vijver aan de Katwijkerweg en in grote tonnen met paard en wagen afgeleverd bij een zevental uitdeelposten. Deze waren onder andere gevestigd in de tramremise aan de Splitsing en het gebouw van de gemeentewerken in de Kerkstraat. Een van de vrijwilligers was Henk, een van de zoons van Dhr. den Haan. Als jongen van 17 jaar hielp hij bij de distributie van het voedsel en de bewaking van de opslag in Bloemenlust. ’s Nachts moest er wacht worden gelopen bij de veiling om te voorkomen dat er gestolen zou worden. Men had honger en deed alles voor een beetje eten. Na het uitdelen van het voedsel kwamen er zelfs mensen uit Leiden om de tonnen leeg te schrapen. Verder ging alles heel georganiseerd, iedere week werden er tijdens een zitting in de Oude School aan de Vliet distributiebewijzen uitgedeeld. Aan de mensen die de bewaking verzorgden werd een Ausweis verstrekt dat men na de avondklok op straat mocht zijn. Op een winteravond, waarop het gesneeuwd had, kwamen de bewakers van de veiling een drietal Hagenaars met geiten tegen op de Oegstgeesterweg. Na aangehouden te zijn staken ze een onsamenhangend verhaal af over de herkomst van de geiten. De bewaker hoefden echt alleen maar de sporen in de sneeuw te volgen om de herkomst van de dieren te achterhalen. De drie heren werden vervolgens gearresteerd door de veldwachter en in de cel onder het raadhuis gegooid.

Een nieuwe bestemming

Inmiddels bestaat Bloemenlust niet meer, men kon de moordende concurrentie met Flora niet meer aan en in het begin van de jaren zestig werden de veilingdeuren gesloten en de gebouwen verkocht aan garagebedrijf Dijksman. De opbrengst werd vervolgens onder de leden verdeeld. In de vloer van garage Dijksman was lange tijd nog de plek te zien waar de vroeger de veilingklok stond.

Rijnsburg tijdens de Meidagen

Ook in Rijnsburg zijn de laagvliegende vliegtuigen niet onopgemerkt gebleven. Machinegeweren knetteren in de verte en boven het vliegveld Valkenburg zijn grote rookwolken te zien. Het hele dorp is meteen in rep en roer. In de Kerkstraat is het een drukte van jewelste, mensen rennen door elkaar en soldaten schieten in het wilde weg op de vliegtuigen die overkomen.

De burgerwacht

De mannen van de Rijnsburgse burgerwacht hebben hun geweren gehaald uit het gebouw van de gemeentewerken en staan buiten op de stoep ook op de vliegtuigen te schieten. Hier wordt door burgemeester Höweler gauw een stokje voor gestoken met de mededeling dat burgers zich niet in de oorlogshandelingen mogen mengen.

Tijdens de Mobilisatie is er een onderdeel van de bereden artillerie in het dorp gestationeerd onder leiding van Kapitein Tonnet. Het hoofdkwartier bevindt zich in de Hofstraat, de paarden vinden een onderkomen in de veilinggebouwen van Bloemenlust en de manschappen zijn ondergebracht in de Emmaschool en de Julianaschool. De laatstgenoemde zou later in de oorlog op last van de Duitse bezetter haar naam verliezen.

De eerste doden en gewonden worden binnengebracht

De gesneuvelden worden opgebaard in de Vlietschool.

De gesneuvelden worden opgebaard in de Vlietschool. Genootschap Oud Rijnsburg

Dr. Van der Laan aarzelt geen moment en zegt tegen zijn vrouw dat hij onmiddellijk een noodhospitaal in gaat richten en begeeft zich naar de Openbare School in de Kerkstraat. De leden van de plaatselijke EHBO vereniging die hij in de winter van ’39-’40 had opgericht worden gevraagd om met spoed naar de Openbare school in de Kerkstraat te komen. Mevrouw Van der Laan zorgt haastig voor zo veel mogelijk beddengoed. Er worden witte armbanden met een rood kruis uitgedeeld en kort daarna dienen zich al de eerste doden en gewonden bij het noodhospitaal aan. Een dode Duitse parachutist en Nederlandse luitenant die bij de Sandtlaanbrug een kogel in het hoofd heeft gekregen. Naar mate de dag vordert wordt de stroom groter en de verwondingen erger, met als gevolg dat enkele vrouwelijke EHBO leden het niet meer aan kunnen en het voor gezien houden. Dit tot groot ongenoegen van Dr. Van der Laan. De doden worden door vrijwilligers naar de Vlietschool achter het weeshuis aan de Vliet gebracht. Alwaar zich in een omgebouwd klaslokaal het plaatselijke rouwcentrum bevindt. Nu wachten Hollanders en Duitsers daar zij aan zij op hun laatste rustplaats.

Op strozakken

Op 11 mei liggen de twee lokalen van de Openbare School vol met gewonden die bij gebrek aan bedden het met strozakken moeten doen. Inmiddels worden er in de oude Raadzaal die grenst aan de Openbare School ook gewonden opgevangen. In de dagen die volgen proberen gewonden met bootjes uit Valkenburg over de Oude Rijn naar Rijnsburg te ontsnappen. Tevens loopt er iedere avond een Hollandse patrouille over de Valkenburgerweg op zoek naar gewonden. Die worden onder andere met paard wagen naar het noodhospitaal in de Kerkstraat gebracht. De doden zijn bedekt met groene dekens.

Met militaire eer

Lt. Lodewijk Möller.

Lt. Lodewijk Möller. E. Wolthaus

Op maandag 13 Mei krijgt Dr. Van der Laan eindelijk medische versterking in de vorm van twee militaire collega’s die hem tot de capitulatie bijstaan. Na de laatste oorlogsdag worden er op 14 Mei in totaal 14 Hollandse militairen bijgezet op het kerkhof naast de NH kerk. Dit gebeurd om zes uur s’avonds onder grote publieke belangstelling. In de Kerkstraat wordt een touw gespannen tussen het hek van het burgemeestershuis en Huize Heruma om de nieuwsgierige omstanders op afstand te houden. Om zes uur beginnen de klokken te luiden en komen er mensen uit de Openbare School. Een voor een worden door hen de gesneuvelde soldaten in witte kisten naar het NH kerkhof gebracht. Onder hen zijn dienstplichtig soldaat Adrianus Hersbach en luitenant Lodewijk Möller die samen met enkele van zijn manschappen wordt begraven. Möller was een voormalig student rechtsgeleerdheid aan de Rooms Katholieke Universiteit te Nijmegen (1932 – 1938), en had de rang van Eerste Luitenant der Infanterie toen hij sneuvelde op 10 mei bij de verdediging van het vliegveld. Hij had de avond van te voren nog verzocht om het commando over de reserve te krijgen, maar moest alsnog zijn beurt als wachtcommandant maken. Hij wordt door mitrailleurvuur vanuit een overvliegend Duits gevechtstoestel dodelijk getroffen. Möller wordt door zijn familie op 31 mei 1940 herbegraven op het RK kerkhof in Tilburg, maar Hersbach rust tot vandaag de dag als enige militair nog steeds naast de NH kerk in Rijnsburg. Het niet thuishalen van gesneuvelde soldaten kon verschillende redenen hebben, de familie had niet de middelen om een herbegrafenis te kunnen financieren of er was na de oorlog gewoonweg geen familie meer.

Het lot van enkele Rijnsburgse dienstplichtigen

Uit het eigen dorp is ook een gesneuvelde te betreuren, het is dienstplichtig soldaat Dirk van Delft van het onderdeel 2-II-4RI onder Kapitein Sjouke. Ingekwartierd in een school in Noordwijk zijn zij zojuist in alle vroegte in Katwijk aan de Rijn aangekomen om deel te nemen aan de aanval op het vliegveld. Nog voordat er door hen een schot gelost is wordt Dirk in het hoofd getroffen door een verdwaalde kogel. Zijn lichaam wordt naar het baarhuisje begraafplaats aan de Sandtlaan in Rijnsburg. Zijn naam wordt later ook vermeld op het oorlogsmonument bij de NH kerk.

Een dorpsgenoot met meer geluk is dienstplichtig soldaat Theo de Haas. Van oorsprong van buitenaf maar voor de oorlog getrouwd met een Rijnsburgs meisje. Zijn onderdeel III MC 4-RI wordt ingezet bij de eerste tegenaanval op het vliegveld Valkenburg. Als men vervolgens op de Zanderij in gevecht raakt met de gelande Duitse troepen wordt hij getroffen door een mortierscherf en moet een oog missen. In later leven zal deze oorlogswond hem nog parten spelen en dreigt hij hierdoor zelfs zijn baan te verliezen. Echter door tussenkomst van een voormalig officier van het Nederlandse leger die voor hem in de bres springt weet hij zijn baan te behouden. Hij blijft de rest van zijn leven in Rijnsburg wonen, komt overlijden in 2003 en bereikt de gezegende leeftijd van 88 jaar Gelukkig zijn er ook Rijnsburgers die er zonder een schrammetje vanaf komen. Rob van Vreedendaal, die voor de oorlog de bakkerij van Van Delft aan de Vliet overgenomen heeft, is slechts kort onder de wapenen geweest. Zijn vrouw Wimke zat samen met twee jonge kinderen thuis en wachtte in grote spanning op nieuws van Rob die tijdens zijn mobilisatieperiode gelegerd was in Noordwijk in de bevoorrading. Hij krijgt uiteindelijk vrijstelling omdat hij in de zaak niet gemist kan worden. Na zes weken zat zijn mobilisatietijd er al op, zodat hij de meidagen thuis doorbrengt.

Er moet een monument komen

Het graf van Adrianus Hersbach naast de NH Kerk in Rijnsburg.

Het graf van Adrianus Hersbach naast de NH Kerk in Rijnsburg. E. Wolthaus

In 1946 werd er spontaan een comité gevormd waarin mensen uit de bevolking, de illegaliteit en de gemeenteraad plaatsnamen. Als voorzitter werd Dr. van der Laan aangesteld. Dit comité had tot doel een groot bevrijdingsfeest te organiseren en het oprichten van een monument voor de Rijnsburgse oorlogsslachtoffers. De kosten hiervoor werden geraamd op 10.000 gulden. Na veel discussie over het ontwerp werd tenslotte de definitieve keuze voorgelegd aan de Commissie van advies voor de oorlogs en vredesgedenktekens. Na goedkeuring kon de werving van fondsen beginnen. Er werd een toneelavond georganiseerd en onder de Rijnsburgse bevolking gecollecteerd. Het resterende deel van het bedrag werd door de gemeente Rijnsburg zelf bekostigd.

Op 4 Mei 1949 wordt voorafgaand aan de dodenherdenking bij de Grote Kerk het momument onthuld wat moet herinneren aan de Rijnsburgse oorlogsslachtoffers. Het bestaat uit een gedenkmuur van handvormsteen. Op de muur zijn twee gedenkplaten aangebracht. Op de eerste plaat van Maulbrunner zandsteen is in reliëf een staande Davidfiguur met zwaard aangebracht. De tweede plaat is uitgevoerd in rood graniet. De muur is ontworpen door Bernhard Buurman en het reliëf is van de hand van Prof. L.O. Wenckebach. Deze laatste is tevens de ontwerper van het monument “De Leeuw” in Katwijk aan Zee. Achter het monument werd een loden koker in de muur gemetseld met daarin de namen van het comité en de verzetsmensen. Naast burgemeester G. Hermans en dienstplichtig soldaat Dirk van Delft worden er ook de namen van de overige Rijnsburgers op vermeldt die vielen door het oorlogsgeweld.

Op verkenning boven Holland

Het is half vier in de middag op 27 juni 1940, de 14-jarige Daniël Oudshoorn en diens vader en grootvader zijn net buiten Rijnsburg op het land aan het werk als ze plotseling gierende vliegtuigmotoren gevolgd door een oorverdovende klap horen. De wrakstukken vliegen tot 400 meter in het rond, Daniël voelt op tien meter afstand een brandend stuk vliegtuig langskomen.

Ooggetuigen

Het wrak van de neergestortte Blenheim IV f.

Het wrak van de neergestortte Blenheim IV f. D. Breedijk

Vader en zoon  zijn getuigen van het neerstorten van een Britse Blenheim IV f bommenwerper midden in wat vandaag de dag de wijk Frederiksoord in Rijnsburg is. Vader Oudshoorn wil gaan helpen maar dat kan niet omdat er in het vliegtuig voortdurend munitie ontploft. Pas als dat voorbij is, kan Oudshoorn over de sloot springen om te proberen een vlakbij neergekomen vlieger te helpen. Maar hij kan niet meer doen dan de knopen van diens uniform losmaken om hem nog wat verlichting te geven, en even latere sterft de jongen. Thomas Charles Jordan heet hij, volgens het identiteitsplaatje dat hij om zijn hals heeft. Het is de 18-jarige zoon van William Henry en Jane Ellen Jordan en hij komt uit Belfast, Noord Ierland. In het vliegtuig was hij radiotelegrafist en boordschutter. Ook de 25-jarige waarnemer Sergeant John Walter Needham is om het leven gekomen. Hij komt uit Kilburn in Middlesex en is de zoon van Augusta Elisabeth Needham.

In formatie

Het neergestorte toestel maakt  deel uit van een formatie van zes bommenwerpers van 235 Squadron RAF. Zij zijn om 12.55 uur vanaf de Engelse basis Bircham bij Newton in Norfolk uitgestuurd op een verkenningsvlucht ten westen van de ‘Zuyderzee’, zoals het IJsselmeer nog op de Engelse kaarten staat, tussen Amsterdam en de Afsluitdijk. Ze vliegen overdag, en dat kan alleen als het bewolkt is, aangezien ze anders te gemakkelijk door de Duitsers zouden worden gezien. Nadeel daarvan is dat de toestellen gemakkelijk uit de koers raken, navigeren door met een pak kaarten op schoot naar buiten te kijken is niet eenvoudig, zodat ze rond 15.00 uur bij Noordwijk het Nederlandse luchtruim binnenvliegen. Plotseling breken de wolken open, het is stralend weer, en er wordt koers gezet naar het noorden.

Een "message slip" uit het neergestorte toestel, aldaar gevonden door de heer Zandbergen. Vermeld wordt dat het nog 15 minuten vliegen is naar de Nederlandse kust.

Een “message slip” uit het neergestorte toestel, aldaar gevonden door de heer Zandbergen. Vermeld wordt dat het nog 15 minuten vliegen is naar de Nederlandse kust. J. van Egmond

Geen schijn van kans

Vanaf vliegveld Waalhaven bij Rotterdam stijgen Duitse jagers op om de indringers te onderscheppen. De overlevende Pilot Officer Hugh Wakefield van 235 Squadron vertelt later over het angstaanjagende maar in zijn ogen tegelijk prachtige schouwspel van 18 Messerschmitts die recht van voren komen, eerst samen nog op een wolkje lijken en in twee of drie minuten bij hen zijn. De Engelsen vliegen alle kanten op, tegen deze overmacht kunnen ze niet op. Het is nog een wonder dat twee toestellen het overleven. De andere vier storten neer in Ouderkerk aan de Amstel, Vinkeveen, in zee voor Noordwijk en de laatste om 15.30 uur tussen Rijnsburg en Oegstgeest. Deze wordt neergeschoten door Leutnant Joachim Schypek van het Duitse 2./Jagdgeschwader 76, die om 15.02 op Waalhaven is opgestegen. Op 25 oktober wordt Schypek boven Engeland zelf neergeschoten en beland in  Brits krijgsgevangenschap. Na de oorlog zal hij in Engeland blijven wonen.

Met militaire eer

Het erekerkhof in Oegstgeest, met links de graven van Needham, Jordan en Wales.

Het erekerkhof in Oegstgeest, met links de graven van Needham, Jordan en Wales. E. Wolthaus

Jordan en Needham worden op 30 juni 1940 met Duitse militaire eer begraven bij het Groene Kerkje te Oegstgeest, niet ver van de plaats waar ze nu nog liggen, in de bocht van het hek rond het kerkhof. ‘Wenn Sie tod sind, sind Sie unsere Freunde’, zegt de Duitse legerpredikant. De Duitsers zijn dan inmiddels klaar met het opruimen van het wrak, waarin nog een derde inzittende is gevonden. Het is de piloot, Pilot Officer Alan Roger Wales, de 20-jarige zoon van Herbert en Bertha Wales uit Londen. Deze wordt op 1 juli bij zijn makkers begraven. Op hun graf wordt een steen gelegd, de getallen op de steen zijn de legernummers van de mannen. Later zal naast hen nog een tweede Blenheim-bemanning worden gelegd. Bij die gelegenheid wordt de steen verwijderd en krijgen allen een houten kruis waarop ‘Died for his country’ is geschilderd. Op 30 juli 1942 worden de stoffelijke overschotten en kruisen verplaatst naar de graven waar zij nu nog liggen. De Duitsers vinden het niet gewenst dat zij worden omringd door de op het kerkhof nog oprukkende Duitse soldaten.

 

Pater Firmatus Stevens, gevangen in de vuurlinie

Na de landing van de Duitse troepen op 10 Mei 1940 bij het vliegveld Valkenburg, is één van hun eerste doelen de verovering van het St. Willibrord college in Katwijk aan de Rijn. Hier hadden tijdens de Mobilisatie een aantal eenheden van 4-RI hun intrek genomen. Een aantal gebouwen van het Seminarium werden vervolgens na hevige gevechten door de Duitsers ingenomen.

Felle gevechten

Het bidprentje ter nagedachtenis aan Pater Firmatus Stevens.

Het bidprentje ter nagedachtenis aan Pater Firmatus Stevens. E. Wolthaus

In één van de huizen op het terrein van het Seminarium hadden zich een aantal Duitsers verschanst, waarop de herovering van het Seminarium door de Hollanders hopeloos vastliep. Door dapper optreden van enkele van hen werden de Duitsers uit het huis verdreven en krijgsgevangen gemaakt, waarna het zuiveren van het terrein van het Seminarium weer kon worden ingezet. Er zaten Duitse Fallschirmjagers in de bomen, maar deze werden er door de Hollanders onverbiddelijk uitgeschoten. Ondertussen werd er in Katwijk-binnen, tussen de Rijnstraat en de Overrijn fel gevochten. Met als inzet de Roskambrug en de College gebouwen waarin ook een Hollandse hulpverbandplaats was ingericht. Deze werd na de herovering van het College, op last van de regiments arts van 4-RI, verplaatst naar het Zeehospitium in Katwijk aan Zee.

Onder vuur

De gebouwen van het Seminarium waren op dat moment nog niet verlaten door hun bewoners, en lagen onder vijandelijk vuur vanuit zuidelijke richting. Vanaf de trambrug over de Oude Rijn en vanuit de Katwijkse kalkzandsteen fabriek. De leerlingen en de Paters van het Missiecollege moesten overhaast aan alle kanten dekking zoeken. Één van de leraren, Firmatus Stevens, werd hierbij getroffen door een verdwaalde kogel en kwam later die dag te overlijden. De overlevering leert ons dat hij achter het raam in de erker links van de entree van de paters aan de voorzijde van het hoofdgebouw stond om door een raam naar buiten te kijken en vervolgens dodelijk geraakt werd.

Wat gebeurde er werkelijk?

Aan de leerlingen van het College werd verteld dat pater Stevens door een Nederlandse soldaat zou zijn doodgeschoten die dacht dat hij een wapen bij zich droeg. Deze soldaat zag de pater achter het raam staan met zijn rechterhand ter hoogte van het koord om zijn middel. Van deze afstand leek het of Stevens een pistool vasthield en de soldaat schoot hem vervolgens vanaf de Roskambrug neer. Men vertelde dat het voorval onder geen beding naar buiten mocht komen en dat er besloten werd om er dan ook geen zaak van te maken tegen de Nederlandse militair. Stevens werd dan ook de volgende dag snel begraven op het Kloosterkerkhof van het Missie-College Sint Willibrord. Dit gebeurde in een klein gezelschap, het was te gevaarlijk om zich in een grote groep buiten te begeven vanwege aanhoudend Nederlands artillierievuur richting het vliegveld. De onfortuinlijke dood van Stevens kwam daarna slechts kort in het nieuws, op landelijk niveau verschijnt er op 18 Mei 1940 een kort stukje in de Haagse Residentiebode. In Mei 1941 wordt het voorval tenslotte nog genoemd in een overzichts artikel van mei 1940 in de Indische Courant uit Sourabaya, Ned. Indie.

Leerlingen van het missiecollege.

Leerlingen van het missiecollege. B. Ravelli

Pater Stevens, die de  kloosternaam Firmatus droeg, was een voormalig student klassieke talen aan de Rooms Katholieke Universiteit te Nijmegen. In deze hoedanigheid was hij dan ook leraar aan het Franciscaans College te Katwijk. Geboren op 13 Juli 1897 in het Limburgse Weert was Stevens op 11 maart 1923 tot priester gewijd door Z.D.H. Mgr. Laurentius Schrijnen, bisschop te Roermond. Ten tijde van zijn overlijden was Stevens slechts 42 jaar oud. Na de oorlog wordt zijn naam vermeld op een gedenkplaat voor de ten gevolge van de oorlog omgekomen leden van de academische gemeenschap van de Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen.

Het College weer in Hollandse handen

Uiteindelijk wist het het bataljon met de 1e sectie van de MC in de loop van de 10e mei langzaam door te dringen in Katwijk-binnen. Er ontstonden straatgevechten tussen 3-II-4-RI en de Duitsers. Waarbij er aan beide zijden doden en gewonden vielen. Een aantal in straatjes en steegjes ingesloten Duitse fallschirmjagers  gaven zich daarna noodgedwongen over aan Hollandse tirailleurs en mitrailleur eenheden.

Het Seminarium ontsnapt bij deze gevechten maar ternauwernood aan totale vernietiging. Overste Buurman van 4-RI was namelijk van mening dat er steun nodig was van zware artillerie vanaf het strand van Katwijk en Noordwijk. Vanwege de slechte verbindingen kwam zijn verzoek om artillerie steun maar gedeeltelijk door en ging gelukkig niet door toen er onverwacht vorderingen werden gemaakt bij de herovering door de Hollanders.  Uiteindelijk sloegen de Duitsers op de vlucht en trokken zich met achterlaten van de doden en gewonden weer terug in de richting van Valkenburg.

Na de capitulatie

De Duitse bezetters bleven geen onbekenden. De rector moest de kunst leren om ze zo rond te leiden in het huis, dat ze van inkwartiering afzagen. Tot februari 1942 lukte dat. Toen kwam er een gedeeltelijke bezetting met Duitse soldaten. De zorg was nu: hoe blijven we toch nog in het huis wonen? Ook dat lukte niet meer: in juli 1942 werd de ontruiming geëist. Binnen twee dagen werden delen van de inboedel ondergebracht bij mensen in het dorp. Welwillend stonden de Duitsers de kapel nog af als bergruimte. Toch gaf de rector, pater Leonard Retel, de verzekering: ‘We gaan door met het college. Reken daarop!’. Op 21 September startte inderdaad het nieuwe schooljaar. Na vele plannen en mislukte pogingen moesten de leerlingen plaatsmaken voor soldaten en werd het college uiteindelijk in Den Haag gevestigd.

Graf

Het graf van Pater Firmatus Stevens op het voormalig Seminarium terrein is inmiddels geruimd. De toenmalige begraafplaats is vandaag de dag nog steeds in gebruik. Zijn naam is echter nog steeds te vinden op een algemeen herinneringsbord op de voormalige Kloosterbegraafplaats op het terrein van Zorginstelling “De Wilbert”.

Het monument dat herinnerd aan Pater Firmatus Stevens. E. Wolthaus

Widerstandsnest 61H

Baupunkt 183 – Gerät Freya

Binnen dit baupunkt, en een klein gedeelte van Baupunkt 184, bevond zich de radarstelling “Gerät Freya”. Deze naam is enigzins misleidend, omdat er binnen deze stelling geen Freya-radar geplaatst was, maar een Würzburg Riese radarsysteem. De stelling maakte deel uit van een Duits Kriegsmarine radarpunt met codenaam FELIX. Dit Baupunkt bevond zich aan het zuidelijke uiteinde van de Katwijkse boulevard. De Würzburg Riese was te bereiken via een weg die vanaf het tegenwoordige rijwielpad naar de radar toe liep.

Binnen de stelling waren 33 werken gebouwd waarvan 3 een dakdikte van meer als 2 meter hadden, en dus binnen de categorie St. vielen. Op het terrein dat Baupunkt 183 besloeg stond het radarsysteem, een 667 geschutsbunker, een 502 woonbunker, een 612 geschutsbunker, een observatiebunker (identiek aan die op het koepelduin), een 5-tal woonbunkers, een stal, een telefoonbunker, een grote barak, enkele aggregaatbunkers, een was-barak, een keuken bunker, een watertorentje, twee 2cm FLAK opstelplaatsen aan de noord- en zuidzijde, een verplegingsbunker en nog een aantal andere werkjes. Ook waren er een aantal MG-nesten aanwezig, welke verbonden waren met loopgraven die door de hele stelling liepen. Er was eveneens een tobrukje geplaatst in de zeereep. Rond de gehele stelling waren prikkeldraadversperringen te vinden.

Aan de duinrand bij het strand, op de hoek van de boulevard, stond een geschutsbunker van het type 667. Hier stond een 5cm antitank wapen in opgesteld. Deze was zo gericht dat hij een redelijk stuk van het strand besloeg. Deze sloot aan op de muur. De muur begon ter hoogte van paal 88. Bovenop het duin in het verlengde van de boulevard was een 7.5 cm antitankwapen geplaatst dat via een gecamoufleerde opstelplaats de boulevard kon bestrijken. Ook hadden ze de mogelijkheid het wapen naar een dichtbijzijnde bedding te verrollen zodat er rondom gevuurd kon worden. Deze opstelplaatsen en een nabijgelegen woonbunker lagen nabij een gang die naar de 667 op het strand liep.

100 meter zuidelijk van de 667 geschutsbunker lag een bunker van het type 612. Deze stond zuidwestelijk opgesteld en beschermde zo het strand richting de Wurzburg radaropstelling. Deze bunker zat niet direct aangesloten op het aanwezige gangenstelsel, maar met een stukje loopgraaf. De gangen verbonden verschillende werken met elkaar. Zo was er ook een woonbunker van het type 502 aangesloten op de hier aanwezige gangen via een stukje loopgraaf. Het enige werkje wat direct op de gangen aangesloten zat was een kleine uitkijkpost.

Tunnels

De onderaardse gangen van het complex zijn nogsteeds intact. In de loop der jaren zijn ze dicht gestoven met duinzand, waardoor het alleen mogelijk is om kruipend de tunnels te betreden.

C.F. de Graaf, een zondagskind van 94

“Een zondagskind van 94”

Dhr. C.F. de Graaf.

Dhr. C.F. de Graaf. E. Wolthaus

Dit is het verhaal van Dhr. C.F. de Graaf uit Voorburg over zijn herinneringen aan de Mobilisatie en de oorlogsdagen die hij in Katwijk en Valkenburg doorbracht.

Toen ik 18-19 jaar oud was kwam er op het gemeentehuis in Voorburg een Sergeant Majoor. Je had toen de mogelijkheid om je op te geven voor een zogenaamde vooroefening in je vrije tijd, voordat je echt in dienst ging. Een jaar lang heb ik toen voorgeoefend, iedere woensdagavond en zaterdagmiddag naar Waalsdorp op de fiets. In Kamp Waalsdorp lag een regiment Jagers en Grenadiers in houten barakken. We schoten met scherp op de schietbaan en kregen theorie wapenleer. Ondanks dat men slechts aan het vooroefenen was, was men volledig militair en onderhevig aan de krijgswet. Mijn wapen was een karabijn.

Opgekomen voor mijn nummer

In 1935, ik was toen 20 jaar oud, ben ik opgekomen voor m’n nummer. Dat was voor, zoals je noemde, werkelijke dienst. Mijn meldadres was de Morspoort kazerne in Leiden. Het was een oud gebouw en er waren geen douche voorzieningen. Vandaag de dag staat alleen het wachtgebouw er nog met een herinneringssteen aan het 4RI (4e Regiment Infanterie) in de zijgevel.

Als je toentertijd in dienst ging werd je formeel ontslagen. Het was niet zeker dat je je baan daarna weer terugkreeg. Ik werkte toen voor ‘de Nederlanden van 1845’, dat was de voorloper van Nationale Nederlanden. We hadden daar weliswaar goede arbeidsvoorzieningen, maar ik werd toch formeel ontslagen. Ik mocht toch weer terugkomen. Ik ben later gelukkig nooit meer opgeroepen voor herhaling.

Mobilisatie

De ambachtsschool te Leiden.

De ambachtsschool te Leiden. E. Wolthaus

Op 29 Augustus 1939 ben ik toen opgekomen bij de landelijke afkondiging Algemene Mobilisatie op mijn Mobilisatie bestemming in de Ambachtschool aan de Haagweg in Leiden.

We sliepen daar tussen de houtbewerkingsmachines. Een vriend van me uit Voorburg ging ook en we werden in dezelfde compagnie ingedeeld. De Algemene Mobilisatie gold toen voor vijftien jaarlichtingen, ik was dus van 1935. Ik was toen de Mobilisatie begon vierentwintig en tijdens de Mobilisatie werd ik vijfentwintig. Ikzelf ben van 1915. De oudste soldaten bij ons, van de oudste lichting zeg maar, waren toen vijfendertig. Met Pasen 1939 was een gedeelte van het leger al eerder opgeroepen. Dat waren de luchtdoelartillerie en schijnwerpers.

Onze compagnie kok, van beroep scheepskok wiens schip op dat moment binnen was, kookte de eerste dag soep in een keukenwagen uit 1914-1918. Achterin zat dan een ketel waaronder een vuur werd gestookt. Deze was na de eerste wereldoorlog dik in het vet gezet. Het vet was nog niet geheel weggewassen dus na het eten van de soep had de hele compagnie diarree. Het 4e Regiment Infanterie III bestond uit 3 bataljons, tirailleurs (infanterie), zware mitrailleurs en mortieren. Onze mitrailleur compagnie werd de specialisten compagnie genoemd.

Aankomst in Katwijk

Twee dagen later zijn we afgemarcheerd vanuit Leiden naar Katwijk-Binnen, naar het Heerenklooster aan de Overrijn. Dat was een seminarie voor opleiding tot priester. Daar kregen we enkele zalen toegewezen en strozakken om op te slapen. Deze moesten eerst platgestampt worden om op te kunnen slapen. De dagen werden gevuld met overdag oefenen en niks doen. Oefenen deden we op de schietbanen in het duin. De weg er naar toe liep langs de Cantineweg. Daar zijn op 10 Mei ook de eerste slachtoffers gevallen. De graven langs de Cantineweg zijn later verplaatst naar de kerk in Valkenburg.

We mochten niet al te vaak met scherp schieten, dat kostte geld. We moesten zelfs van de patronen die we verschoten hadden de hulzen weer verzamelen voor hergebruik van het koper. Door de recessie, crisis en de werkloosheid van de jaren 30 was er weinig geld voor het leger. Het klimaat was niet gunstig om het leger goed uit te rusten, de socialisten waren aan de macht. Colijn was minister president en er was nog steeds een recessie aan de gang. Men had de pacifistische beweging van het gebroken geweertje, de mensen zaten gewoon niet op een oorlog te wachten. Er was dus gewoonweg geen geld voor het leger, onze wapens waren van 1895! We hadden echt geen spullen. Ik heb zelfs nog nooit een scherpe handgranaat in m’n handen gehad. Ja, altijd zo’n oefending dat niets deed. Toen ik me moest melden in het kader van de Algemene Mobilisatie had ik alleen het uniform wat ik nog had uit m’n diensttijd, denk maar niet dat je een nieuwe uitrusting kreeg. Een jas en een broek met van die windsels om je benen. Daar liepen die Engelsen ook mee. Het was vreselijk omslachtig om die dingen goed om te krijgen, je haakte ze vast aan je schoen en vervolgens hoopte je dat ze in het veld niet los zouden komen.

Oorlogsdreiging

We waren ons er wel degelijk van bewust dat er wat aan zat te komen, de dreiging was er heel vaak. De Nederlandse ambassadeur in Berlijn had al vaak gewaarschuwd: “jongens er is wat op handen. Legereenheden worden verplaatst!” En iedere keer was het dan weer loos alarm, Hitler heeft namelijk de aanval een aantal malen uitgesteld. En toen het dan zover was geloofde niemand dat het nu wel waar was. Ja, tot dat ze de grens overkwamen hollen. We dachten we dat we gewoon weer neutraal zouden blijven. Toch waren we eigenlijk wel een beetje gealarmeerd toen Duitsland Noorwegen binnenviel. Dat was een maand voor de aanval op Nederland, het was op een zaterdag, ik weet het nog goed. We kregen weer een alarm. Verzamelen, omhangen en naar de wapens. Daarna zijn we gaan lopen van Katwijk naar Wassenaar. Toen we daar aankwamen was het kennelijk niet meer nodig. Er was namelijk door verkenningsvliegtuigen een Duitse vloot gespot en er was groot alarm geslagen. Vervolgens bleek dat de vloot niet linksom naar Nederland ging, maar rechtsom naar Trondheim. Die nacht heb ik toen doorgebracht in een bollenschuur.

Ons wapen was een ouderwetse Schwarzlose mitrailleur, maar je schoot er twee banden mee leeg achter elkaar. Dat waren ongeveer 500 schoten per minuut. De loop was omgeven door watermantel met daarin 5 liter water. Na twee banden kookte het water en moest je het stoomkraantje openzetten en het slangetje in de grond steken om het kokende water in de grond laten lopen. Anders werd door de stoom die eraf kwam je locatie aan de vijand verraden. Dat was allemaal theorie die je al die tijd geleerd had. De zware mitrailleur was een mooi wapen, hij had een eigen affuit met een graden verdeling. Je kon je breedte, hoogte en diepte spreiden. Inclinatie en declinatie noemen ze dat. Je kon er ook los mee schieten, alle knoppen los en dan maaien!

Op de Vuurbaak

We moesten posten op de Vuurbaak met de Schwarzlose mitrailleur, die was voor de gelegenheid geplaatst op een voor luchtdoelen aangepaste affuit. 4RI MC III had een eigen compagnie fotograaf, die heeft ook deze foto gemaakt. We stonden op de uitkijk en als er dan een verdacht schip aan de horizon verscheen moesten we dat melden aan de bataljons commandant die in het Hotel de Zwaan zat. We hadden verbinding met veldtelefoons verzorgd door de verbindingsafdeling 4RI. Toen we op de vuurtoren zaten, daar was geen toilet of niets. Je moest verderop in een school naar de WC, het echt was vieze bende daar. Onderaan de Vuurbaak woonde de familie van der Plas en ik vroeg dan of ik bij hen naar de WC mocht. Ik kreeg dan vaak ook een kopje koffie. De familie van der Plas woonden ’s zomers in het zomerhuis en verhuurden dan hun huis aan badgasten. Het gezin bestond naast vader en moeder uit een heel stel meisjes en maar één jongen. “De meisjes van van der Plas” noemde ik ze. Eén heette er Dirkje , dat vond ik zo’n mooie naam! Op mijn huwelijk zijn er ook nog twee meisjes uit het gezin van der Plas geweest. Tijdens de Mobilisatie kwam mijn vrouw wel eens op zaterdag met de Blauwe Tram naar Katwijk Binnen. Dan had ze een adresje ergens beneden bij de Vuurbaak en dan sliep ze bij een vissersfamilie bij de meisjes op zolder, en ging op zondag weer terug.

Met de Schwarzlose mitrailleur op de Katwijkse Vuurbaak. Bovenaan: Henk Ju uit Leiden. Midden: Kees de Graaf.

Met de Schwarzlose mitrailleur op de Katwijkse Vuurbaak. Bovenaan: Henk Ju uit Leiden. Midden: Kees de Graaf. C.F. de Graaf

We hebben tijdens de Mobilisatie ook een slechte winter gehad. De winter van ’39-’40 was een hele slechte winter met vorstperiodes van wel min twintig graden. We moesten toen op wacht staan buiten, normaal stond je twee uur maar toen mocht je maar een uur buiten staan. Je mocht zelfs een gebreide bivakmuts dragen onder je helm, de oren vroren van je kop. Een jongen van onze compagnie heeft toen nog mee geschaatst met de Elfstedentocht in 1940, daar kreeg ie vrij voor. Er werd toen nog geschaatst op van die Friese doorlopers.

Straf liep je toen heel makkelijk op. In het ’s Heerenschool hadden ze een kamer ingericht en dat noemden ze het gestraften kamertje. Er zat een raam in het kamertje, dus ik was er even snel uit als dat ik er in gekomen was. Ik ben toen stiekem gaan schaatsen in Voorburg. Toen ik ’s nachts om een uur of twaalf weer terugkwam was het raam dicht en kon ik er niet meer in. Door de wacht werd gezegd “je bent er zelf uitgekomen, je ziet maar dat je er ook zelf weer in komt”. Het was wel lekker rustig hoor, ik had een paar boeken meegenomen. Ik kreeg van het kantoor waar ik werkte elke week een tijdschrift, De Haagse Post. Die bestaat al lang niet meer, het was een blad op roze papier en daar stonden tekeningetjes in van Toon Fantast. Dat was erg grappig, het waren de ernstige feiten van de week maar dan een beetje belachelijk gemaakt. Vaak had je niets te doen en dan zat je te lezen. Overal maakte je wat van om een beetje de tijd te doden.

Onze bewapening

Als je theorie van je pistool had, dan zat je aan een tafel met z’n allen en moest je een pistool uit elkaar halen. Als er dan een officier in de buurt kwam kreeg je een seintje en dan hup ging je gauw weer aan dat ding zitten klooien. Het waren FN’s dat waren Belgische pistolen, Fabrique Nationale d’Armes. Dat waren goeie pistolen. We hadden pistooldrager en we hadden karabijndragers. Ik was een karabijn drager. De mitrailleur schutter was nummer een, die had een pistool en zijn helper die de patroonband leidde die had ook een pistool dat was ter zelfbescherming. En dan had je nog een stel jongens waarvan ik nummer vijf was en de mitrailleur wagen moest sturen. Ik liep erachter en vier jongens liepen ervoor om de wagen te trekken. Ik hoefde alleen maar te sturen, ik had het makkelijkste baantje. En dan was er nog een volgwagen, dat was de munitiekar en die stond helemaal vol met kisten vol munitie. Als je in stelling was in het veld dan moesten al die andere nummer de kisten met patroonbanden aansjouwen en het stuk beschermen natuurlijk. Ik heb ook veel dienst gedaan als afstandsmeter, die zware mitrailleur schoot op 5 kilometer nog zuiver. Hij was dan ook bestemd om over de tirailleurs heen te schieten.

Ook hebben we de oude Nederlandse bunkers van 14-18 aan de Katwijkse kust nog helpen uitgraven. Die werden weer in gebruik genomen. Daar hebben ze ons dus ook flink mee beziggehouden met het uitgraven van die dingen. Een of andere koddebeier ging met ons mee om te laten zien waar de bunkers zaten. Die waren niet te zien, ze zaten helemaal onder het zand. Die koddebeiers zaten altijd in die duinen, dus die wisten precies waar die dingen zaten. Wij waren bezig met die bunkers ter hoogte van Wassenaar, daar moesten we helemaal naar toe lopen.

Je probeerde altijd zo veel mogelijk onder je dienst uit te kruipen. M’n slapie Theo de Haas was daar heel handig in, toen we nog in Leiden lagen die eerste paar dagen kwamen er op het station in Leiden allemaal paarden aan die gevorderd waren bij de boeren. Deze paarden moesten worden gebracht naar de kazerne van de Bereden Artillerie, die lagen ook in Leiden. En m’n slapie liep dus ook met zo’n paard door de stad te wandelen. Die had altijd wat moois, Toen in Katwijk Binnen was hij bij ons de eten haler, dat werd in Katwijk Zee gemaakt en in een grote gamel op een handwagen naar ons toegebracht. We moesten het wel zelf gaan halen, en het was natuurlijk Theo die als eerste met die pan met eten liep te zeulen.

Ook heb ik twee keer de vierdaagse gelopen, de laatste keer was in 1939 tijdens de Mobilisatie. Wij liepen zelfs 55 kilometer, die afstand bestaat nu niet meer. De grootste afstand is nu 50 kilometer per dag. Toen liepen er nog niet eens de helft mee van wat er nu meeloopt. De eerste keer dat ik meeliep sliepen we in de kazerne van de koloniale reserve. Dat waren de jongens die voor zes jaar naar Nederlands Indie gingen, die werden afgericht in Nijmegen. Die hadden een speciale tenue en een speciale hoed die aan een kant opstak. Het zag er allemaal een beetje schilderachtig uit, ze hadden ook een bepaald tempo. Die liepen heel snel met van die korte pasjes. Ze gingen dan s’ ochtends vroeg om 04.00 weg en liepen achter elkaar door, die waren erg goed afgericht! En dan had je ook nog eens van die gasten die het verschil tussen links en rechts niet kenden. Die gingen bij het marcheren dus altijd de fout in, die kregen dan een bos stro aan hun linkerbeen gebonden, zodat ze bij het commando ‘mars’ wisten met welk been ze moesten beginnen.

Ik heb ook nog in de parade gestaan op de Boulevard van Noordwijk met Koningin Wilhelmina. Er was zo’n klein mannetje in ons onderdeel die liep toen met zo’n grote klewang, dat is een soort sabel. Het was werkelijk geen gezicht, hij stond daar stoer en wel. Dat was op 4 april 1940.

Vliegtuigen boven Valkenburg

Op de vroege ochtend van de 10e Mei werden we gewekt door vliegtuigen en para’s. De vliegtuigen kwam laag over, we stonden in de tuin van ’s Heerenschool te kijken. We hadden nog nooit van ons levens para’s gezien! Onze pelotonscommandant was inmiddels op de loop gegaan, die heb ik al die dagen niet meer gezien. Er was op dat moment niet echt leiding meer, je liep een beetje als los geslagen wild. Een onderofficier, een sergeant, was op dat moment de hoogste in rang en gaf uiteindelijk het bevel om richting het vliegveld te gaan. Aankleden, omhangen en mitrailleurs uit de loods halen, we kwamen eerst in Valkenburg zelf en toen op naar het vliegveld. Dat ging allemaal best, er was op dat moment betrekkelijk weinig aan de hand en het vliegveld lag toch nog een paar honderd meter bij ons vandaan.

Er waren daar para’s en luchtinfanterie, vijftig man per Junkers 52 transport vliegtuig. Het vliegveld was op dat moment nog in aanleg, de Heidemaatschappij was daar nog mee bezig. De landingsbanen waren niet goed gedraineerd, waardoor de vliegtuigwielen wegzakten in de grond. Het  I.R.47 moest er maar uit zien te komen onder hagel van Nederlandse kogels.

We hebben uiteindelijk stelling genomen in de Zanderij, met onze mitrailleur op de overvliegende Junkers 52 geschoten. De weg tussen Valkenburg en vliegveld was onbeschermd. De 4RI tirailleurs hadden verzuimd om de weg af te zetten. Een Duitse patrouille slaagde erin om er door te komen, en gaf mortiervuur op de Zanderij waar wij lagen. Een fragment uit mortier trof mijn slapie Theo De Haas in zijn oog, en die is toen blind aan een oog geworden. De Duitsers gebruikten Krombahngeschütz, kleine mortiertjes die met een boog in de loopgraven konden schieten. Er is in de Zanderij flink gevochten. De Duitsers hadden hun oog laten vallen op de watertoren omdat ze daar vanaf alles konden overzien. Er is toen alles aan gedaan om dit te voorkomen. Majoor Mallinckrodt heeft daar toen persoonlijk met zijn sabel een Duitse soldaat gedood. Mallinckrodt was voor de duivel niet bang! Er is later zelfs een straat in Valkenburg naar hem genoemd.

In de praktijk is van onze training niet veel terechtgekomen, omdat wij plotseling onder vuur kwamen van die mortieren vielen er meteen mensen uit en kregen we geen nieuwe munitie aangeleverd. Je werd als het ware achter je mitrailleur weggeschoten. Ik heb m’n helm en m’n gasmasker gelijk weggegooid, alles wat niet vast zat heb ik weggegooid. Dat zat allemaal maar in de weg. We waren wel op een bepaalde manier getraind maar dat was eigenlijk maar padvinderswerk. Wij hadden dus wat je noemt nog geen bloed geroken toen de oorlog uitbrak. Er was ook al een hele tijd geen oorlog meer geweest. Ik liep later als gevolg van mijn verwondingen in mijn schouder een abces op veroorzaakt door stukjes hout en uniform. Ik ben daarvoor toen in het AZL in Leiden behandeld. Ik ben echt een Zondagskind! Ik ben ook op zondagochtend geboren.

Overgave

Nederlandse gevangenen op het grasveld naast de NH kerk.

Nederlandse gevangenen op het grasveld naast de NH kerk. E. Wolthaus

Na onze gevangenneming in de Zanderij zijn we naar het Castellumplein in Valkenburg gebracht. Ik heb ook op het grasveld gezeten als gevangene. Toen 4RI MC III onder Krombahngeschütz kwam te liggen in de Zanderij kwamen Duitse soldaten ons terrein op en toen liepen er meteen al Hollanders met hun handen omhoog. Dan kun je niet meer terugschieten anders schiet je je eigen mensen neer.

De mortier compagnie van 4RI is toen over het strand vanuit Noordwijk naar Katwijk gekomen bij de tegenaanval om vliegveld te heroveren. 4RI MC III heeft niet aan de tegenaanval voor het vliegveld meegedaan. Wij waren toen al gevangen genomen.

Er stond een stuk 6 veld (Een Nederlands kanon.) op de Boulevard in Katwijk, dat heeft op bevel van de bataljons commandant op de kerk in Valkenburg geschoten. Er waren toen 5 of 6 doden. Dit was om de Nederlandse gevangenen de gelegenheid te geven om te ontsnappen. Ik zat ook in de kerk tijdens deze beschietingen er zat een groot gat in het dak, ik heb daarna nog geholpen om de doden naar buiten te dragen. Daarna we naar een garage gebracht in Valkenburg en daar opgesloten, ik weet niet meer precies hoe het daar heette, maar het gebouw staat er nog. Ik weet het nog goed het was op een Pinksterdag. Ik ben toen nog een paar dagen voor het thuisfront zoek geweest, toen is mijn vader en mijn verloofde op een boerenkar de omgeving af gaan zoeken om te kijken of ze mij konden vinden. Mijn onderdeel lag toen natuurlijk niet meer in Katwijk-binnen. Waar ze ook kwamen en ze soldaten zagen keken ze of ik er ook bij was.

Na de capitulatie moesten we verzamelen bij ons eigen onderdeel. We waren officieel nog steeds in dienst en we mochten pas half juni naar terug naar huis. We werden overgebracht naar het verenigingshuis naast de St Jeroens kerk in Noordwijk-binnen. Het Nederlandse leger hoefde niet in krijgsgevangenschap dit werd beschouwd als een gunst van “Ome Adolf” naar het Nederlandse volk. Overdag werden we ingezet in het bos en de duinen en moesten we bomen rooien en dood hout opruimen. Ze moesten je toch een klein beetje bezighouden, maar je mocht niet naar huis. Ik was in de vrije natuur dus dat was het ergste niet. Je was al blij dat je het er levend af had gebracht. Van mijn onderdeel zijn er in verhouding weinig gesneuveld.

 “Zur Zeit nicht Transportfahig”

Door toenemend verzet moest men zich in ’43 toch weer melden. De officieren in Breda. Die zijn later naar een kasteel ergens in Polen gebracht, daar zijn ze goed behandeld. Maar de soldaten en onderofficieren moesten op 2e Pinksterdag naar Kamp Amersfoort. Mijn vrouw was inmiddels in verwachting dus ik had helemaal geen zin om me te melden. Van een dokter van de ondergrondse had ik het adres gekregen van internist freule Henriëtte van Pantaillon van Eck. Die heeft toen een attest ter grootte van een A4tje voor me geschreven. Ongeschikt voor tewerkstelling. Achter het prikkeldraad van Kamp Amersfoort, moesten we een grote loods binnengaan. Daar binnen stonden allemaal tafeltjes met een letter erboven, A tot en met Z. Ik moest naar de tafel met G erboven, daar zat een Rijksduitser achter. Dat zijn Duitsers die al lang in Nederland woonden maar zich niet hadden naturaliseren tot Nederlander. Die waren door Duitsland opgeroepen tot Mobilisatie en werden gebruikt voor klusjes als in Amersfoort, maar ook voor het bewaken van fabrieken en spoorlijnen. Als je je moest melden en je stond met je handen in zakken, daar hadden die moffen een hekel aan. “Hande aus die Taschen” schreeuwden ze dan. Ik heb me toen gemeld met zakboekje en attest van de dokter, mensen met brief van de dokter moesten zich achter in de zaal melden bij de Stabsartzt. Daar zaten ook anderen met zware oorlogsverwondingen, ik zei tegen de arts dat ik maagklachten had. Maar het was inmiddels 12.00 geworden en de Stabsartzt was gaan lunchen, en die kwam niet terug voor 14.00. De Rijksduitser las mijn attest en gaf de tip dat “hij gaat vragen of je rookt”. Daar had ik dus al op gerekend en had mijn vingers schoongemaakt. Er werd me inderdaad gevraagd of ik rookte, en ik zei nee. “Wanneer heb je voor het laatst gerookt” werd me toen gevraagd. Gisteravond “zur Unterhaltung” omdat de hele familie bij elkaar was bij om afscheid te nemen. Ik kreeg uiteindelijk briefje “Zur Zeit nicht Transportfahig” en moest over 3 maanden terugkomen. Geloof je het zelf? Als men niet verscheen zou er “Polizei Zwangmassige vortfuhrung” plaatsvinden. In het geval van geen Ausweis was men vogelvrij, het was een vrijstelling als je voor een doel noodzakelijk was. Bijvoorbeeld in de voedselvoorziening of als je voor de Duitsers werkte. Ik ben er als zondagskind weer eens doorheen gerold.

Onderduiken

We woonden toen in Voorburg waar ik was ondergedoken, ik had een gat in de houten vloer van de badkamer gezaagd. Dit was in november 1944. Op een gegeven moment kreeg ik een brief in de bus dat alle mannen van een bepaalde leeftijd zich buiten op moesten stellen. Met wat eten en kleding voor de volgende dag en dan zou men opgehaald worden. Daar had ik dus mooi geen zin in! Ik ben nog buiten wezen kijken maar er was niemand, ik was dus niet de enige die geen had. Ik ben toen onder de grond gekropen in de badkamer, en heb het zeil er weer overheen getrokken. Er kwam toen een huiszoeking, het waren jonge soldaten van 18-19 jaar oud. Er werd gekeken of er mannen kleding aan de kapstok hing, het hele huis werd doorzocht. Ook in de tuin en de schuur zijn ze geweest. Ze hadden zwaar de pee in! Ze waren helemaal uit Gouda komen lopen. Mochten ze door de vloer schieten dan kon ik in de kruipruimte naar de plaats kruipen waar het bed stond.

Het was ook de tijd je fiets gevorderd werd. Eén van de bovenburen ging op de fiets weg en dacht het wel losliep, maar kwam mooi lopend terug. Van mijn baas op kantoor had ik te horen gekregen dat als het te gevaarlijk werd, ik thuis mocht blijven. Bij het viaduct tussen Den Haag en Voorburg werden veel mannen opgepakt, in een fuik. Voedsel was inmiddels karig in de stad, Er was spotprent van een Duitser: “Was er nicht fresst, schleppt er mit”. Alles wat eetbaar was werd weggesleept. Er was een bonnen systeem, maar de winkels waren leeg. Je was het beste af op een boerderij, dan was je zelfvoorzienend. We hebben ’s nachts tijdens Sperrtijd bomen omgezaagd voor hout voor de kachel en bloembollen gegeten als er niets te eten was.

De jaarlijkse reunie

Majoor Mallinckrodt

Majoor Mallinckrodt C.F. De Graaf

Tijdens de oorlog werd er al begonnen met reünies van 4RI in hotel de Zwaan op de Boulevard, dit is later een vereniging van oud strijders geworden. Dit gebeurde in het diepste geheim onder leiding van bataljons commandant Majoor Mallinckrodt. We kwamen later nog vaak in Katwijk en de Bollenstreek, ik heb er tijdens de Mobilisatie toch zo’n 9 maanden doorgebracht. Mijn vrouw was er ook verzot op, heerlijk rondrijden ook als er geen bloembol te zien was. Ik heb heel veel herinneringen aan deze tijd, we kwamen met onze compagnie eens per jaar bij elkaar. Eerst in de kantine van het vliegveld en daarna werden we door de gemeente Valkenburg ontvangen.

Ik denk dat ik de enige nog levende ben van mijn onderdeel, mijn slapie Theo de Haas is twee jaar geleden overleden. Die was net zo oud al als ik, we zijn van dezelfde lichting. We zijn ook gezamenlijk opgekomen in 1935, toen hebben we elkaar voor het eerst ontmoet. En tijdens de Mobilisatie van 1939 kwamen we weer bij elkaar in de dezelfde compagnie. Tijdens de Mobilisatie zijn Theo en zijn vrouw verloofd, en ben ik nog op hun verloving geweest in Rijnsburg, daar kwam zij vandaan. Tijdens mijn 50 jarige bruiloft zijn er ook nog een stuk of tien van mijn compagnie geweest, maar die zijn inmiddels al lang dood. Cor van Veen uit Leidschendam, Henk Imthorn van die jongens van de bloemenzaak dat was een Valkenburger en Jan van Rijn uit Lisse. We hadden een hele tafel met van die knullen, Natuurlijk, we kropen altijd bij elkaar. Zo’n band blijft altijd. We hebben samen onder vuur gelegen en toch negen maanden met elkaar opgetrokken en rottigheid uitgehaald.

Postuum toegekend

Voor zijn verdiensten tijdens de Mobilisatie en de meidagen van 1940 krijgt C.F. De Graaf op 12 augustus 2019 het Mobilisatie – Oorlogskruis postuum toegekend.

De oorkonde van toekenning van het Mobilisatie – Oorlogskruis aan C.F. De Graaf. C.F. de Graaf