‘Jan, blijf vandaag maar binnen in de stal werken’ had boer Van Dorp gezegd tegen zijn knecht. Er waren vliegtuigen overgekomen en er klonk geknetter van wapens in de verte. In de vroege morgen van vrijdag 10 mei 1940 waren er Duitse parachutisten geland bij het Haagsche Schouw met de opdracht om vanuit daar op te rukken naar Den Haag. Het was niet veilig om naar buiten te gaan.
De knecht van boer van Dorp was Jan van der Meij, een jongen uit Rijnsburg die doordeweeks op de boerderij woonde en in het weekend naar huis ging. Geboren op 19 september 1919 als vierde telg van het gezin van der Meij was Jan mede-kostwinner. Vader Henk en moeder Johanna hadden in totaal veertien kinderen en het gedeelte van zijn weekgeld dat Jan afdroeg was voor hen een belangrijke bron van inkomsten. Het was in die tijd niet ongewoon dat de oudere kinderen van grote gezinnen snel het huis uitgingen om in de kost bij te dragen.
De boerderij van Van Dorp stond aan, wat we nu kennen als de Rijndijk, op de westoever van de Rijn. De gelande Duitse Fallschirmjäger rukten op vanuit de polder, richting de boerderij. Plots werd er een Duitser geraakt door Nederlands vuur en viel in de slootkant neer. De rest zocht hierop dekking bij de boerderij van Van Dorp en probeerden de deur van de stal te openen. Deze was echter op slot gedraaid. Een Duitse parachutist begon vervolgens met de kolf van zijn wapen op de staldeur te bonken om tot openen te manen. Na enige aarzeling opende Jan de staldeur waarna hij meteen werd neergeschoten. De Duitsers namen bezit van de boerderij en trokken na enige tijd weer verder richting Den Haag.
Later die ochtend werd het levenloze lichaam van Jan gevonden in de stal van de boerderij. De boer werd meegenomen door de Duitsers voor ondervraging, maar later die dag weer vrijgelaten. Rond de middag werd het lichaam van Jan overgebracht naar het ziekenhuis in Leiden. De familie werd ingelicht waarop vader Henk werd verzocht om het lichaam van zijn zoon te komen identificeren. Jan wordt begraven op de Gereformeerde begraafplaats in Rijnsburg en zijn naam is vermeld op het oorlogsmonument naast de NH kerk aan het burgemeester Koomansplein.
Van afbraak tot bouwplichtIn 1943 komt het definitieve bericht dat er begonnen zal worden met de sloop van woningen aan de Katwijkse boulevard. Zo heeft de Boulevard zoals we die nu kennen, in die periode nog drie namen. Het noordelijke gedeelte heette Wethouder Van der Plaskade, het middenstuk was de Van Wassenaerkade en het zuidelijke gedeelte heette Van Melskade.
Op de hoek van de Van Melskade en de toenmalige Varkevisserstraat staat het huis van Cornelis den Dulk. Gebouwd eind jaren dertig is het de plaats waar in vroeger tijden de bomschuiten naast de Vuurbaak het land op werden getrokken. Deze plek stond van oudsher bekend in de volksmond als het Skuytegat. Dat is ook de naam die Cornelis den Dulk aan zijn huis geeft. Het prijkt in grote letters op de gevel. Afkomstig uit een vooraanstaande Katwijkse redersfamilie stond Cornelis, na het overlijden van zijn vader in 1916, aan het hoofd van NV v.h. A. Den Dulk . Op 23 februari 1933 was hij getrouwd met de drieëntwintigjarige Emilie Wilhelmine Schmitz, afkomstig uit het Duitse Gelsenkirchen. Het stel krijgt twee dochters, Elly en Johanna. Het huis aan de Van Melskade ondergaat uiteindelijk net als de overige huizen aan de boulevard hetzelfde lot en wordt door de bezetter onteigend en gesloopt. Den Dulk met zijn gezin vertrekt naar elders.
Huize Skuytegat tijdens de oorlog. E. Wolthaus
Iemand die ook gedwongen wordt om te vertrekken uit de kuststrook is timmerman Willem Ouwehand. In 1943 start hij een aannemingsbedrijf in Wassenaar omdat zijn huis in Katwijk gesloopt is. Door werkgebrek in de oorlogsjaren start hij met klein timmerwerk in villa’s in Wassenaar. Zijn eerste werkzaamheden bestaan onder andere uit het ‘weg timmeren’ van radio’s welke anders door de Duitsers in beslag genomen zouden worden. In de periode na de oorlog was er voor hem geen sprake meer van werkgebrek en zouden hij en zijn bedrijf Ouwehand bouw een belangrijke rol spelen bij de wederopbouw en uitbreiding van het dorp.
Bouwplicht te koop gevraagd in de Katwijksche Post. E. Wolthaus
Na de oorlog was er sprake van bouwplicht. Iedereen die voor de oorlog onroerend bezat in het gebied dat op last van de Duitsers was afgebroken, had recht op compensatie. Deze compensatie vond plaats in de vorm van een zogenaamde bouwplicht. Men kreeg op basis van het voormalig eigendom een kavel bouwgrond toegewezen. Iedereen met een eigen kavel werd verplicht om er weer een huis op te bouwen. Dit was echter niet voor iedereen financieel haalbaar, zodat er al snel een levendige handel ontstond in deze bouwplichten. Een groot aantal plichten belandden in de handen van aannemers en andere vermogende Katwijkers die hiermee veel geld verdienden. Ook de belasting pikte zijn graantje mee, de nieuw gebouwde panden waren immers aanzienlijk meer geld waard dan de huizen aan de vooroorlogse Boulevard. Er ontstond dan ook menig geschil tussen de bouwplichtigen en de Belastingdienst.
Voor het aannemersbedrijf van Willem Ouwehand betekende dit gouden tijden met de bouw van nieuwe woningen. Na zijn dienstplicht te hebben vervuld in Nederlands Indië, kwam zijn zoon, Martin Ouwehand, ook in het bedrijf werken als timmerman. In het begin van de jaren zestig trok vader Willem zich langzamerhand terug uit het bedrijf. Wat in 1943 begonnen was als eenmanszaak groeit in de jaren vijftig uit tot een middelgrote onderneming. Projecten die door Ouwehand bouw in deze periode worden gerealiseerd zijn onder andere een gedeelte van de Boulevard, hotel Noordzee en het grootste gedeelte van de Koninginneweg en de Boslaan. Begin jaren zestig volgen de wijken Hoornes, de Koestal en Cleijnduin.
Ook Reder Cornelis den Dulk is fortuinlijk genoeg om een aantal bouwplichten te bemachtigen. Door zijn handel en wandel tijdens de oorlog is hij vermogend genoeg deze bouwplichten uit te laten voeren. In februari 1954 wordt door hem de eerste steen gelegd van een rij huizen vanaf het Vuurtorenplein tot aan de Seinpoststraat. Het huis grenzend aan het Vuurtorenplein dat hij zelf betrekt krijgt net als zijn voorganger weer de naam Skuytegat op de gevel.
Marijtje van der Plas, met op de achtergrond de drie huizen van vader Teun van der Plas. A. Barnhoorn
Niet iedereen die een huis op de oude boulevard had was in de gelegenheid om terug te komen op de nieuwe boulevard. Visserman Teun Van der Plas was voor de oorlog in het bezit gekomen van drie huizen aan de Van Wassenaerkade. Met zijn vrouw Hanna en zeven kinderen bewoonde hij één van de huizen. Antje de Jong, de moeder van zijn vrouw woonde ernaast en daarnaast weer een zwager van Teun, Willem de Jong. Na het overlijden van zijn zwager in november 1940 en zijn schoonmoeder in januari 1942 kwam Teun in het bezit van de twee naastgelegen panden. Toen men in 1943 werd gedwongen te vertrekken verhuisde het gezin Van der Plas naar een woning in de Mr. Fockstraat. Na de oorlog had Teun dan ook recht op drie bouwplichten. Echter op de nieuwe Boulevard zelf was geen plek meer waarna hij drie kavels aan de Buitensluisstraat toegewezen kreeg. Hij besloot om er van één zelf gebruik te maken en deed de andere twee over aan de families van Duijn en Van der Plas. In 1954 was de bouwplicht van Teun Van der Plas afgewikkeld en kon het gezin verhuizen naar hun nieuwe woning aan de Buitensluisstraat.
Borculo in Valkenburg
Niet alleen in Katwijk kreeg men tijdens de oorlogsjaren te maken met afbraak, ook in Valkenburg verdwenen er woningen onder de slopershamer ten behoeve van Duitse verdedigingswerken. In juli 1944 ontvingen de gemeentes Katwijk aan Zee en Valkenburg een schrijven van het Duitse bestuur in de Den Haag dat er binnen de gemeentegrenzen een aantal woningen dienden te worden afgebroken.
Voor Katwijk aan Zee hield dit in dat er binnen een straal van honderdvijftig meter van het strand de huizen moesten verdwijnen en dat er in de gemeente Valkenburg vierenveertig woningen afgebroken dienden te worden. De Valkenburgse woningen bevonden zich aan de Katwijkerweg en aan de Rijnstroomlaan. Deze huizen blokkeerden het schootsveld vanuit oostelijke richting naar het vliegveld en het strand van Katwijk. In juni 1944 had de geallieerde invasie in Normandië plaatsgevonden, dus een mogelijke aanval op de Nederlandse stranden was iets waar de Duitsers ook rekening mee hielden.
Het Duitse bevel tot afbraak van de woningen aan de Katwijkerweg en Rijnstroomlaan. Genootschap Oud Valkenburg ZH
Mevr. Meijer voor haar winkel. G. Russchenberg
De rijtjeshuizen aan de Katwijkerweg en de Rijnstroomlaan waren in het begin van de jaren dertig gebouwd en eigendom van een Rotterdamse woningbouwstichting. Met op de hoek van de Rijnstroomlaan de kruidenierszaak van Mevr. Meijer en aan de overzijde het sigaren zaakje van Stien van der Marel was het een nieuwbouwwijkje aan de rand van het dorp Valkenburg.
Na het Duitse ontruimingsbericht had men in Valkenburg tot half juli de tijd om te verhuizen waarna eind juli de sloop zou beginnen. De eigenaren en huurders werden vervolgens door de gemeente benaderd. J. Schoneveld, huurder van Rijnstroomlaan 22, kreeg te horen dat zijn huur voor de duur van de oorlog was opgezegd en werd gesommeerd met directe ingang elders onderdak te zoeken. Voor de huiseigenaren werd ter compensatie door het Duitse bestuur een passende vergoeding ter beschikking gesteld en aan hen uitgekeerd.
Door de gemeente Valkenburg werd met de Amsterdamse aannemer H. van de Star een overeenkomst gesloten om de klus voor zevenentwintigduizend gulden te klaren. Hierbij moesten de bouwmaterialen bij de afbraak strikt gescheiden gehouden worden zodat ze elders weer hergebruikt konden worden. Hiervoor zorgde het Centraal Bureau voor Sloopmaterialen, een Duits gecontroleerde overheidsinstelling, die er voor zorgde dat bouwstoffen afkomstig uit sloop werden geïnventariseerd en opgeslagen voor later gebruik. In de regel gingen deze bouwmaterialen regelrecht richting Duitsland, maar in dit geval zou het binnen de gemeente Valkenburg zelf opgeslagen worden.
De aangewezen woningen werden vakkundig ontmanteld waarna de Valkenburgers spraken van een tweede Borculo. In dit Twentse plaatsje had in 1925 een stormramp plaatsgevonden waarbij er een groot aantal huizen volledig verwoest werden. De aanblik van de kaalgeslagen Katwijkerweg en de Rijnstroomlaan vertoonden een dusdanige gelijkenis met het plaatsje in de Achterhoek dat dit gedeelte van Valkenburg al snel in de volksmond “Borculo” werd genoemd.
Op deze luchtfoto van september 1944 is de afbraak links goed te zien. Rechts het centrum van Valkenburg. G. Russchenberg
Uiteindelijk is één rijtje huizen aan de Katwijkerweg blijven staan. Ter vervanging van “Borculo” wordt er in het kader van de wederopbouw in 1947 de burgemeester Lotsystraat gebouwd. Op de kop hiervan kwamen ook twee pandjes te staan waarin Mevr. Meijer en Stien Marel zich met hun winkeltjes weer konden vestigen. De geschutsbunkers waar de huizen aan de Katwijkerweg en de Rijnstroomlaan voor moesten wijken zijn er uiteindelijk nooit gekomen.
Geert Hermans, burgemeester in het verzetHet is 14 augustus 1942, Geert Hermans en zijn vrouw Guus hebben zojuist te horen gekregen dat Hermans per onmiddellijke ingang is ontslagen als burgemeester van Ouddorp en dat zij binnen 24 uur de gemeente verlaten dienen te hebben.
Geert Hermans werd 24 augustus 1910 geboren in het Zuid Hollandse Brielle waar zijn vader Mr. H.P. Hermans voorzitter van de Raad van Arbeid was. Hij bezocht de HBS in Brielle om zich na zijn eindexamen toe te leggen op de administratie van de gemeente Overschie. Vervolgens werd hij achtereenvolgend gemeentelijk secretaris van de gemeentes Sliedrecht, Deil en tenslotte Amersfoort. Na ambtelijke functies bij de gemeente Utrecht en het ministerie van Binnenlandse Zaken werd hij tenslotte op 1 januari 1942 benoemd tot burgemeester van Ouddorp.
Op slechts 31 jarige leeftijd werd Hermans geïnstalleerd als burgemeester van de toenmalige gemeente Ouddorp, als opvolger van burgemeester W. Geleedst. Ondanks zijn jonge leeftijd wordt hij in Ouddorp al snel een gerespecteerd en graag geziene man. Vanwege zijn uitgesproken afkeur tegen de Duitsers wint hij al snel het vertrouwen van de burgers van Ouddorp. Zijn anti-Duitse houding bleef echter niet onopgemerkt bij de bezetter en binnen het jaar wordt hij alweer afgezet en krijgt de gemeente Rijnsburg toegewezen.`
Hij vervangt daar de NSB burgemeester E.G. Bisschop. Deze wordt in 1941 aangesteld om de gearresteerde burgemeester Höweler te vervangen. Höweler is gearresteerd nadat onbekenden op 31 Augustus 1941 ter ere van de verjaardag van de Koningin de Wilhelminaboom in Rijnsburg versierd hadden. Bisschop houdt het echter na een jaar al voor gezien en vertrekt naar ‘s-Gravenzande.
Dat de aanstelling van Hermans in Rijnsburg vanuit Duits oogpunt geen slimme zet is wordt al snel duidelijk. Rijnsburg als bolwerk van verzet voelt al snel thuis voor Hermans en zijn gezin. Hermans’ dochtertje Heleen scheelt in leeftijd niet veel met Hilde van der Laan en het gezin wordt hierdoor al bevriend met het doktersechtpaar Edzard en Jo van der Laan. De introductie met de lokale verzetsbeweging wordt vervolgens al snel gemaakt.
Burgemeester Geert Hermans. Genootschap Oud Rijnsburg
Als snel begon Geert de bijeenkomsten van het Rijnsburgse verzet bij te wonen. Het had een tijdje geduurd voordat hij losgekomen was uit de ambtelijke entourage in z’n werkkring voor hij burgemeester werd in Rijnsburg, maar hij vond de sfeer in de ploeg goed en veranderde van gewetensvolle ambtenaar in een mens die openstond voor illegale activiteiten. Hij begon het verzet te voorzien van persoonsbewijzen, Ausweisen en distributiekaarten. In zijn functie als burgemeester saboteerde hij de Winterhulp, die in Rijnsburg uiteindelijk nooit helemaal van de grond is gekomen.
In januari 1944 kwam Johannes Post en zijn knokploeg, na een succesvolle overval op het gemeentehuis in Leiderdorp, naar Rijnsburg om zich even schuil te houden. Bij deze overval was het hele bevolkingsregister, de gemeenteadministratie, blanco persoonsbewijzen en een persoonsbewijsstempel buitgemaakt. Het stempel bleef achter in Rijnsburg en Hermans maakt hiervan indien nodig gebruik. Dat dit stempel hem uiteindelijk het leven zou kosten kon niemand vermoeden.
Op 3 februari 1944 kwam plots het bericht vanuit het gemeentehuis dat Geert Hermans, zijn vrouw Guus en dochtertje Heleen waren gearresteerd. Men wist niet door wie en waarom. Guus Hermans kwam eind april vrij uit de strafgevangenis in Scheveningen en vertelde de toedracht van de arrestatie. Op de morgen van 3 februari hadden zich twee Duitsers bij de burgemeesterswoning aangediend om het gezin Hermans te arresteren. Ook dochtertje Heleen, nog geen twee jaar oud werd meegenomen. Moeder Guus vroeg echter onderweg naar Scheveningen of ze haar dochtertje mocht onderbrengen bij haar zus in Wassenaar. Dit werd toegestaan.
Geert Hermans werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de overval op het gemeentehuis van Leiderdorp in de maand daarvoor. Een familielid van Hermans had ter goeder trouw met een ‘vriend’ gesproken over het persoonsbewijsstempel en het gebruik ervan. Deze vriend bleek een verrader en had Hermans aangegeven bij de S.D. Zowel Hermans als zijn vrouw Guus lieten tijdens het verhoor niets los over de illegale activiteiten waar ze bij betrokken waren.
Na enige tijd in de strafgevangenis van Scheveningen te hebben doorgebracht werd Geert Hermans op 2 februari 1945 via Kamp Amersfoort op transport gesteld naar concentratiekamp Neuengamme waar hij twee dagen later arriveerde. Vandaar uit werd hij overgebracht naar Außenlager Wöbbelin, een subkamp van Neuengamme waar hij op 18 april komt te overlijden aan uitputting en ontbering. Bij de bevrijding op 2 mei 1945 waren er nog 3500 mensen in het kamp. In totaal hebben er ongeveer 6000 mensen in het kamp gezeten. In de 10 weken dat het kamp bestond zijn er 1000 gevangenen omgekomen.
Een gedenkbord van de bewoners van Ouddorp aan burgemeester Hermans. E. Wolthaus
Thuis in Rijnsburg was echtgenote Guus Hermans bezocht door iemand die beweerde voor veel geld berichten te kunnen doorgeven aan in Duitsland gevangen Nederlanders, waaronder Geert Hermans. De man maakt geen betrouwbare indruk, maar toch kregen Guus en haar familie weer hoop dat Geert misschien nog in leven zou zijn. Het bericht van zijn overlijden dat niet veel later volgde kwam hard aan. De Rijnsburgse bevolking was in diepe rouw en herdacht de jonge burgemeester tijdens de dodenherdenking van 1945.
Na de oorlog wordt de naam van Geert Hermans vermeld op het Rijnsburgse oorlogsmonument welke in mei 1949 onder grote belangstelling door Guus Hermans wordt onthuld. Zowel Rijnsburg als Ouddorp hebben een straat naar hem vernoemd.
Het artsenverzet Medisch ContactTijdens de oorlog kwamen in Nederland veel beroepsgroepen in opstand tegen de Duitsers. Denk maar aan de Februaristaking waarbij de arbeiders opgeroepen werden om het werk neer te leggen. Daarnaast was er onder andere georganiseerd verzet door de advocatuur, het bankwezen en de zeelieden. Het verzet van de artsen was georganiseerd in het Medisch contact.
Artsen toonden in de Tweede Wereldoorlog veel durf. Openlijk verzetten zij zich tegen de plannen van de Duitsers. Het merendeel van de ‘goede’ artsen maakte deel uit van de geheime artsenverzetsorganisatie het Medisch Contact. Door een soepel lopend communicatiesysteem werden de leden van informatie voorzien en aangespoord tot actie.
De herinneringspenning van Medisch Contact. E. Wolthaus
Op 24 augustus 1941 om drie uur ’s middags is het Medisch Contact geboren, een jaar na de Duitse inval. In de stationsrestauratie van Zutphen schetsten de artsen Brutel de la Rivière, Roorda en Eeftinck Schattenkerk de structuur van de artsenverzetsorganisatie op een kladje. Het Medisch Contact, al snel afgekort tot het MC, was daarmee de eerste georganiseerde verzetsorganisatie in Nederland.
De oprichting van het Medisch Contact kwam voort uit protest tegen de ingeslagen weg van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Op 12 mei 1941 had de Obermedizinalrat, Dr. F. ReuterVanaf juli 1940 Obermedizinalrat bij het ministerie van Volksgezondheid en eindverantwoordelijk voor de activiteiten van het Nederlandse Roode Kruis., het bestuur van de Maatschappij gemeld dat men onder Duits bestuur zou worden gesteld. Na een officiële mededeling van de Maatschappij in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde van 14 juni 1941 was de maat vol . Hierin werd de medewerking van alle artsen gevraagd aan de opbouw van de gezondheidszorg op Nationaal-Socialistische leest, de Artsenkamer.
De Nederlandse artsen kwamen hiertegen in opstand en al gauw kregen tal van artsen een kort anoniem briefje waarin hun werd aangeraden om te bedanken voor het lidmaatschap van de Maatschappij. Begin september hadden 3400 van de ruim 6000 leden opgezegd. Één van de artsen die zijn lidmaatschap opzegde was de Rijnsburgse huisarts Dr. Edzard van der Laan. Van der Laan was vanaf het begin nauw betrokken bij het Medisch Contact als districtsvertrouwensman.
Medisch Contact was zodanig georganiseerd dat er sprake was van een ‘Centrum’ dat berichten doorgaf aan districtsvertrouwensmannen die op hun beurt kontakt hielden met een kleine groep vertrouwensmannen. Niets werd op schrift gesteld en alle berichtgeving moest mondeling geschieden. Hiervoor werd een estafettedienst in het leven geroepen. Besloten werd dat alle artsen hun collega’s, Joodse en niet-Joodse zouden helpen als ze in moeilijkheden zouden komen.
Op 4 Oktober 1941 begaf Van der Laan zich naar Utrecht voor een vergadering van het ‘Centrum’. Hierbij werd hen gemeld dat er een Artsenkamer opgericht zou worden waarvan iedere arts automatisch lid zou zin. Dit betekende dat men mee zou moeten werden aan het steriliseren van personen die volgens de Nazileer niet geschikt waren om nageslacht te verwekken en euthanasie te verlenen aan geestelijk gehandicapten. Besloten werd om een handtekeningenactie te starten en deze aan te bieden aan een ambtenaar van de Rijkscommissaris Seyss Inquart.
Toen onze Seis een Seijsje was, toen zat hij nog in Wien. Nu is hij baas in Nederland en besteelt ons bovendien. Hink-stap, hink-stap zo gaat zijn manke poot. Als wij de kans maar kregen, dan sloegen we hem liever dood.
Volksrijmpje als uiting van verzet tegen het beleid van Rijkscommissaris Seyss Inquart, 1940.
Van der Laan was inmiddels samen met zijn buurman Ds. Post aan het hoofd komen te staan van het georganiseerde verzet in Rijnsburg. Dit werd door hem gecombineerd met zijn werk voor het Medisch Contact. Het contact tussen de leden moest middels estafette plaatsvinden, maar Van de Laan die van gezelligheid hield vond dat allemaal niet zo nodig. En tijdens een vergadering met zijn collega’s stonden er zeker tien auto’s voor zijn huis op het Rapenburg geparkeerd. Dit was bijna net zo veel als alle luxe auto’s in Rijnsburg tezamen. Echter de bijeenkomst bleef niet onopgemerkt en de artsen moesten hals over kop vertrekken. Een collega die daarna niet naar huis durfde en in het AZL in Leiden overnachtte werd de volgende dag door Van der Laan opgebeld die zei met een zakdoek over de telefoon ‘Hier de S.D. voor U’.
In maart 1943, na wederom een conflict met de Artsenkamer, werden de artsen door het ‘Centrum’ aangeraden om afstand te doen van hun bevoegdheid. Op deze manier kon men niet meer als arts aangeduid worden en viel men ook niet meer onder de invloed van de Artsenkamer. Op 24 maart 1943 plakte Van der Laan met veel plezier na het avondspreekuur zijn naambordje af met grote repen pleister. Mevr. Van der Laan streepte op de recepten de naam E. E. van der Laan Arts door.
Seyss Inquart besloot hierop de artsen harder aan te pakken. Op 18 juni 1943 om zes uur s’avonds krijgt de Leidsche politie het verzoek vanuit het kantoor van de SicherheitsdienstDuitse inlichtingendienst gevestigd in het voormalig ministerie van koloniën aan Plein 1 in Den Haag. in de Den Haag het verzoek om een aantal artsen te arresteren. Het arrestatiebevel vermeldt o.a. de Katwijkse artsen L. Borleffs, J. de Ruyter Zijlker en J.C.A. Cleveringe. Om te voorkomen dat de Katwijkse artsen van te voren getipt worden over de op handen staande arrestaties wordt er uitdrukkelijk verzocht dat de aanhoudingen door de Leidse politie worden uitgevoerd.
Na de arrestatie van Jan de Ruijter Zijlker belde zijn vrouw Geesje hierop meteen naar alle artsen in de buurt, die daarop de benen namen. Toen de Duitsers bij het huis van dr. Van Dorp, arts van het Zeehospitium in Katwijk, kwamen troffen ze geen strijdbare heer aan maar een tengere, witharige oude dame van top tot teen in het zwart gekleed, die de heren vertelde dat zij dr. van Dorp was en alles meende wat zij in haar protestbrief aan de Rijkscommissaris had geschreven. Zij werd uiteindelijk niet gearresteerd.
Er werd vervolgens besloten dat alle artsen een brief aan de Rijkscommissaris moesten schrijven waarin stond dat het niet hun bedoeling was geweest om hem te beledigen en dat men een boete van 50 gulden zou betalen aan een Duitse instantie. Van de Laan en zijn collega’s moesten dit doen in het gebouw van de Sicherheitsdienst aan de Heemraadsingel in Rotterdam.
Voor bewezen diensten, Edzard Ebel van der Laan. E. Wolthaus
Dit zou niet de eerste keer zijn dat Dr. Edzard Ebel van der Laan de binnenkant zou zien van het gebouw van de Sicherheitsdienst. Door zijn werkzaamheden in het Rijnsburgse verzet en Medisch Contact werd hij meerdere malen gearresteerd. Na alle keren zich ontworsteld te hebben aan de greep van de greep van de bezetter beleefde hij de bevrijding in goede gezondheid. Na de oorlog werd hem door Medisch Contact een penning voor bewezen diensten gepresenteerd.
De Lenteklokjes en de Kultuurkamer
Op 25 november 1941 wordt, bij verordening door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied Seyss Inquart, de Kultuurkamer opgericht. Iedereen die in de kunst- en cultuursector werkzaam is, wordt gedwongen hier lid van worden.
Er zijn aparte gilden voor elke groep, zoals muzikanten, schilders en schrijvers, ook zangkoren vallen hieronder. Elk orkest en koor moest beschikken over een goedgekeurd repertoire om in het openbaar op te mogen treden. Tevens moest men een zogenaamde ‘stijlvergunning’ hebben. Hiermee werd het bijvoorbeeld onmogelijk ‘verderfelijke’ Amerikaanse muziek uit te voeren.
Op 30 mei 1942 volgde de plechtigheid waarbij de Nederlandsche Kultuurkamer officieel tot geopend werd verklaard. In de Haagse Stadsschouwburg hield de filosoof dr. T. Goedewagen, secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en president van de Nederlandsche Kultuurkamer, een toespraak.
Katwijk is een dorp waar van oorsprong veel aan muziek en zang wordt gedaan en waar cultuur hoog in het vaandel staat. Dit was tijdens de oorlog niet veel anders. Men had onder andere de De Christelijke Drum en Show Fanfare DVS, de UNI en afkomstig uit het christelijk jeugdwerk; de zangverenigingen Halleluja en de Lenteklokjes. Allen vielen met de oprichting van de Kultuurkamer onder het beleid van de bezetter dat men als vereniging verplicht werd toe te treden tot de Kultuurkamer. Velen weigerden dit maar enkele gaven toch gehoor aan de oproep. Niet vanwege Nationaal Socialistische sympathieën, maar om de doodgewone reden dat de vereniging hen dusdanig aan het hart lag en men vreesde voor het voortbestaan hiervan.
Één van deze verenigingen was het Katwijkse zangkoor de Lenteklokjes. Opgericht in 1930 door de dochter van de Gereformeerde dominee van Katwijk aan den Rijn, Riek Meijering. Mej. Meijering voerde een streng selectie beleid, men moest van onbesproken gedrag zijn en tijdens de repetities was er geen plaats voor geklets of even naar het toilet te gaan. Het koor wordt mateloos populair, treedt regelmatig op buiten de Katwijkse gemeentegrenzen en is tevens op de radio te horen.
In de eerste instantie was het een meisjeskoor, maar vanaf maart 1940 waren er ook jongens welkom. Naast bestaande geestelijke liederen had het koor ook eigen repertoire, waaronder “het Lenteklokjes koorlied” van de bekende Nederlandse componiste en zangeres Catherine van Rennes. Naast de reguliere koorleden beschikten de Lenteklokjes ook over een aantal solistes. Deze rol was onder andere weggelegd voor Annie Arnoldus, Diederitje Parlevliet en Alie Bonefaas. Voor en na de uitvoeringen werd er uitgebreid gebeden en na afloop volgden er bloemen en een daverend applaus.
De aankondiging voor een uitvoering van de Lenteklokjes in 1944. Genootschap Oud Rijnsburg
Ook tijdens de oorlogsjaren worden er door het koor regelmatig uitvoeringen gegeven, welke in grote getale worden bezocht. Meer dan vijfhonderd belangstellenden zijn meer regel dan uitzondering. In de grimmige oorlogstijd van angst en onzekerheid was er meer dan ooit behoefte aan ontspanning en sociale contacten. In juni 1943 spreekt het Leidsch Dagblad van een welgeslaagde uitvoering in de zaal van Protestants Belangen in Katwijk aan Zee door het meisjeskoor de Lenteklokjes. Een afwisselend programma dat met jeugdige frischheid werd gezongen. De muzikale begeleiding lag in de handen van vaste begeleider Dhr. Han Zirkzee. Na de verordening van oktober 1943 waarbij alle radiotoestellen ingeleverd moesten worden nam de populariteit van het koor alleen maar toe.
De Kultuurkamer wordt echter geen groot succes. Vele zangers, zangeressen, muzikanten en kunstenaars weigeren lid te worden en gaan clandestien toch hun vak beoefenen. Na Dolle Dinsdag, op dinsdag 5 September 1944, wordt de Kultuurkamer opgeheven.
Gemerkt met een J.Het is vier uur s’middags op 3 mei 2013 als een groot aantal mensen samengekomen zijn bij het oorlogsmonument aan de Oude Zeeweg in Noordwijk aan Zee. Burgemeester J.P. Lokker zal spreken op deze bijeenkomst en rabbijn S. Katzman uit Den Haag zal aansluitend Jizkor, een herdenkingsgebed, zeggen.
Herdacht worden twintig Joodse inwoners van Noordwijk die in de oorlog gedeporteerd werden naar de vernietigingskampen en daar omkwamen. Onder hen waren Rebecca Opdenberg, Samuel van der Kloot en Robert Jacques Zodij. Als geestelijk gehandicapten waren zij woonachtig op de Dr. Mr. Willem van den Berghstichting aan de Zwarteweg in Noordwijk. De bijeenkomst wordt plechtig afgesloten met de onthulling van een monument waar alle namen op staan vermeldt. Dit wordt gedaan door Malka Polak-Cohen van de Joodsche gemeente Leiden.
Een deel van Joodse zieken en gehandicapten verbleven in specifiek Joodse ziekenhuizen en instellingen. De gegevens over hun verblijfplaats waren in het bezit van de directies van de instellingen, die de met een J gemerkte persoonsbewijzen van Joodse patiënten onder hun hoede hadden. Naar die informatie ging het Duitse Zentralstelle für Jüdische Auswanderung op zoek en met succes. Hoewel, verschillende instellingen hun medewerking weigerden, was het eind december 1942 bij de bezetter bekend dat in totaal ongeveer achtduizend Joodse patiënten in Nederland verpleegd werden. Geneesheer-directeur Jacob Jüch van de Dr. Mr. Willem van den Berghstichting had tot dan toe uit alle macht geprobeerd zijn Joodse patiënten te behoeden voor deportatie. Zijn constante tegenwerking had dusdanig de woede van de Duitsers gewekt dat hij op 8 april 1942 werd gearresteerd en beschuldigd van het hebben van een geheime bergplaats op het terrein van de stichting.
Het monument voor de omgekomen joodse inwoners van Noordwijk. E. Wolthaus
Zorgcentrum Willem van den Bergh moest uiteindelijk in het najaar van 1942 geëvacueerd worden ten behoeve van de bouw van Duitse verdedigingswerken op het terrein. Voor veel bewoners is toen een alternatieve woonplaats gezocht. Een aantal van hen zijn vervolgens geplaatst in Centraal Israëlitisch Krankzinnigen gesticht het Apeldoornse Bos aan de Zutphensestraat 106 in Alpendoorn. Één van hen was Rebecca Opdenberg. Geboren op 7 september 1905 in Den Haag was zij een van de zes kinderen van Samuel Opdenberg en Rachel Lamport. Naast Rebecca waren er nog twee dochters en drie zoons in het gezin Opdenberg. In de nacht van 21 op 22 januari 1943 werd het Apeldoornse Bos onder de persoonlijke leiding van SS Haupsturmführer Ferdinand aus der Fünten leeggehaald en werden alle patiënten en personeel op transport gesteld naar het oosten. Rebecca Opdenberg was 37 jaar oud toen ze op 25 januari 1943 werd vermoord in Auschwitz. Van het gezin Opdenberg overleefden slechts een zoon en een dochter de oorlog.
Samuel van der Kloot was nog maar een kind toen hij op 30 april 1943 op tienjarige leeftijd werd vermoord in Sobibor. Kinderen waren niet geschikt om te werken in de kampen en werden in de regel direct na aankomst door de SS vergast. Gelegen in Oost Polen bestond Sobibor van april 1942 tot november 1943. In die periode werden er ruim 34.000 Nederlandse joden vermoord. Hetzelfde lot onderging Robert Jacques Zodij. Robert was slechts achttien jaar oud toen hij samen met zijn vader en twee broers in april 1943 in het vernietigingskamp Sobibor aankwam.
We gaan er vanuit dat de steen bijdraagt aan de kennis over onze Noordwijkse geschiedenis, hoe triest deze ook is.
W. van der Lee
namens het comité gedenkteken Joodse slachtoffers.
De namen van Rebecca Opdenberg, Samuel van der Kloot en Robert Jacques Zodij staan nu vermeldt op het monument voor weggevoerde Joodse inwoners van Noordwijk. Op het terrein van de Dr. Mr. Willem van den Berghstichting is er ter hoogte van de Pianolaan eveneens een gedenksteen te vinden met hun namen erop. Hierop staat tevens de naam van Geneesheer-directeur Jacob Jüch die had geweigerd zijn Joodse patiënten te laten registreren en uiteindelijk hiervoor de hoogste prijs moest betalen.
De bevrijders in RijnsburgZojuist zijn er een aantal Canadese militaire voertuigen het dorp Rijnsburg binnengereden. Een man springt eruit en vraagt aan de omstanders “hoe is het met Rijnsburg en met mijn ouders en familie?” Een bekend gezicht in een vreemd uniform. Het is de in 1942 via Portugal naar Amerika gevluchte Martin Collee. De zoon van meester Collee heeft het inmiddels geschopt tot Kapitein bij de Canadese luchtmacht en maakt van de gelegenheid gebruik om een bezoek te brengen aan zijn geboortedorp. In de vroege avond van de 4e mei wordt de terugkeer van Collee gevierd met een feestelijke serenade voor zijn ouderlijk huis aan de Kerkstraat.
De Nederlandse driekleur wappert weer fier van de Rijnsburgse toren. Genootschap Oud Rijnsburg
Aarzelend waren de inwoners van Rijnsburg naar buiten gekomen om het nieuws van de capitulatie met elkaar te delen. Hier en daar werden al vlaggen uitgehangen en aan de Oegstgeesterweg bij de Chr. Ger. Kerk stonden groepjes mensen te praten en tuurden naar de verlaten Rijnsburgerweg in de richting van Leiden of er al een glimp van de bevrijders te zien was.
Op zeven mei verscheen de laatste uitgave van het illegale blad Trouw. Er werd alsnog tot voorzichtigheid gemaand met betrekking het uitsteken van de vlaggen. Men werd gevraagd te wachten tot de vlag weer van de NH kerktoren zou wapperen. Die middag stond in het teken van de dankdiensten die worden gehouden. De Klink was belast met het bekendmaken van de verdere bijzonderheden. Vier mannen van de Rijnsburgse BS droegen plechtig de Nederlandse driekleur naar de kerk waar hij vervolgens werd gehesen.
Op 9 mei arriveerde er een Canadese jeep met twee officieren van de Royal Mounted Police in het dorp. Op het schoolplein van de Wilhelminaschool stond de Rijnsburgse BS aangetreden. Zij werden geïnspecteerd door de Canadezen. Het was een zonnige feestelijke dag en de Canadese jeep werd door de Rijnsburgers, hoe kan het ook anders, vol met tulpen gelegd.
De praalwagen van de Gereformeerde meisjesvereniging in de Burg. Meijboomstraat. Op de achtergrond is nog juist de toren van de oude Petrakerk te zien. Genootschap Oud Rijnsburg
Höweler had zijn taak als burgervader weer opgepakt en een feestcomité zorgde op 16 en 17 mei voor een waar dorpsfeest compleet met een optocht. In zijn feestrede op de stoep van het oude Raadhuis herdacht Höweler de gevallenen en gaf blijk van ieders blijdschap van de bevrijding. Hij citeerde de 33e Psalm “het briesend paard moet eindelijk sneven”. Hij spreekt ook de wens uit dat er een Oranjevereniging wordt opgericht. Dit met name voor de kinderen, want in het arme Rijnsburg hadden velen van hen nog nooit een dorpsfeest gezien.
Het feest werd gevierd met eenvoudige middelen. Mensen stroomden samen met muziek en dans om de bevrijding te vieren. Er was zaklopen, stoelendans en op de Koestraatbrug werd een groot vreugdevuur ontstoken. Op sommige plaatsen werden er zelf primitieve dansvloertjes aangelegd en dansten jonge stelletjes op de klanken van een koffergrammofoon. Langs de Vliet en om de Wilhelminaboom werd er onder begeleiding van muziekvereniging Wilhelmina gedanst op de maten van de Hoki Poki. Het feest was compleet.
De Nederlandse vlag wordt door leden van de BS naar de NH kerk gedragen. Genootschap Oud Rijnsburg
Net als in menige Hollandse gemeente wierp ook in Rijnsburg het afrekenen met NSB-ers en Duitsgezinden een smet op de feestvreugde. In de roes van de bevrijding werden er op het plein van de Julianaschool in de Hofstraat onder massaal gejoel een aantal vrouwen kaalgeschoren. Hiertegen klonken weliswaar protesten, maar toen was het kwaad al geschied. De NSB-ers werden door de BS gearresteerd en naar de interneringskampen afgevoerd.
Groentehandelaar Willem Brussee met zijn dochters Hannie en Gré voor hun huis aan de Langevaart. Genootschap Oud Rijnsburg
Er was nog steeds sprake van schaarste en een groot aantal levensmiddelen waren nog steeds op de bon. De Rijnsburgse tuinders die in de oorlogsjaren het grootste gedeelte van hun gewassen in het kader van de voedselvoorziening aan de Duitsers af hadden moeten dragen, waren nu weer in de gelegenheid om hun producten voor de handel aan te bieden. Willem Brussee, groentehandelaar uit de Langevaart, kon zijn bloemkool en aardappelen weer vrij verhandelen. Hij had een neef van hem uit Katwijk van een een stuk verduisteringskarton een reclamebord laten maken met de volgende tekst:
Na zeer veel leed en narigheid, zijn we nu de Duitsers kwijt. Geen aardappels meer naar ’t naziland, ze blijven nu in Nederland!
Willem Brussee
Mei 1945
In tegenstelling tot Katwijk en Valkenburg had Rijnsburg voor de oorlog geen Oranjevereniging. Pas in mei 1945 was de eerste Rijnsburgse Oranjevereniging een feit. In het bijzijn van burgemeester Höweler vond de oprichtingsvergadering op de laatste woensdag van deze maand plaats in zaal Vliethof. Het voorstel om tot de daadwerkelijke oprichting van de Oranje Vereniging te komen, komt van de heer J. Verhave en wordt met algemene stemmen van de vergadering aangenomen. In overleg met het vorige Oranje Comité – dat vóór de oorlog zorg droeg voor activiteiten om de Oranjes een warm hart toe te dragen – werd het eerste bestuur gekozen. Waarbij de volgende verdeelsleutel gehanteerd werd: 6 Gereformeerden, 6 Nederlands Hervormden, 1 Rooms Katholiek en 1 Christelijk Gereformeerd bestuurslid.
Onder het puin bedolvenDoor Gods goedheid zijn wij bevrijd, groot zijn de offers onzer bondgenoten en illegale strijders welke gebruikt zijn. Daarom hebben wij de belangrijke taak om ons land en volk weer de plaats te geven die het behoort. Dit alles is mogelijk wanneer wij eendrachtig samenwerken op alle terreinen waar dit enigszins mogelijk is.
Burgmeester Höweler
tijdens de oprichtingsvergadering van de Rijnsburgse Oranjevereniging, 30 mei 1945.
Buiten loeien de sirenes van het luchtalarm al minuten achtereen. De bevolking van Rotterdam zoekt koortsachtig een schuilplaats in gebouwen en kelders. Duitse bommenwerpers zaaien dood en verderf in een poging om het Nederlandse leger op de knieën te krijgen.
Vijf dagen geleden zijn de Duitsers ons land zonder waarschuwing binnengevallen en sindsdien woeden er hevige gevechten in de stad aan de Maas. Fallschirmjagers zijn geland om de spoorbruggen, Koninginnebrug en de Willemsbrug in te nemen om zo contact te maken met de noordoevers van de Maas en zo door te stoten naar de Vesting Holland.
Het gezin Mikx met rechtsonder Anna van Eck. E. Wolthaus
Rond half twee op de veertiende mei 1940 barst het bombardement los dat de binnenstad van Rotterdam binnen een kwartier veranderd in één rokende puinhoop. Ongeveer achthonderd mensen vinden hierbij de dood en ruim tachtigduizend zijn dakloos. Nederland werd hierdoor op haar knieën gebracht. De Hollanders hadden geprobeerd overgaveonderhandelingen te voeren, maar door slechte communicatie en onhandige bevelvoering was het Nederlandse opperbevel er niet op tijd in geslaagd om dit allesvernietigende bombardement te voorkomen.
Onder de slachtoffers van het bombardement bevindt zich de familie Mikx. Vader Petrus, moeder Catharina, hun kinderen Bernard en Theodora worden samen met hun dienstbode Anna van Eck onder het puin bedolven. Het gezin woonde aan de Kipstraat 69 nabij het oostelijk havengebied. Vader Petrus, 58 jaar, oud was kerkmeester van de RK kerk van de H Rosalia aan het Rodezand in Rotterdam. Deze oorspronkelijk in 1779 als schuilkerk gebouwde kerk werd in 1935 gerestaureerd en kreeg het zijn nieuwe voorbouw aan het Rodezand.
Op 2 augustus 1906 was Petrus Mikx getrouwd met de 28 jarige Catharina Wilhelmina Petronella Smulders en in 1907 werd hun eerste kind Patricius geboren. Naast Theodora en Bernard, tijdens het bombardement 23 en 27 jaar oud, kreeg het stel nog een aantal kinderen. Deze verbleven op dat moment als kloosterlingen elders in het land. Naast de leden van het gezin Mikx kwam ook Johanna Gerdina Margaretha van Eck om onder het puin. Zij was als 16 jarig meisje in 1906, na het trouwen van Petrus en Catharina Mikx, als bode bij hen in dienst gekomen.
Het bidprentje voor de familie Mikx. E. Wolthaus
Na twee weken onder het puin gelegen te hebben worden begin juni de lichamen van Petrus en Catharina, Benard en To Mikx en Anna van Eck geborgen. De overgebleven kinderen krijgen hierdoor eindelijk uitsluitsel en melden het overlijden van hun ouders in de landelijke pers. Door de chaos en de vele slachtoffers is het niet makkelijk om op korte termijn een waardige begrafenis te regelen. De oudste zoon van het gezin Mikx, Patricius brengt echter uitkomst. Patricius is inmiddels als Pater econoom verbonden aan het Missiecollege in Katwijk aan den Rijn. In 1932 was hij vanuit Weert naar Katwijk gekomen en zou de geschiedenis ingaan als de ‘bomenpater’. Hij zorgt er persoonlijk voor dat de lichamen van zijn familie en Anna van Eck naar Katwijk aan den Rijn worden overgebracht. Op dinsdag 4 juni 1940 worden ze bijgezet op het RK kerkhof in Katwijk aan den Rijn.
In de kapel en in de zijkapellen van de Wilbert zijn na de oorlog acht gebrandschilderde ramen geplaatst ter nagedachtenis aan de familie Mikx. Patricius Mikx heeft na de oorlog contact gezocht met Karel Trautwein, een glazenier uit Haarlem en gespecialiseerd in religieuze taferelen. Mikx gaf hem opdracht om deze ramen voor hem te ontwerpen. De ramen zijn niet alleen een herinnering, maar de thema’s geven de personen en plaats ook weer.
Het symbool van de vissen en het brood als tekenen om ons te herinneren aan onze eenheid met Christus.
Pater Patricius Mikx