Na het tekenen van de Nederlandse capitulatie in mei 1940 waren er door Katwijk, Rijnsburg en met name Valkenburg overal oorlogsgraven te vinden. Niet alleen op de begraafplaatsen naast de kerken maar ook op locaties waar dusdanig hevig gevochten was dat men genoodzaakt was om de gesneuvelden ter plekke te begraven. Ongeacht of dit nu Nederlandse of Duitse soldaten waren. Hierdoor kon men tijdens en in de eerste jaren na de oorlog bijvoorbeeld op willekeurige plaatsen in het duin, op het terrein van het Zeehospitium en langs de Cantineweg oorlogsgraven vinden.
Om deze graven administratief te beheren en te onderhouden was er binnen de Nederlandse Overheid en Defensie geen organisatie die zich hier mee bezighield. Er was het Rode Kruis, maar die had de kerntaken om vermiste personen op te sporen en hulp te verlenen in oorlogssituaties. Daarnaast was er de dienst voor Identificatie en berging van het Ministerie van oorlog maar diens verantwoordelijkheden hielden op na het bergen en identificeren van de gesneuvelden.
Een veldgraf in de omgeving van het vliegveld. E. Wolthaus
Toch kwam uit deze hoek de oprichting van een stichting die zich bezig ging houden met het verzamelen van gegevens van Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen, niet alleen in Nederland maar wereldwijd. Zover als Azië en Rusland werd er onderzoek verricht naar lot van Nederlandse gesneuvelden en vermisten. Op initiatief van reserve luitenant-kolonel Dr. A. van Anrooy, werd op 13 september 1946 de Nederlandse oorlogsgravenstichting opgericht. Koningin Wilhelmina werd beschermvrouwe en prins Bernhard erevoorzitter.
In Duitsland was reeds een soortgelijke organisatie actief, de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e. V. Deze was opgericht in 1919 door onder andere de architect Heinrich Straumer die aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werkzaam was geweest bij de Duitse gravendienst en Siegfied Emmo Eulen. Deze laatste was tijdens de oorlog verantwoordelijk voor de aanleg van Duitse begraafplaatsen in Polen en Turkije. Tevens werd gepoogd om in samenwerkingsverband een internationale oorlogsgravenorganisatie op te zetten. Dit is niet gelukt.
Om te beginnen had de Oorlogsgravenstichting zoveel mogelijk gegevens nodig van Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren omgekomen. Het verzamelen van deze gegevens werd gedaan door een kleine staf en een toegewijd team van vrijwilligers. Er werd een archief opgezet met de gegevens van alle Nederlandse oorlogsslachtoffers. Er werd gezocht in de archieven van de Ministeries van Oorlog en Sociale Zaken, het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en het Nederlandse Rode Kruis. Tegelijkertijd spoorden zij nabestaanden op en zochten in gemeentearchieven om te controleren of de gevonden gegevens klopten.
Nederlandse oorlogsgraven in het duin. E. Wolthaus
In 1947 werd door de Nederlandse regering aangevangen om de stoffelijke resten van de Nederlanders die verspreid in Nederland en Duitsland waren omgekomen, over te brengen naar één centrale bergraafplaats. Om dit te kunnen realiseren begon de Oorlogsgravenstichting in 1948 met de aanleg van een ereveld in Loenen op de Veluwe, bij de gemeente Apeldoorn. Op 18 oktober 1949 opende Prinses Wilhelmina het ereveld waar nu bijna vierduizend Nederlanders begraven liggen. Een groot aantal van de slachtoffers die in Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg begraven lagen werden eveneens overgebracht naar Loenen.
Het Nederlandse eregraf in Valkenburg. E. Wolthaus
De gemeente Katwijk telt vijf begraafplaatsen met graven die geregistreerd staan bij de Oorlogsgravenstichting. Het betreft de oude NH begraafplaats Katwijk aan Zee, Gem. begraafplaats Duinrust, NH begraafplaats Rijnsburg, Geref. begraafplaats Rijnsburg en de militaire begraafplaats in Valkenburg. Deze begraafplaatsen zijn bij de ingang gemarkeerd met het naambordje van de Oorlogsgravenstichting en de militaire graven worden periodiek geïnspecteerd en onderhouden door de servicedienst van de stichting.
Ook informatievoorziening is vandaag de dag nog steeds een belangrijke taak van de Oorlogsgravenstichting. Op de website staan de geboren Katwijkers, Rijnsburgers en Valkenburgers geregistreerd die als gevolg van oorlog het leven hebben gelaten en ergens een aantoonbaar graf hebben of op een gedenksteen staan vermeld. Indien beschikbaar is er tevens additionele informatie te vinden over de toedracht van het overlijden van de desbetreffende persoon.
Het oorlogsgraf van Dpl. soldaat Klaas Ros op de NH begraafplaats in Katwijk aan Zee. E. Wolthaus
Het laatste wapenfeit van de Oorlogsgraven Stichting, in samenwerking met beheerder Teun Barnhoorn, was het realiseren van een Nederlands oorlogsgraf voor de Katwijker Klaas Ros. Ros viel tijdens de mei dagen van 1940 tijdens de gevechten om vliegveld Ypenburg. In oktober 2020 werd graf N.Ged-0018-P op de Oude N.H. Begraafplaats te Katwijk aan Zee, waarin soldaat Klaas Ros begraven ligt, officieel overgedragen aan de Oorlogsgravenstichting. na ontvangst van de grafakte werd er een nieuwe steen voor het graf besteld. Deze steen werd in juli 2021 geplaatst.
Max Blokzijl spreekt in KatwijkHet is zaterdagmiddag 3 juni 1944, het Katwijkse NSB groepshuis aan de Zeeweg zit afgeladen met leden, journalisten en andere belangstellenden. De reden van deze grote opkomst is de toespraak die Max Blokzijl die middag zal geven. Het tij in de oorlog is gekeerd in het voordeel van de Geallieerden en de NSB propaganda machine draait op volle toeren. Spil in deze machine was Martinus H.L.W. Blokzijl.
Het Nationale Dagblad van 2 juni 1944 kondigt de bijeenkomst met spreker Max Blokzijl in het groepshuis te Katwijk aan. Koninklijke Bibliotheek
Voorafgaand aan de toespraak van Blokzijl hebben de leden van de Katwijkse JeugdstormJeugdafdeling van de NSB, opgezet naar voorbeeld van de Duitse Hitlerjugend., getooid met hun oranje karpoetsjes en begeleid door de fanfare, met groot vertoon door het dorp gemarcheerd. Het marcheren van de Jeugdstorm werd steevast altijd op de voet gevolgd door de plaatselijke jeugd die het allemaal reuze interessant vond. De negenjarige Cor M uit de Varkevisserstraat was die dag ook achter de stoet aangelopen om vervolgens het Groepshuis binnen te glippen. Binnen werd de jeugd getrakteerd op limonade en gevulde koeken. Een gevulde koek was in 1944 voor een kind een enorme traktatie en niet iets was ze dagelijks kregen.
Max Blokzijl NIOD
Klokslag 15:00 is het dan zover, het moment waar iedereen op gewacht had. De aanwezigen die voor f 0,25 een kaartje gekocht hadden kregen Blokzijl, die men eigenlijk alleen kende van de radio, in levende lijve te zien. Max Blokzijl had zijn grootste bekendheid gekregen als radiopresentator. In februari 1941 was hij gestart met een serie wekelijkse praatjes over zijn belevenissen in Duitsland: ‘Ik was er zelf bij’, al vrij snel gevolgd door andere series, waaronder ‘Brandende kwesties’.
Wekelijks gaf Blokzijl op donderdagavond commentaar op actuele toestanden en gebeurtenissen. Deze praatjes, ruim achthonderd in totaal, zou hij blijven houden tot het einde van de bezetting, Dat duizenden luisteraars hem brieven schreven naar aanleiding van zijn praatjes, getuigde van zijn enorme populariteit. Van huis uit journalist was Blokzijl bekend geworden in 1907 door de uitgave van Avonturen als straatmuzikant, een beschrijving van zijn belevenissen die hij samen met cabaretier Jean-Louis Pisuisse als verklede Italiaanse straatmuzikanten had meegemaakt. Als gevolg van het succes kreeg hij en Pisuisse het aanbod om als reizende reporters voor het Algemeen Handelsblad columns te gaan schrijven.
Voor het te laat is, een brochure door Max Blokzijl E. Wolthaus
Zijn reizen brachten hem uiteindelijk ook naar Berlijn waar hij vanaf 1918 als oorlogscorrespondent begon te werken. Hij maakt daarna de opkomst van het fascisme in Duitsland mee en raakte hierdoor mateloos gefascineerd door Adolf Hitler en Nazi Duitsland. In 1935 sloot hij zich heimelijk aan bij de NSB en begon onder een pseudoniem te publiceren in het Nationaal Socialistisch weekblad De Waag. In 1940 kwam Blokzijl op uitdrukkelijk verzoek van de Duitsers terug naar Nederland om te zorgen dat de Nederlandse en de Duitse pers in lijn met elkaar zouden komen. Naast zijn werk voor de radio publiceerde Blokzijl ook brochures van Nationaal Socialistische aard.
Blokzijl zou uiteindelijk het boegbeeld van de Duitse propaganda in Nederland worden. Als overtuigd Nazi zou hij dit tot aan het eind blijven. Op 6 mei 1945 werd zijn laatste praatje uitgezonden. Hij eindigde met de woorden: “Wij komen terug, luisteraars!’ Drie dagen later werd Blokzijl gearresteerd in het gebouw waar de Duitse zendinstallatie zich bevond. In afwachting van zijn proces werd hij ironisch genoeg opgesloten in het, door de Nederlanders zo gehate, Oranjehotel in Scheveningen. Op 11 september 1945 stond hij terecht in Den Haag waarna hij na een kort proces ter dood werd veroordeeld. Een gratieverzoek werd door Koningin Wilhelmina resoluut afgewezen en in de vroege morgen van 16 Maart 1946 werd Max Blokzijl, de stem van het Nationaal Socialisme in Nederland, op de Waalsdorpervlakte in Den Haag geëxecuteerd.
Max Blokzijl bij zijn arrestatie op 9 Mei 1945. D. Hoek
Piet Sik, een Rijnsburgse verzetsman
Met een daverende klap valt de zware celdeur van de dodencel achter hem dicht. Het is 1944 en de Rijnsburger Piet van Egmond, beter bekend als Piet Sik, is zojuist opgesloten in de Rotterdamse Strafgevangenis aan de Veerkade. Hij is ter dood veroordeeld voor het doodschieten van de beruchte Leidse jodenjager Willem de Groot. De Groot, werkzaam bij de documentatiedienst van de Leidse Politie, was op het spoor gekomen van een Joods meisje dat bij de familie van Egmond thuis zat ondergedoken.
Het gezin van Egmond. P. van Egmond
Piet wordt op 26 september 1904 geboren in Rijnsburg. Na de dood van zijn moeder wordt de kleine Pieter opgevoed door zijn oom Piet en tante Apolonia van Egmond, hierbij erft hij ook meteen van zijn oom de bijnaam “Piet Sik”. Piet is een ondernemend mannetje, vol met humor en Rijnsburgse handelsgeest. Met een klein stukje grond en een auto zit hij volop in de bollenhandel. Hij trouwt in 1929 met Jannetje de Mooij en samen betrekken ze een achterhuisje aan de Langevaart. Op 6 februari 1935 wordt zoon Lijsia Pieter geboren. Echter het jongetje overlijdt reeds na een half jaar. Hierna ziet dochter Jannie het levenslicht. Na een faillissement in de jaren dertig als gevolg van de crisis verhuisd het gezin naar de Dubbelebuurt 26 en start Piet opnieuw een bloembollenbedrijf. Met zijn vrachtwagentje trekt hij het land in en verkoopt zijn bollen tot diep in Brabant en België.
De ontslagbrief van het Vrijwillig Landstormkorps Motordienst. P. van Egmond
Eind jaren 20 wordt Piet lid van de Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm. Eigengereid als hij is, is hij in de eerste instantie niet bijzonder actief. Toch wordt hij in 1939 ingedeeld als soldaat-motorrijden bij de Landstorm mobilisatiestaf. Na de Duitse inval in mei 1940 komt van het één het ander en enige tijd later bevindt Piet zich diep in het Nederlandse verzetswerk.
Hij maakt echter geen deel uit van de gevestigde Rijnsburgse verzetgroep onder leiding van Dr. Edzard Van der Laan en Ds. Henk Post, maar heeft zo zijn eigen connecties. Zijn contacten met verzetsgroepen uit Oegstgeest en Amsterdam maken hem tot een vreemde eend in de bijt. Door zijn handel in het zuiden des lands ziet hij kans om Joodse kinderen van school op te pikken en in Brabant onder te brengen in kloosters, pastorieën en bij boeren.
In het huis in de Dubbele buurt is het een komen en gaan van onderduikers die voor een paar dagen of een langere periode onderdak nodig hebben. Dit heeft soms komische taferelen tot gevolg. De Joodse jongeman Ernst Casutto die een tijdje bij Piet op zolder woonde besluit op een zondag, toen Piet en Jannetje een ommetje maakten, een banjoconcert te geven voor het opengeschoven raam. Dit tot groot vermaak van de buurtkinderen. Na een flinke uitbrander van Piet zat hij echter de week erop doodleuk weer achter het open raam op het orgel te spelen.
Door cryptische berichten in de vorm van telegrammen communiceert Piet met het verzet. Genootschap Oud Rijnsburg
In januari 1944 gaat het goed fout. Twee Leidse rechercheurs doen een inval in het huis in de Dubbelebuurt. Piet is gelukkig niet thuis maar hij en zijn gezin moeten hierna onderduiken. Ze vinden onderdak bij een boer in Zwammerdam totdat ze in juni 1944 worden verraden. De Duitsers staan in de eerste instantie bij de verkeerde boerderij. De boer weigert mee te werken en verdere informatie te verschaffen omtrent de verblijfplaats van Piet en zijn gezin. Als gevolg wordt hij samen met zijn twee zoons ter plekke geëxecuteerd. Hierop komt de boer die hen wél verborg naar voren. Piet wordt gearresteerd en naar het politiebureau in Leiden overgebracht.
Tijdens de inval in het huis van Piet is de Groot door de verzetsman Jan Wildschut doodgeschoten. Piet wordt hiervan beschuldigd. Hij wordt meerdere malen hardhandig verhoord door de Leidse rechercheur Kruisheer. Maar Piet is een harde en geeft hem geen bruikbare informatie. Hij wordt hierop ter dood veroordeeld en overgebracht naar Rotterdam waar hij opgesloten wordt in een dodencel. Met twee man in cel wordt er om de zoveel tijd ’s ochtends om zes uur een gevangene uit één van de cellen gehaald en geëxecuteerd. Zes keer valt dit lot ten deel aan een celgenoot van Piet.
Het huis in de Dubbele buurt is na de bevrijding uitbundig met bloemen versierd. P. van Egmond
Dolle dinsdag nadert en de paniek bij de Duitsers slaat toe. Op 6 september 1944 begint men met het om en om doodschieten of vrijlaten van de gevangenen. Piet heeft geluk en wordt als laatste vrijgelaten. Hij keert broodmager terug naar Rijnsburg. Het huis aan de Dubbele Buurt is inmiddels dichtgetimmerd en het zal tot na de bevrijding duren voordat het gezin er weer in kan trekken.
Piet sluit zich vervolgens aan bij de Rijnsburgse afdeling van de Binnenlandse Strijdkrachten onder bevel van Nic Polane. Als ordonnans rijdt hij in opdracht van de BS met zijn trouwe vrachtwagentje H 83876 het hele land door. Voor de voedselvoorziening, om Joodse kinderen te herenigen met hun familie of om ergens brandstof op te halen. In het bezit van een zogenaamde rijvergunning pakt hij zijn bollenhandel weer op en wordt tevens de voorzitter van de eerste Oranjevereniging in Rijnsburg.
De Yad Vashem oorkonde van Pieter van Egmond en Jannetje de Mooij. P. van Egmond
Na zijn dood zet de familie van Piet alles in het werk om hem en zijn vrouw in aanmerking te laten komen voor de Yad Vashem onderscheiding vanwege zijn hulp aan Joodse onderduikers in de tweede wereldoorlog. Op 11 april 2002 is het dan zo ver, Pieter en Jannetje van Egmond worden postuum geëerd en bijgeschreven in het register Rechtvaardigen onder de Volkeren. De onderscheiding en bijbehorende oorkonde wordt aan de familie Van Egmond uitgereikt in de Joodsche synagoge Hillegersberg te Rotterdam.
Luchtbeschermingsdienst Katwijk
In de donkere jaren die leidden tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd in 1933 de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming opgericht. De militaire luchtvaart had sinds de Eerste Wereldoorlog een enorme ontwikkeling doorgemaakt en massale luchtaanvallen door een mogelijke vijand waren meer dan ooit een realiteit geworden.
De tijd dat oorlogen slechts op land en zee werden uitgevochten was voorbij en de luchtmacht was al lang geen ‘experimenteel’ onderdeel meer van de strijdkrachten. Het vliegtuig had zich inmiddels meer dan ooit bewezen in de loopgravenoorlog van 1914-1918 en was nu een serieuze bedreiging geworden. Niet alleen voor soldaten maar ook voor onschuldige burgers in dorpen en steden. Onder andere de Oostenrijkse en Duitse bombardementen tijdens de Eerste Wereldoorlog op Londen waren hier het tastbare bewijs van.
Wat moest je nu eigenlijk doen bij een luchtaanval? De regering in Den Haag was van mening dat de Nederlandse bevolking hier op voorbereid moest zijn. De zogenaamde “zelfbescherming achter de huisdeur”. Via de nieuw opgerichte “Vereeniging” werden alle burgemeesters in Nederland benaderd om hen aan te sporen een plaatselijke Luchtbescherming op te richten. Hier werd massaal gehoor aan gegeven en in maart 1939 verwelkomde de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming haar 100.000ste lid.
Een armschildje van de Luchtbescherming. E. Wolthaus
Een plaatselijke afdeling Luchtbescherming bestond uit een voorzitter, secretaris en een aantal bestuursleden. De gemeenten werden opgedeeld in blokken met een zogenaamde Blokploeg. Per ploeg werd er dan een Blokhoofd aangesteld, die op zijn beurt weer een aantal Blokleden aanstuurde. De diverse functies binnen de Luchtbescherming konden worden herkend aan een geëmailleerd armschildje dat met een lederen riempje om de rechterarm gedragen werden. Er werd tevens een overzicht gemaakt van alle belangrijke openbare gebouwen, een wijkverdeling en de ligging van de brandkranen.
Rijnsburg en Valkenburg hadden elk een afdeling Luchtbescherming en in Katwijk waren er vanzelfsprekend twee; Katwijk aan Zee en Katwijk aan den Rijn. De Rijnsburgse afdeling van de Luchtbescherming bestond hoofdzakelijk uit leden van de voormalige Burgerwacht. Deze was na 21 jaar trouwe dienst op last van de Duitsers in augustus 1940 ontbonden. Door de verschillende afdelingen werden regelmatig voorlichtingsavonden georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten was er dan een gastspreker, meestal verbonden aan de Landelijke vereniging, die voorlichting gaf over de middelen die bij een gasaanval gebruikt dienden te worden of het belang van de verplichte verduisteringsmaatregelen.
De vergaderingen en cursusavonden van de afdeling Katwijk aan Zee vonden plaats in de Gemeentezaal onder leiding van secretaris E. van Wensveen. De eerste cursusavond van de afdeling Katwijk aan den Rijn werd reeds in Februari 1940, voor het uitbreken van de oorlog, gehouden. Als locatie werd het voormalig gemeentehuis aan de Rijnstraat gebruikt. Na het welkomstwoord van bestuurslid dhr. Roosdorp volgde er een uitgebreide lezing over het belang van de burgers om actief deel te nemen aan de Luchtbescherming. De maandag daarop volgde een tweede cursusavond. Opvallend aan beide avonden was dat de vrouwen aanzienlijk beter vertegenwoordigd waren dan de Katwijkbinse mannen. Was het beschermen van huis en haard dan toch meer een vrouwenaangelegenheid?
Een registratiekaart van de Luchtbeschermingsdienst Katwijk E. Wolthaus
Op naleving van de verduisteringsmaatregelenMaatregelen om te voorkomen dat door ramen of andere openingen licht naar buiten kon schijnen. werd streng toegezien. In februari 1941 staat een landbouwer uit Katwijk terecht omdat hij verzuimd zou hebben zijn schuur te verduisteren. De controleurs der Luchtbescherming J. Kloos en A. Vooys hadden de man er op aangesproken, maar hij had geen gehoor gegeven. In Mei van datzelfde jaar bevind zich een Katwijker, woonachtig in de J. Tooropstraat, voor het gerecht omdat hij meerdere malen een waarschuwing had ontvangen van dhr. D. van Duijn, controleur van de Luchtbescherming, vanwege het niet verduisteren van zijn voorkamerramen. De uitspraak? In beide gevallen een geldbedrag van Fl.5,- aan boete en twee dagen hechtenis.
De Katwijkse Luchtbeschermingsdienst op oefening bij het terrein van het Zeehospitium. J.L. van den Oever
Door de Luchtbeschermingsafdelingen werden ook regelmatig verduisteringsoefeningen georganiseerd. Het ontbreken van straatverlichting en licht vanuit de huizen kon dan best gevaarlijke situaties opleveren. In het aardedonker konden mensen te water raken en verdrinken. Landelijk gezien waren hier meerdere gevallen van bekend. In het geval van een Katwijkse oefening werd er door de “Vereeniging” een beroep gedaan op de Katwijkse Reddingsbrigade om gevaarlijke punten te beveiligen. Ook achter de voordeur kon verduistering in het algemeen gevaarlijke situaties opleveren. Binnenshuis moest er spaarzaam met licht omgegaan worden. Dit betekende vaak na zonsondergang rondstommelen in het donker. In september 1940 viel een jongedame woonachtig aan de Noordwijkerweg in Katwijk aan den Rijn dusdanig ongelukkig van de trap dat ze haar rechterpols brak. Ook de NZHTMNoord-Zuid-Hollandsche-Stoomtramweg-Maatschappij, de exploitant van de Blauwe Tram. kreeg te maken met de verduisteringsmaatregelen. Op 1 september 1941 werd de dienstregeling van de tram naar Katwijk met een half uur vervroegd.
Luchtgevaar, het tijdschrift van de Nederlandse Luchtbescherming. E. Wolthaus
Het officiële orgaan van de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming was Luchtgevaar, een krantje dat maandelijks zijn weg vond naar alle leden maar ook voor 10 cent los te koop was. De inhoud van Luchtgevaar bestond grotendeels uit informatie hoe te handelen bij een aanval met de diverse soorten brandbommen. Ook kon men door middel van ingestuurde vragen informatie verkrijgen over de meest veilige plaats in huis en wat in de inhoud van de vluchtkoffer zou moeten zijn.
Luchtbescherming in het algemeen was een lucratieve business. Er werd landelijk geadverteerd met brandblussers, zwart lancasterstof om te verduisteren en men kon zich voor astronomische bedragen verzekeren tegen allerlei vormen van oorlogsschade. In Katwijk kon men terecht bij de firma A.W. Timmermans voor alles op het gebied van Luchtbescherming. In de winkel aan de Wilhelminastraat 8b kon men helmen, uitrustingsstukken en andere persoonlijke beschermingsmiddelen aanschaffen.
Een brochure van A.W. Timmermans Luchtbeschermingsapparaten. D. Hoek
In dagen voor de oorlog had Timmermans nog een flinke aanvaring met de Nederlandse overheid. Zijn totale voorraad stalen helmen en overige uitrustingstukken was in beslag genomen door het Nederlandse leger. Timmermans en zijn compagnon H. van Koeveringe werden verdacht van ‘onvaderlandslievende handelingen en uitlatingen’. En tevens van het ‘in contact te staan met een buitenlandse burgelijke of militaire overheid’. Door tussenkomst van burgemeester Woldringh van der Hoop werd deze beschuldiging naar het rijk der fabelen verwezen en kreeg men de in beslaggenomen goederen eind mei 1940 weer terug.
Oberst Wilhelm StaehleOp de bank bij de familie Den Haan uit Rijnsburg zit een hoge Duitse officier in uniform. Het is de zomer van 1942 en Operation Barbarossa is in volle gang. De Duitsers zijn Rusland binnengevallen en stevenen af op de grootste nederlaag van de gehele Tweede Wereldoorlog. De officier is Oberst Wilhelm Staehle, een voormalig werknemer van de Duitse inlichtingendienst; de Abwehr.
Hij zegt: “Herr Den Haan, nu is het gebeurd met Duitsland; dit is het begin van het einde”. Zoon Henk, onder de indruk van wat de Duitser te vertellen heeft, luistert aandachtig. Wilhelm Staehle was reeds voor de oorlog een regelmatige bezoeker van het huis aan Hofstraat nr. 13 geworden.
Staehle, geboren op 20 November 1877 uit een Duitse vader en een Nederlandse moeder, was afkomstig uit een echt aristocratisch officiersgeslacht. Grootvader en vader Staehle hadden beiden een lange militaire carrière achter de rug en met dienstneming in het Duitse leger in maart 1897 zette jonge Wilhelm de familietraditie voort. Zijn eerste wapenfeit was de Duitse deelname aan het neerslaan van de zogenaamde Bokseropstand in China, in het voorjaar van 1900. Een Chinese nationalistische beweging aldaar was in opstand gekomen om een eind te maken aan de Westerse invloeden in het land. Hier leerde hij vloeiend Chinees spreken. In de Eerste Wereldoorlog vocht hij aan het Westfront en trad daarna in dienst bij de Duitse inlichtingendienst; de Abwehr.
Inmiddels was Staehle in 1928 getrouwd met Hildegard Stille en niet meer in actieve militaire dienst. Hij had de leiding gekregen over het Invalidenhaus Berlin, een tehuis voor oorlogsslachtoffers in Berlijn. Met de opkomst van Adolf Hitler en het Nationaal Socialisme in Duitsland nam ook het verzet hiertegen toe. Staehle, een overtuigd christen, kon het Nationaal Socialistische gedachtengoed niet vereenzelvigen met zijn geloofsovertuiging en begon na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog actief deel te nemen aan het verzet tegen Nazi-Duitsland. Zijn vrouw deelde zijn visie tegen het fascisme en begon ook actief deel te nemen aan verzetsactiviteiten.
Staehle en zijn vrouw hadden een uitgesproken conservatief, Nederlands-calvinistisch geloof. Het echtpaar Staehle werd gegrepen door de preken van de Duitse predikant Martin Niemöller. Na de arrestatie van Niemöller in 1937 nam de vastberadenheid van Staehle alleen maar toe. Hij ging nauw samenwerken met de Duitse politicus en verzetsstrijder Carl Friedrich Goerdeler. Ook sloot hij zich aan bij de zogenaamde Solf-Kreis, een Duitse organisatie van intellectuelen betrokken bij het verzet. Het echtpaar Staehle behoorde ook tot de “kerkelijke hulporganisatie voor Evangelisch niet-Ariërs” en werd actief in het helpen van vervolgden.
Oberst Wilhelm Staehle. Wikipedia
In zijn periode in Berlijn had Staehle een zoon van de Rijnsburgse kweker Jac Heemskerk leren kennen. Deze had een goedlopend bedrijf in Berlijn en werd bevriend met hem. Financieel was het Staehle voor de wind gegaan en hij mocht zichzelf een niet onbemiddeld man noemen. Via Heemskerk kwam Staehle in contact met de Rijnsburger Henk den Haan. Den Haan had een bedrijf in financiële dienstverlening en had daarnaast ook belangen in een aantal ondernemingen in de agrarische sector. Gezien het financiële klimaat in Duitsland er in de vooroorlogse jaren niet echt rooskleurig uitzag zocht Staehle een manier om zijn geld veilig te stellen. Hierbij kwamen de zakelijke contacten van Den Haan uitermate goed van pas. Samen kwamen ze uiteindelijk tot de constructie dat Den Haan de Hollandse eigendommen van Staehle zou gaan beheeren. Op deze manier kon Staehle vrij gemakkelijk Duits geld naar Holland wegsluizen.
Omdat hij toch zag dat Duitsland uiteindelijk zou verliezen, wilde Staehle zijn kapitaal veiligstellen. Er werd een Nederlands bedrijf aangekocht, de Gebr. Bergman in Anna Paulowna polder, waarbij Den Haan werd aangesteld als algemeen directeur. Den Haan had in deze periode meerdere ondernemingen in zijn beheer, waaronder de Lido Bioscoop in Leiden. Deze was eigenlijk Joods bezit, maar werd ondanks het feit dat deze op de naam van Den Haan stond, toch onteigend en aan Seyss Inquart overgedragen.
Den Haan had ook niet veel op met het Nationaal Socialisme, In de jaren dertig had hij wel, zoals vele andere zelfstandige ondernemers, een bijeenkomst van de NSB in Wateringen bijgewoond waar Mussert sprak. Hij kwam echter bij thuiskomst tot de conclusie dat hij het allemaal toch een beetje te militaristisch vond.
Zijn zakenreizen voerden hem steeds vaker naar Nederland. Staehle maakte hiervan tevens gebruik om het verzet geheime informatie door te spelen. Gezien het feit dat hij vanwege zijn Nederlandse moeder de taal goed sprak werd hij in 1943 door Goerdeler gevraagd om via het Nederlandse verzet de regering in Londen te informeren over de geplande aanslag op Hitler en te onderhandelen over zijn rol in een militaire overgangsperiode. Deze afspraak vond plaats op 23 December in Café Spoorzicht te Coevorden aan de Nederlands-Duitse grens. De Nederlandse regering in Londen had hier echter geen oren naar en Staehle keerde onverrichter zake terug naar Duitsland.
De aanslag op Hitler mislukt en in Februari 1944 wordt Staehle gearresteerd door de Sicherheits Polizei op verdenking van betrokkenheid bij het Duitse verzet. Met gevaar voor eigen leven reist Den Haan nog af naar Berlijn om Staehle te ontmoeten. Op 12 juni 1944 werd Staehle opnieuw gearresteerd in Berlijn vanwege zijn deelname aan de Solf-Kreis en opgesloten in de cellen van de Lehrter Strasse gevangenis. Na 20 Juli 1944, werd hij officieel verdacht van medeplichtigheid.
Op 16 maart 1945 werd het proces tegen Staehle gehouden voor het Volksgericht. Deze veroordeelde hem tot twee jaar gevangenisstraf vanwege het helpen van een politieke vluchteling. In de nacht van 22 op 23 april 1945 werd Staehle uit zijn cel gehaald, tot buiten de gevangenis gevoerd en met een nekschot vermoord. Hij wordt begraven op het Invalidenfriedhof in Berlijn. Op 16 December 1945 komt zijn vrouw Hildegard onder verdachte omstandigheiden om het leven bij een auto ongeluk.
Na de bevrijding volgden er geen repressailles van de Rijnsburgse bevolking en werd er geen officieel onderzoek ingesteld naar de financiële handel en wandel van Den Haan in de zaak Staehle.
Commando raid op WassenaarseslagIn de vroege morgen van 29 februari 1944 klinkt er hulpgeroep vanuit de branding voor de Wassenaarseslag. In het ijskoude water van de Noordzee vechten zes Franse commando’s wanhopig voor hun leven. Ze zijn in de nacht ervoor aan land gezet en hebben zich verborgen weten te houden in het duin. De mannen hebben geen schijn van kans en verdrinken allen jammerlijk.
De commando’s zijn in de nacht van van 27 op 28 februari 1944 door een Britse motortorpedoboot vlak voor de kust bij de Wassenaarse Slag gebracht. Daar stappen ze over in een houten sloep die hen verder naar kust brengt, het laatste stuk leggen de mannen af in een rubberboot. Aangekomen op het strand wordt er radiocontact gezocht met de houten sloep die in afwachting van de terugkeer van de mannen op hen blijft wachten in het donker. Net als Kapitein Charles Trepel de aankomst van de mannen op het strand heeft gemeld aan de bemanning van de sloep wordt er vanuit de Duitse stellingen op het strand een serie vuurpijlen afgeschoten.
Een Duitse kaart toont de stellingen bij het Wassenaarseslag. Nationaal Archief
In de zomer van 1943 had dit gedeelte van de Nederlandse kust al de aandacht getrokken van inlichtingendiensten in Londen. Gezien het feit dat de Duitse kustverdediging hier minder sterk was, was men in Londen uitermate geïnteresseerd in de mogelijkheden om geheim agenten aan land te zetten. Het idee voor deze commando raids stamt reeds uit juni 1940, toen Kolonel Dudley Clarke aan premier Winston Churchill het concept voorlegde voor het formeren van speciale eenheden die aanvallen uit konden voeren op de vijandelijke kusten. Deze aanvallen konden worden gebruikt om inlichtingen te verzamelen en om spionnen in vijandelijk gebied te laten opereren. Om dit op te zetten en te coördineren werd het Combined Operations Headquarters (CO/HQ) opgericht. Er werd van hieruit nauw samengewerkt met de British Royal Navy en Airforce om, indien nodig, de commandoacties te ondersteunen vanuit de zee en de lucht.
In oktober 1941 werd vice admiraal Mountbatten door Churchill benoemd tot het hoofd van het CO/HQ. Onder zijn bezielende leiding werden er talloze commando aanvallen van Noord-Noorwegen tot aan Zuid Frankrijk uitgevoerd. In grootte variërend van een paar man zoals bij Wassenaar tot aan het aan land zetten van een troepenmacht van meer dan 5000 man bij Dieppe in augustus 1942. De Duitsers waren door deze Geallieerde speldenprik aanvallen dusdanig getergd dat Adolf Hitler op 18 oktober 1942 hoogst persoonlijk opdracht gaf alle commando’s bij gevangenname te doden. Dit zogenaamde Kommandobefehl was hierdoor in strijd met alle bepalingen van het oorlogsrecht.
In september 1943 kreeg men het startsein voor een opdracht die een aantal Engelse commando’s aan land zou zetten ter hoogte van de kust bij Wassenaar. Luitenant P.I. Bartholemew kreeg de opdracht de mannen te leiden. Een Engelse MTBMotor Torpedo Boat, een snelle gevechts motorboot gebruikt door de Royal Navy. Goed beschouwd de tegenhanger van de Duitse Schnellboot. zou de mannen bij een maanloze nacht op anderhalve kilometer van de kust afzetten, waarna men in twee rubberboten aan land zou gaan. De opdracht was het verkennen van de duinenrij en na te gaan of er een mogelijkheid was om Geallieerde agenten aan land te zetten. Echter gunstig weer bleef uit, evenals de benodigde luchtdekking van de RAF. Tijd verstreek en Luitenant Bartholemew werd afgelost door kapitein P.A. Porteous, een ervaren commando die zijn sporen reeds verdiend had tijdens de landing bij Dieppe in ’42. Onder zijn leiding zou de raid uitgevoerd worden.
Op 26 oktober 1943 was het dan zo ver. Behoedzaam navigerend in dichte mist naderde Luitenant ter Zee D.G. Bradford met zijn MTB de Nederlandse kust. De kleinste fout kon hem recht voor de zware kustverdediging van Stützpunktgruppe Katwijk brengen. De houten sloep met de commando’s werd overboord gezet en de Operatie kon beginnen. Echter door onbekende redenen slaagden de commando’s er niet in op de Wassenaarse kust te bereiken. Contact met Bradford en zijn MTB bleek niet mogelijk waarna er werd besloten om te proberen terug te keren naar Engeland. Al peddelend werden de commando’s tenslotte door een Engelse reddingseenheid opgepikt.
Het wapen van het Franse 1er. BFMC waartoe Trepel en zijn mannen behoorden. E. Wolthaus
Na het mislukken van Operatie Madonna Able werd er opnieuw door de Engelse marine-inlichtingendienst aangedrongen tot het uitvoeren van een verkenningsactie aan de Wassenaarse kust. Het draaiboek van Madonna Able kon worden gebruik zodat de nodige voorbereidingstijd minimaal was. Er werd gekozen voor de codenaam Premium en de Engelse commando’s werden vervangen door Franse van No. 10 Commando. Met behulp van een kaart van alle Duitse verdedigingswerken van Katwijk tot aan de Wassenaarseslag en van de kust tot aan Rijksdorp werd een plan opgesteld. De kaart gaf een beeld van een zwaar verdedigde kustlijn rondom Katwijk, Noordwijk en Scheveningen.
Kapitein Charles Trepel kreeg het bevel over de commando’s en Luitenant ter Zee Bradford zou wederom met zijn MTB’s aan de actie deelnemen. Op 24 februari 1944 om 16:00 ging Operatie Premium van start en werd er nogmaals koers gezet naar de kust bij Wassenaar. Echter rond 21:30 kwam men tot de conclusie dat de beschikbare navigatieapparatuur niet werkte en nam Bradford de beslissing om terug te keren naar de haven van Great Yarmouth.
Na de terugkeer in Great Yarmouth begonnen de commando’s zich voor te bereiden voor een nieuwe poging. Het bevel hiervoor kregen de mannen in de ochtend van 27 februari 1944. De overtocht verliep voorspoedig en de afgezien van temperaturen rond het vriespunt, waren de weersomstandigheden goed. De zee was kalm en er stond nauwelijks wind. Bij de nadering van de Nederlandse kust begon het licht te sneeuwen. Plotseling doemde er vanuit de duisternis een Duits konvooi op, geëscorteerd door een vijftal mijnenvegers. Echter de Duitsers zien Bradfords MTB 682 aan voor een Duits vaartuig en openen niet het vuur. Bradford laat vervolgens de schepen passeren en sluit zich aan bij de Duitse Schnellboote die achter het konvooi aanvoeren. Na een uur meegevaren te hebben in het vijandelijke konvooi, legt men met speciale apparatuur een rookgordijn aan en verdwijnt de MTB in de mist.
Even na middernacht wordt het punt bereikt waar de commando’s overstappen in de houten sloep en richting de Wassenaarse kust koersen. De laatste 30 meter worden afgelegd in een rubberboot. Wat er daarna op het strand gebeurde is niet helemaal duidelijk. De aanwezigheid van de Franse commando’s op het strand blijft niet onopgemerkt en een Duitse patrouille rukt uit. Links en rechts van de commando’s worden vanuit de Duitse stellingen vuurpijlen afgeschoten. Mogelijk zijn de commando’s door een struikeldraad gelopen die de vuurpijlen hebben doen afgaan. Om niet ontdekt te worden gaat de sloep verder uit de kust voor anker liggen. Verder radiocontact met de commando’s bleef uit zodat de sloep en de MTB’s bij het eerste ochtendlicht gedwongen werden terug te keren naar Engeland.
Vanwege het slechte weersvoorspelling op 28 februari kreeg Bradford en zijn MTB’s een uitvaartverbod opgelegd. Zij werden hierdoor verhinderd om terug te varen naar het punt waar men de commando’s afgezet had om ze alsnog op te kunnen pikken. De hoop op een succesvolle afloop was hiermee definitief vervlogen. Inmiddels waren de rubberboot en vier van de zes lijken van de Franse commando’s in de vroege ochtend van 29 februari 1944 aangespoeld op het strand bij Wassenaar. Het betrof Jean Hagnéré, Jacquelin Rivére, René Guy en Roger Cabanela. Het lichaam van Captain Charles Trepel werd begin maart gevonden op het strand ten zuiden van de Wassenaarseslag. De zesde commando, Fernand Devillers, spoelde begin mei 1944 aan op het Scheveningse strand. Gezien de Duitsers niet konden achterhalen wie of wat de mannen waren die aangespoeld waren, werden ze allen als onbekende Engelse piloot begraven op de begraafplaats Westduin in Den Haag.
Na de Duitse capitulatie werd er vrijwel onmiddellijk een onderzoek gestart naar de zes vermiste Franse commando’s. Al in de derde week van mei 1945 kreeg Luitenant Leopold Hulot de opdracht om af te reizen naar Den Haag. Hulot was een bekende van Charles Trepel en dit zou bij een eventuele identificatie goed van pas komen. Op 23 mei 1945 arriveerde Hulot in Den Haag. Het ondervragen van een aantal hoge Duitse officieren en voormalig Nederlandse verzetslieden liep echter op niets uit zodat na enige tijd Hulot onverrichter zake terug moest keren naar zijn eenheid in Bergen op Zoom.
Nauwelijks daar aangekomen kreeg hij wederom het bevel om af te reizen naar Den Haag. De Engelse inlichtingendienst deed onderzoek naar een aantal onbekende graven op de begraafplaats Westduin in Den Haag. Door de documentatie te vergelijken met de vermissingsdatum kwam men uit eindelijk op het spoor van de laatste rustplaats van Trepel en zijn mannen. De lichamen werden opgegraven en konden uiteindelijk worden geïdentificeerd worden als de zes vermiste commando’s. Trepel en Guy werden uiteindelijk begraven op de Franse erebegraafplaats in Kapelle, de overige leden van zijn team zijn naar Frankrijk overgebracht.
DU 1E BATAILLON DE FUSILIERS MARINS COMMANDO FRANCAIS DEBARQUES SUR CETTE PLAGE DANS LA NUIT DU 27 AU 28 FEVRIER 1944 ET TOMBES POUR LA LIBERTE DES PAYS-BAS
OP DIT STRAND GELAND IN DE NACHT VAN 27 OP 28 FEBRUARI 1944 EN GEVALLEN VOOR DE VRIJHEID VAN NEDERLAND ZIJ BEHOORDEN TOT HET FRANSE 1E BATAILLON DE FUSILIERS MARINS COMMANDO.
Tekst op de gedenksteen
Wassenaarseslag, 1985
Het monument ter herinnering aan de op 29 februari 1944 omgekomen Franse commando’s. E. Wolthaus
Op 3 mei 1985 wordt er bij de strandopgang aan de Wassenaarseslag een monument ter nagedachtenis aan de mislukte landing opgericht. Jaarlijks wordt hier op 27 februari door vertegenwoordigers van de Franse en Nederlandse strijdkrachten stilgestaan bij de gebeurtenissen op deze fatale dag in 1944. De zoon van Kapitein Trepel, André Charles Trepel is hier eveneens bij aanwezig.
Opdat wij hen niet vergeten.
Noordwijk, NSB groep 3Tijdens het interbellum en gedurende de oorlog was er sprake van een nauwe samenwerking tussen de groepen Nationaal Socialisten van Katwijk en Noordwijk. Beide NSB groepen waren onderdeel van dezelfde district en kring, respectievelijk district 9, kring 41.
In het vooroorlogse Noordwijk was er reeds vroeg sprake van een kleine maar actieve groep partijleden. Op een haar hoogtepunt telde de Beweging ongeveer 100 actieve leden. Deze waren afkomstig uit zowel Noordwijk als Noordwijkerhout. Op een totale bevolking van 10.000 is dit slechts 1%. Tijdens de Tweede Kamer verkiezingen in 1937 stemde nog 4,19% van de Noordwijkers op de NSB.
Het lidmaatschapsboekje van een in 1934 tot de NSB toegetreden Noordwijks lid. J. Varkevisser
Reeds vijf jaar voor het uitbreken van de oorlog werd Noordwijk regelmatig bezocht door de landelijke kopstukken van de NSB. Op 9 februari 1934 is er een vergadering in Noordwijk-Binnen waar districtsinspecteur en gewestelijk commissaris van de NSB, K.H. Tusenius een toespraak houdt. Gevolgd in oktober van dat zelfde jaar als er door plaatsvervangend NSB vormingsleider H.C. Nije gesproken wordt tijdens een bijeenkomst in Noordwijk. Begin april 1935 komt J.H.L. de Bruin, leider van het sprekerskorps der NSB, naar de kustplaats om de in 1934 opgerichte Noordwijkse afdeling van de NSB toe te spreken.
De drijvende kracht achter de NSB in Noordwijk was Pieter B. Hij trad in 1934 toe tot de partij en was nauw betrokken bij de oprichting van de Noordwijkse afdeling van de NSB. Hij was tevens actief in een breed scala van Nationaal-Socialistische organisaties: als leider van de WA in Noordwijk, als “blok” leider van de NVD en sociale leider van de NAF, en was tevens lid van de door de Nederlandse bevolking zo gehate Landwacht.
De Volk en Vaderland van Mei 1937 kondigt een bezoek van Mussert aan Noordwijk aan. J. Varkevisser
In het voorjaar van 1937 meldt het NSB orgaan de Volk en Vaderland dat ook Partijleider Anton Mussert voorafgaand aan de Tweede Kamer verkiezingen op 18 mei een campagne bezoek aan Noordwijk zal brengen. Dit zou niet de laatste keer zijn dat Mussert Noordwijk bezoekt. Een moment van glorie voor Pieter B. was het bezoek dat de NSB leider in de zomer van 1944 aan de kustplaats brengt.
B. onderhield vele contacten met NSB’ers binnen en buiten Noordwijk. Hij correspondeerde tevens met Noordwijkers die in Duitse dienst die naar het front gingen. In vele brieven aan scholen, kerkelijke instellingen en NSB ambtenaren uitte B. zijn ongeduld en ontevredenheid met tegenstanders van het Nationaal-Socialisme. Zijn koppigheid en eigengereid gedrag lokte veel afkeur uit. Hij maakte zich erg impopulair door aangeven van dorpsgenoten in het geval van anti-Duitse gezindheid. Tijdens één gelegenheid in 1942 deed hij aangifte bij de politie, omdat een katholieke publicatie geleid zou hebben tot het ingooien van ramen bij NSB huishoudens in Noordwijk. En als lid van de Landwacht was B. verantwoordelijk voor het namens de bezetter vorderen van vele auto’s.
Iemand die ook niet geliefd was in het dorp was actief NSB lid Catharina H. Ze beledigde in het openbaar de koninklijke familie en de Nederlandse regering in Engeland. Zij deed eveneens aangifte bij de politie van anti-NSB gedrag. H. had regelmatig slaande ruzie met de buren Na haar internering in mei 1940, werd ze fanatieker dan voorheen en zei tegen haar omgeving, dat “haar tijd eindelijk was gekomen”. H. had niet alleen ruzie met haar non-NSB buren, maar ook met collega-NSB’ers. In het najaar van 1940 werd ze zelfs vanwege haar wangedrag uit de Noordwijkse afdeling van de NSVO gezet.
De contributiekaart van een Noordwijks lid van de NSVO. J. Varkevisser
De NSVO was de vrouwenbeweging binnen de NSB. Opgericht op 1 september had het tot doel; “het bevorderen en versterken van de Nationaal-Socialistische levens- en wereldbeschouwing onder de Nederlandse vrouwen; de verzorging van Nationaal-Socialistische werkers die dit van noode hebben”.
Het hartvuur heilig, het haardvuur veilig.
Het motto van de NSVO
In mei 1943 werd burgemeester van de Mortel op last van de bezetter uit zijn functie ontheven. Hij had reeds in februari ’43 bij zijn meerdere aangegeven dat hij zich niet langer kon vereenzelvigen met de maatregelen tegen de Noordwijkse bevolking die hem door hem door de Duitsers opgelegd werden. In januari 1944 trad zijn vervanger aan. Het was G. Musegaas, een voormalig spoorwegbeamte uit Indonesië en sinds 1927 woonachtig in Zeist. Musegaas was lid van de NSB sinds 1935 en was daarvoor werkzaam geweest als ambtenaar in de gemeente Velsen. Net als in Rijnsburg stond de NSB nu aan het hoofd van de gemeente. Van de Mortel zou in tegenstelling tot zijn Rijnsburgse collega Geert Hermans de oorlog wel overleven.
Net als de rest van Nederland kon men in Noordwijk NSB’ers vinden afkomstig uit alle lagen van de bevolking. De gewone werkman die het slecht had onder de regering Colijn, kleine ondernemers met een eigen zaak maar ook artsen, advocaten en notarisssen. Piet L. had een kapperzaak aan de Hoofdstraat op de hoek van de Bomstraat in Noordwijk aan Zee. Hij was al vroeg lid geworden van de NSB en liep in het zwarte uniform van de WA door het dorp. Maar ook de Noordwijkse huisarts C.H. was overtuigd lid van de NSB en verhuisde halverwege de oorlog zelfs naar Lunteren. Hier werden de jaarlijkse NSB landdagen en de Hagespraken georganiseerd. Beide heren moesten in augustus 1947 voor het Leidse Tribunaal verschijnen om zich te verantwoorden voor hun lidmaatschap van de Beweging.
Het Leidse Tribunaal Belast met de berechting van politieke verdachten. was ingesteld in het kader van de Bijzondere Rechtspleging. De NSB’rs die na de bevrijding werden gearresteerd kwamen in interneringskampen terecht. Hier moesten zij hun zaak afwachten. In hun verdediging kon men getuigen oproepen die een positieve aanbeveling konden geven. Over het algemeen werden de NSB’ers die zich niet schuldig hadden gemaakt aan verraad of andere illegale praktijken na hun rechtszaak naar huis gestuurd met een vonnis dat gelijk was aan de duur van hun internering. Weliswaar met hun bezittingen verbeurd verklaard en zonder kiesrechten voor de rest van hun leven. Dit gold onder andere voor de Noordwijkers Teun van der N. en Gijsbert van der W.
Na de capitulatie leverde burgemeester Musegaas zijn revolver in en werd naar Leiden overgebracht om later voor het Haags Tribunaal te verschijnen. Daar werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een levenslang verbod om openbare ambten te bekleden. Na de bevrijding maakte de voormalig burgemeester Van der Mortel weer zijn opwachting en bleef aan tot 15 april 1946.
Het klokkenschip met Rijnsburgse ladingIn Oktober 1945 ontving de gemeente Rijnsburg een brief van de Rijksinspectie Kunstbescherming met de mededeling dat de gevorderde kerkklok van de NH kerk in Rijnsburg gevonden was en met de grootst mogelijke spoed weer teruggeplaatst zou worden in de toren. Was getekend; de Rijksinpecteur van Kunstbescherming J. Kalf.
Klokkenvordering is een begrip dat niet alleen betrekking heeft op de Tweede Wereldoorlog, maar is iets dat reeds honderden jaren terug gaat. Het vorderen in tijd van oorlog werd uitgevoerd om de bronzen torenklokken om te kunnen smelten tot kanonnen. Iets wat niet zonder meer mogelijk was gezien het feit dat klokkenbrons aanzienlijk brozer is dan het brons dat bruikbaar is voor kanonnen. Door het klokkenbrons tijdens het smeltproces dusdanig te bewerken wordt het echter sterk genoeg om in de wapenindustrie gebruikt te worden.
De Nederlandse Klokken- en Orgelraad stelde in 1937 een lijst op van kerkklokken die in tijd van oorlog ten behoeve van de bewapening opgeofferd zouden worden. Doel daarvan was om de meest waardevolle luidklokken bij een klokkenvordering te behouden. In 1940 waren ongeveer 9000 torenklokken als zodanig geregistreerd. In 1939 werd de Inspectie voor Kunstbescherming opgericht. Als rijksinspecteur voor kunstbescherming werd, voormalig directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, Jan Kalf benoemd. Zijn functie hield in dat hij in de mobilisatietijd en tijdens de oorlog de verantwoordelijkheid droeg voor de beveiliging van de monumenten en de museumcollecties in Nederland. Hieronder vielen ook de monumentale torenklokken.
Ieder klok kreeg een tweedelig nummer. De provincies werden op alfabet gezet. Het eerste cijfer gaf de provincie aan waar de klok zich bevind, en het tweede was een chronologisch volgnummer. Iedere klok werd onderverdeeld in één van de vier categorieën. A: Klokken met slechts metaalwaarde, B: Klokken met tevens historische waarde, C: Klokken die een zekere kunstwaarde vertegenwoordigen en tenslotte M: Klokken met een zeer hoge kunstwaarde, met name klokken uit de periode voor 1500. De Rijnsburgse klok, gegoten in 1447 door R. Butendiic, kreeg als registratienummer 11M52 mee.
De klok van de NH kerk te Rijnsburg. Genootschap Oud Rijnsburg
In de herfst van 1942 begon de grote klokkenroof. Niet minder dan 6500 klokken verdwenen uit Nederlandse kerktorens en carillons De klok van de Nederlands Hervormde kerk in Rijnsburg had het stempel M-klok meegekregen en werd uit de toren verwijderd. Met de Duitsers was overeengekomen dat de klokken met een M classificatie niet naar Duitsland zouden worden afgevoerd, maar opgeslagen zouden worden in een loods van de Leerdamse Glasfabriek. Echter op 23 Oktober 1944 werden 226 M-klokken, waaronder de klok van Rijnsburg, aan boord van het schip “Hoop van Zegen” van schipper J. van Dijk uit Dordrecht gehesen met als eindbestemming de Noord-Duitse havenplaats Emden.
Echter het onfortuinlijke klokkenschip loopt vast voor Urk op de Vormt. Deze beruchte ondiepte stamt uit de ijstijd en bestaat uit een enorme bult zand en keien waarop Urk is gebouwd. De ondiepte ligt pal west van de vuurtoren met een uitloper naar het noorden. Vier sleepbootkapiteins kregen vervolgens de opdracht om het schip weer vlot te trekken maar besloten tot sabotage over te gaan. Als gevolg hiervan bleef het schip muurvast zitten waarna het uiteindelijk door een zware zuidwesterstorm naar de bodem van het IJsselmeer zonk.
In Januari 1945 is nog tevergeefs geprobeerd om de “Hoop van Zegen” te lichten. Belemmerd door de barre weersomstandigheden bleek het schip in tweeën te zijn gebroken zodat berging niet meer mogelijk was. De uiteindelijke berging vindt tenslotte plaats in juli 1945. Onder auspiciën van Rijkswaterstaat worden de klokken bij Urk aan land gebracht en begin Augustus 1945 met het schip de Eben Haëzer naar Amsterdam gebracht. De klokken die schade opgelopen hebben worden op kosten van de Rijksinspectie Kunstbescherming hersteld.
De desbetreffende gemeenten worden op de hoogte gesteld en tevens wordt er voor studie materiaal van alle klokken een klankregistratie gemaakt. Na het herstellen van eventuele schade worden de klokken door de Inspectie toegewezen aan uitvoerders die het terughangen moesten verzorgen. Voor de Rijnsburgse klok was dit de Amsterdamse architect Ferdinand B. Jantzen. Deze ontwierp en restaureerde vanaf 1922 als zelfstandig architect diverse kerken voor kerkgemeentes in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht.
Aardappelen in de Zanderij1944, het eten is schaars en alle levensmiddelen zijn op de bon. Het wordt steeds moeilijker om aan voedsel te komen. Veel Katwijkers die een ergens een stukje land hebben proberen de voedselschaarste het hoofd te bieden door te wat groente te verbouwen.
Vishandelaar Cornelis Hartevelt en zijn vrouw Dirkje hadden een gezin van elf kinderen en woonden aan de Varkevisserstraat. Achter het huis stond een grote schuur waar hij vis bakte die per handkar en bakfiets uitgevent werd in Wassenaar en Voorschoten. Moeder Dirkje heeft een zwak gestel en is vaak ziek. Oudste dochter Lies is hierdoor vroeg van school gegaan om haar moeder te helpen met het huishouden. Het hele gezin moet meehelpen in de zaak. Vis bakken, garnalen pellen aan de keukentafel en uitventen van de koopwaar langs de deuren.
Cornelis en Dirkje Harteveld. E. Wolthaus
Vader Hartevelt heeft ook een volkstuintje in de Zanderij. Aan de oude Cantineweg heeft hij land waar hij groente en aardappelen verbouwde. In de ochtend van 31 Juli 1944 is hij op weg om zijn aardappelen te gaan rooien. Dit moet allemaal stiekem gebeuren omdat het gebied waar het land van Harteveld zich bevindt is afgezet en als mijnenveld is aangegeven. Er moeten hongerige monden worden gevoed, dus Cornelis heeft weinig keus dan toch te proberen om wat aardappelen te oogsten.
Na enige tijd slaat het noodlot toe, Hartevelt stuit op een landmijnDe S-mijn, Schrapnellmine in het Duits, is de bekendste antipersoonsmijn gebruikt in WO II., deze ontploft en hij raakt ernstig gewond aan zijn gezicht en linkerhand. Hierbij verliest hij een groot gedeelte van het zicht in zijn linkeroog. Dokter Lodder verleend eerste hulp en zorgt ervoor dat Cornelis met spoed naar het Academisch Ziekenhuis in Leiden wordt vervoerd.
De familie Hartevelt met uiterst links dochter Lies. E, Wolthaus
Één van de zoons van Hartevelt biedt de vijftienjarige Teun van der Plas aan om het restant van de aardappelen te rooien, dan mocht hij de helft voor zichzelf houden. Liggend op zijn buik gaat Teun aan de slag en komt bij het uitgraven meerdere landmijnen tegen die hij voorzichtig apart legt. Echter het werkje is hem te gevaarlijk en de opbrengst dusdanig klein zodat hij na enige tijd het werk maar staakt. Cornelis Hartevelt houdt aan het hachelijke avontuur met de landmijn beperkt zicht aan zijn linkeroog over en zal voor de rest van zijn leven een aangepaste bril moeten dragen.
Cornelis Hartevelt is een van de gelukkigen die een ontmoeting met een landmijn na heeft kunnen vertellen. Een aantal Katwijkers was minder gelukkig. Tijdens en na de oorlog zijn er burgers gewond geraakt of hebben het leven verloren als gevolg van allerlei soorten wapentuig. Sommige van hen waren nog kinderen.