Dit Baupunkt bestond uit drie delen. Geheel noordelijk had je het zuidelijke gedeelte van de radarstelling Gerät Freya. Een stukje zuidelijker lag de commandopost van de Heeres Küsten Artillerie Abteilung 1230, en nog zuidelijker lag de landmachtbatterij Heeres-Küsten-Batterie 5./1230 “Katwijk Alt”. Al met al een behoorlijk uitgebreid Baupunkt. Dit was in de verdediging ook wel terug te vinden.
In het zuidelijke gedeelte van de stelling “Gerät Freya” lagen een aantal munitiedepots, mitrailleursnesten, loopgraven, een opslagruimte en een opstelplaats voor een zoeklicht. Het zoeklicht had een diameter van 150cm. Dit geheel was omgeven door prikkeldraad versperringen.
Vanuit deze commandopost werd onder andere bevel gevoerd over batterie Katwijk-Alt. Batterie Katwijk-Neu was ook een batterij van de Heeres Küsten Artillerie Abteilung 1230. Ook over deze batterij werd dus bevel gevoerd. De commandopost bestond uit een complex van grote en een paar kleine bunkers, onderling met elkaar verbonden door gangen. Het betrof hier een m152 Markostand, een 117 Befehlsstand, 2 woonbunkers van het type 502, een groot wooncomplex met 2 verdiepingen, een tobruk aan zeezijde, een waterbergplaats, een aantal onderkomens en bergplaatsen. Landverdediging had de commandopost niet. Dit werd verzorgd door een 612 die bij “Katwijk-Alt” richting land gericht stond. Ook kon het geschut in de open beddingen daar naar de landkant vuren.
Batterie “Katwijk-Alt” was een grote landmachtbatterij ten zuiden van de commandopost van de Heeres Küsten Artillerie Abteilung 1230. De batterij omvatte ongeveer 50 bunkers, waarvan er 11 Ständig waren, en dus een wand- en dakdikte van meer als 2 meter hadden. Het hart van de batterij was de grote vuurleidingpost van het type 636. Deze lag centraal in het gebied van de batterij. Aan weerszijden van de Leitstand werden 2 grote open beddingen gebouwd gebaseerd op het type L401. Het werkelijke type van deze SK beddingen was “L401 vergrössert”, omdat de originele diameter van de bedding vergroot was naar 11 meter. Deze beddingen waren op allerlei verschillende manieren gecombineerd met 621 woonbunkers en type 607 munitiebunkers. Ook bevonden zich binnen de batterij nog 4 kleine open beddingen, welke in het zuiden van de stelling lagen. Er waren aan de strandzijde 3 geschutsbunkers gebouwd die het strand voor de batterij bestreken. Dit waren 2 bunkers van het type 612, en 1 bunker van het type 667. De 667 en 1 van de 612’s hadden de geschutsopening aan de noordwestzijde en de meest zuidelijke 612 had deze aan de zuidwestzijde. In deze strook langs het strand waren ook verschillende tobruks en kleine observatiepostjes aangebracht. Net als bij de stelling “Gerät Freya”, stond ook hier een zoeklicht opgesteld met diameter 150cm. Deze stond in het zuiden van de stelling bij de kleine open beddingen. Ook stond er tussen de twee meest noordelijke L401 beddingen een FuMO5-radarsysteem opgesteld. Deze hoorde bij de stelling “Gerät Freya”, waar een Würzburg installatie stond. Aan de landzijde waren 2 geschutsbunkers van het type 612 gebouwd. Deze bunkers stonden zo gericht dat zij de hele rand van de batterij aan landzijde besloegen. De meest noordelijke vervulde hier ook een verdedigende functie voor het noordelijker gelegen hoofdkwartier. Voor de rest lagen er verspreid over de batterij nog wat kleine werkjes. Hierbij moet gedacht worden aan bergruimten, een sauna, een wateropslagplaats, wasruimten et cetera.
De 117 Befehlsstand, die ook deel uitmaakte van de commandopost, was gebouwd achter de eerste duinenrij, omdat deze bunker geen observatieve functie had. Deze bunker werd gebruikt voor ruimtes voor radioapparatuur, officieren en onderofficieren. De bunker zat vastgebouwd aan het grote woongebouw.
Het grote woongebouw lag aan een loopgraaf die voor de 117 begon. Over de loopgraaf waren bogen gemetseld waar het nodige camouflage materiaal overheen gelegd kon worden.
De 4 beddingen van het type L401 vergrössert waren, zoals al eerder gezegd, op verschillende manieren gecombineerd met woonbunkers van het type 621 en munitiebunkers van het type 607. Deze combinaties zorgden voor unieke bunkers. In de beddingen was het hoofdgeschut van de stelling opgesteld. Dit bestond uit 4 stukken 150mm geschut, maar werd later vervangen door drie kanonnen van het kaliber 170mm. Hierdoor kwam dus 1 van de beddingen leeg te staan. Dit geschut stond op wielen en kon via een opening aan de achterzijde van de open bedding naar binnen gereden worden, wat overigens een gigantische klus was. De kanonnen konden ook naar landzijde vuren. Vanuit de bedding waren via trappen en gangen de bunkers te bereiken. De 607 munitiebunkers hadden 2 kamers om munitie in op te slaan. aan beide kanten van de beddingen waren tobruks aangebouwd.
De 636 Leitstand was een gestandaardiseerd ontwerp. De vuurleidingpost had 2 observatieniveaus. de eerste was een kijkspleet aan de zeezijde van de bunker. Hier stonden hoekmeters opgesteld. Op het dak was het andere observatieniveau gesitueerd. Hier bevond zich een afstandmeter. Verder waren er in de bunker een rekenruimte, een officiersruimte, een radiokamer, een berichtenkamer, een manschappenruimte en een nabijverdedigingsruimte. De bunker was zo goed en zo kwaad als het ging ingegraven om haar zo min mogelijk op te laten vallen.
De M152 Markostand was een van de bunkers voor de bevelvoering. De M in het type van de bunker geeft al aan dat dit een marine ontwerp was. De bunker stond op de eerste duinenrij, zodat er vanuit de luifel van de bunker een goed overzicht was. Deze luifel was overigens het enige gedeelte van de bunker dat te zien was. Aan de landkant was ook niets van de bunker te zien. Er moest via een loopgraaf naar een binnenplaats beneden landniveau gelopen worden om de bunker te kunnen betreden. Ook was de bunker aan de zeekant extra versterkt met een wanddikte van 3 meter. Normaliter werd deze bunker met een wanddikte van 2 meter uitgevoerd. In de bunker waren er naast de reguliere ruimtes een officiersruimte, een ruimte om gegevens te verwerken en een zendruimte. Op de bunker was een speciaal gedeelte gemetseld om een afstandsmeter op te stellen (Raumbild-Entfernungsmesser). Met dit apparaat kon de afstand tot een doel bepaald worden.
De 502’s lagen ook een stuk onder landhoogte omdat gangen en loopgraven verbonden waren met deze bunkers. Deze bunkers boden plaats aan ongeveer 20 man infanterie per stuk.
Binnen dit Stützpunkt werden zes bunkers van dit type geplaatst. Vier daarvan waren gebouwd in combinatie met een geschutsbedding van het type L401 Vergrossert. De bunker bood slaapruimte voor 10 personen.
Stützpunkt XXXV HDit Baupunkt bevond zich aan de zuidkant van de Astridboulevard te Noordwijk aan Zee. Hier was een twintigtal bunkers gebouwd, waarvan er 2 een Nederlandse oorsprong hadden (1914-1918). De Nederlandse werkjes waren in 1939 al uitgegraven door het Nederlandse leger tijdens de mobilisatie. 2 bunkers hadden een wand en dakdikte van 2 meter. Dit was een bunker van het type 612 en een van 667. Deze stonden langs de duinen aan het strand, gepositioneerd met de schootsrichting naar zuidwest. De bunkers werden bemand door de 11./A.R.16 (L)
Mijnen in de netten en op het strandEen fenomeen waar kustplaatsen in de tweede wereldoorlog met te maken kregen was het aanspoelen van allerlei wapentuig. En dan met name met het aanspoelen van zeemijnen. Dit waren zeemijnen zowel van Duitse als Nederlandse makelij.
De Russisch-Japanse oorlog van 1904 tot 1905 was het eerste belangrijke conflict waarbij veel schepen verloren gingen door zeemijnen. Zowel door de Russen als de Japanners werd de mijn op grote schaal ingezet en aan beide kanten werden hierdoor belangrijke verliezen geleden. Naar aanleiding van deze bevindingen richtten alle belangrijke marines in de wereld een mijnendienst op. De Koninklijke Marine deed dit in 1907.
Vóór de Eerste Wereldoorlog was de ontwikkeling gericht op de contactmijn. Deze bolvormige drijvende mijn bestond uit een gewicht dat het wapen onder water hield met een verbindingskabel naar de eigenlijke drijfmijn, die was voorzien van een kabel en van korte uitstekende punten, zogenaamde Hertz hoorns genoemd. Deze bevatten elk een glazen buisje met zuur. Als zo’n hoorn werd verbogen of beschadigd, brak het glas. Dan kwam er zuur vrij dat een electrische impuls de lading stuurde, waarna de mijn explodeerde.
De eerste kennismaking met een exploderende zeemijn had de KW78 “Excelsior” van de rederij Kennemerland die in maart 1938 voor de Deense kust een mijn in haar netten kreeg. Gebeurde dit voor de Nederlandse kust dan had de schipper de instructie om de mijn af te leveren bij het fort voor de haven van IJmuiden alwaar hij veilig gedemonteerd kon worden. Echter in de praktijk wilde men zo snel mogelijk weer van het explosief af en werd het linea recta weer overboord gezet. In het geval van de “Excelsior”ging het om een verroeste zeemijn uit de eerste wereldoorlog. Het ding was dusdanig doorgeroest dat de bemanning het wel aandurfde om de mijn zelf uit elkaar te halen. Dat dit toch specialistenwerk is bleek uit het feit dat de aanwezige springstof ontplofte bij het gesleutel aan de mijn. De Katwijker J. van Duivenvoorden raakte ernstig gewond en moest met spoed in het ziekenhuis van Esbjerg opgenomen worden. Hij moest uiteindelijk een oog en één van zijn handen missen.
Katwijk kreeg op 9 september 1939 voor het eerst te maken met een gemeentelijke waarschuwing voor alle bewoners voor het aanspoelen van zeemijnen. Dit waren voornamelijk zeemijnen die na het afkondigen van de mobilisatie in augustus 1939 door de Koninklijke Marine voor de Nederlandse kust waren gelegd. Om te voorkomen dat de sluizen bij het gemaal beschadigd zouden raken werd er een een groot net over de volle lengte van het uitwateringskanaal gespannen. Dit was geen overbodige luxe want op 4 december 1939 meldt het Leidsch Dagblad dat er niet minder dan zeven zeemijnen aan waren gespoeld in Katwijk. De gehele Boulevard werd door de militaire autoriteiten afgezet waarna drie van de zeven konden worden gedemonteerd. De busdienst naar Den Haag moest worden omgeleid door het dorp. Het totale aantal aangespoelde mijnen tussen Wassenaar en Noordwijk kwam hiermee op eenendertig.
De Burgemeester der gemeente Katwijk brengt ter algemeene kennis dat onder de huidige omstandigheden de mogelijkheid groot is dat mijnen aanspoelen, welke ernstig gevaar opleveren voor ondeskundigen.
Een ieder, die een aangespoelde mijn op de kust aantreft, wordt dringend verzocht daarvan ten spoedigste mededeeling te doen aan den Commandant van het Kustwacht-detachement, gevestigd in de Hervormde School aan de Jan Tooropstraat te Katwijk aan Zee.
Katwijk, 9 September 1939
De Burgemeester van Katwijk – Mr. W. J. Woldringh van der Hoop.
Op 19 augustus 1940 wordt er melding gemaakt van drijvende mijnen voor de Katwijkse kust. Er spoelden er vervolgens drie aan op het zuiderstrand. Honderden belangstellenden moesten door de politie worden weggestuurd. Eind september 1940 spoelden er een tweetal zeemijnen aan op het strand. Ter hoogte van de muziektent aan de Boulevard werd er op 27 september s’nachts een zeemijn gevonden door de Duitse Grenzpolizei. Deze was in de tweede wereldoorlog verantwoordelijk voor de grensbewaking van de door Duitsland bezette gebieden. De Nederlandse politie kreeg in dit geval het bevel om het omliggende strand af te zetten. Echter gedurende de dag kreeg men op de 28e te maken met nog een aangespoelde mijn. Dit keer gevonden door de Nederlandse politie aan het einde van de Zuid boulevard. Op 6 december 1940 spoelden er op één dag vijf mijnen aan, en was men wederom gedwongen om de hele Boulevard af te zetten.
Een aangespoelde mijn op het Katwijkse strand. E. Wolthaus
In oktober 1941 raasde er een zware zuidwester storm langs de Nederlandse kust. Hierbij werden er een groot aantal Duitse zeemijnen losgeslagen. De kabel die de mijn op zijn plek hield brak dan los van het gewicht op de bodem van de zee. Tijdens deze storm werd er op 15 oktober bij de watering door strandwacht J. de Jong een Duitse mijn aangetroffen. Op dat moment was dat gedeelte van het strand ten noorden van het uitwateringskanaal afgezet voor schietoefeningen. De Jong werd bij de mijn op wacht gezet om te voorkomen dat er nieuwsgierige Katwijkers een kijkje kwamen nemen. Aangespoelde zeemijnen trokken in de regel veel bekijks, maar waren niet geheel ongevaarlijk voor omstanders. Later die dag werden er nog een tweetal mijnen gevonden voor Hotel de Zwaan en bij het Waaigat waarvan melding werd gemaakt bij de Nederlandse politie.
Het onschadelijk maken van zeemijn was een secuur klusje en gebeurde als het even kon op het strand zelf. De explosieve lading werd verwijderd en de mijn werd op een vrachtauto gerold waarna hij afgevoerd kon worden. Lukt het niet de mijn ter plekke onschadelijk te maken, dan werd hij op het strand tot ontploffing gebracht. Dit gebeurde in de regel niet zonder de nodige glasschade. Het gebeurd regelmatig dat zover als in het dorp de ruiten er collectief uitvlogen als men weer eens een zeemijn gecontroleerd liet exploderen. Het kwam ook voor dat men te maken kreeg met een ongeplande ontploffing. Op 29 november om 06:50 raakte een zeemijn de stenen van de watering en explodeerde. Bij Van Paridon in de Voorstraat, bij Thiele aan de Strandweg en bij Buis en Simon de Wit op de Sluisweg sneuvelden de etalageruiten. Om procesverbaal op te kunnen maken werd de schade door de politie opgenomen. Tweehonderd andere woningen in het dorp hadden eveneens aanzienlijke glasschade.
De haven van IJmuiden, met op de voorgrond enkele Katwijkse schepen. E. Wolthaus
Zeemijnen, al dan niet losgeslagen, waren een ook groot gevaar voor de kustvisserij. Op 11 maart 1942 liep de Katwijkse logger KW 26 “Aafje”op een zeemijn. Hierbij kwamen Huig Aandewiel (37 jr.), Cornelis van Duijvenbode (27 jr.), Jan van Duijvenbode (54jr.), Arie Guijt (35jr.) en Jacobus Hoek (33 jr.) Op 21 augustus 1943 liep de KW 91 “Alida” bij IJmuiden op een mijn. Hierbij vielen twee gewonden waarvan de schipper blijvend invalide raakte. Het schip werd behouden binnengebracht door de VL 61 en de KW38 waarna het naar scheepswerf Stapel in Spaarndam werd vervoerd. De vijfkoppige bemanning werd vervolgens door de Visserij Centrale IJmuiden via de radio gesommeerd om zich te melden bij de haven Uberwachungstelle om door de Duitse autoriteiten te worden gehoord. Op 4 juni 1944 raakte de KW 216 “Cornelia”, eveneens voor de haven van IJmuiden, een Duitse mijn. De Katwijkers Dirk van der Plas (32jr.), Jacob van Roon (29 jr.) en Jan Wagemaker (36 jr.) lieten hierbij het leven. De schipper kon ternauwernood worden gered. De motorsloep was eigendom van Huibert Messemaker en Jan Wagenmaker.
In oktober 1945 waren de Noordzee en het kanaal weer geheel vrijgegeven voor de visserij, en werd er weer zover als onder de Engelse kust gevist. Na de twee wereldoorlogen hebben vissers nog vaak zeemijnen in hun netten gevonden. Als de mijnen niet meer verbonden zijn met hun kabel en afdrijven, kunnen ze de oorzaak zijn van ongelukken, zowel op zee als op het strand bij het aanspoelen van de mijnen. Hierbij zijn een groot aantal Katwijkse vissers om het leven gekomen. De namen van de vissers die in beide wereldoorlogen op zee bleven staan vermeld op het in 2005 onthulde, en door Gerard van der Leeden ontworpen, monument aan de noordzijde van de boulevard.
Stützpunkt XXXVa HDeze luchtafweer batterij bevond zich nabij het oude stoomgemaal in Katwijk aan Zee. Tegenwoordig is hier camping de Noordduinen te vinden. In de batterij bevonden zich vier open beddingen, waarin het luchtdoelgeschut stond opgesteld. Deze beddingen stonden langs een weg die door de batterij heen liep. De weg liep in een cirkelboog door de batterij heen zodat de aanvoer van munitie en andere goederen gemakkelijk afgehandeld kon worden. In het hart van de stelling stond een vuurleidingpost, die aangesloten was op een gangenstelsel. Dit kleine gangenstelsel verbond 8 bunkers met elkaar. Het ging hier om de vuurleidingpost, een wasgebouw, twee woongebouwen, een tobruk, twee schuilplaatsen en een bunker die waarschijnlijk als officiersverblijf diende. Rond het gangenstelsel en de beddingen waren nog een aantal bunkertjes gebouwd. Dit waren voornamelijk bergplaatsen en tobrukjes. Over het gehele terrein wat de batterij besloeg liepen loopgraven die de losse bunkers met elkaar verbonden.
Aan de oostzijde van de camping is nog een tobruk te vinden.
De tobruk aan de rand van de camping. D. Hoek
Tijdens een renovatie van de camping in de jaren ’70 is het gangenstelsel voor een groot deel afgebroken. Het campingterrein is toen uitgevlakt en de bunkers die men tegenkwam zijn gesloopt. Er kwamen namelijk steeds meer klachten van campinggasten die hun haringen krom sloegen op de daken van de verdedigingswerken.
De crash van Eric DitmarschHet is 13 februari 1945. Officier vlieger Eric Ditmarsch en diens Leader, kapitein L.M. Meijers, zijn in hun MK XVI.E serie Spitfires op een gewapende verkenningsvlucht boven bezet Nederland. Om 09:15 zijn ze samen met tien andere Spitfires in secties van twee vertrokken van vliegbasis Woensdrecht. Beide heren hebben de opdracht gekregen op zoek te gaan naar willekeurige Duitse doelwitten.
Er wordt direct koers gezet naar zee en langs de kust vliegen ze naar Den Haag. Bij Den Haag aangekomen gaan de Spitfires evenwijdig aan de kust boven land vliegen. Ter hoogte van Valkenburg worden ze door FLAKFlugabwehrkanone, de benaming voor Duits luchtafweer geschut beschoten, waarbij Meijers meteen omhoog gaat om de luchtdoelgranaten te ontwijken, en Ditmarsch landinwaarts afwendt. Inmiddels bevinden Meyers en diens wingman Ditmarsch zich boven de Rijksweg 4, de huidige A44, en vliegen richting Amsterdam. Deze drukke weg tussen Amsterdam en Den Haag is bij geallieerde vliegers met name populair omdat de gelegenheid tot een fraai stukje prijsschieten op een Duits konvooi zich daar regelmatig voordoet. Het is voor beide heren dan ook geen onbekende route.
Bij het zien van een Duits voertuig ter hoogte van de Elsgeester polder aarzelt Meijers geen moment en zet de aanval in. Met gierende motor duikt de Spitfire naar beneden. Dan gaat het plotseling vreselijk mis. Op het moment dat Meijers als eerste het vuur opent maakt Ditmarsch een dusdanig onverwachte manoeuvre dat hij zich plotseling in diens vuurlijn bevindt. De staart van Ditmarsch’s toestel wordt er finaal afgeschoten en belandt aan de zuid-oostelijke kant van de A44 ter hoogte van de Vinkenweg. Ook breekt een van de vleugels van het toestel af en komt naast de schuur van de familie de Ruiter aan de overkant van de weg terecht. Hierdoor is de Spitfire volledig onbestuurbaar geworden. Vanwege de geringe hoogte is Ditmarsch niet meer in staat om zich door middel van zijn parachute in veiligheid te stellen waarna het toestel zich met grote snelheid ter hoogte van het Groene kerkje bij Oegstgeest in een slootkant boort. De klap van de inslag is zo groot dat de zware 12 cylindermotor van de Spitfire finaal loskomt van de romp, 30 meter door het weiland rolt en pas in de daarop volgende sloot tot stilstand komt. Meijers vliegt nog enkele malen over het wrak en zet daarna koers naar het westen. Het is kwart voor tien op dinsdagochtend 13 februari 1945.
De crash wordt vanaf de grond gadegeslagen door Martin de Jong. Hij is met zijn vader, die een kruidenierszaak heeft, onderweg naar het hoofddistributiekantoor in Oegstgeest om zijn distributiebonnen in te gaan leveren. Martin is meegegaan op de transportfiets voor het geval ze alvast wat levensmiddelen mee kunnen krijgen. Halverwege de Vaart komt zijn vader erachter dat hij de opgeplakte bonnen vergeten is en stuurt zijn zoon terug naar huis om ze op te halen. Op de terugweg, ter hoogte van het Groene kerkje, ziet Martin plots blauwe vlammetjes en rookwolkjes op het wegdek. Het duurt even voordat hij in de gaten heeft dat twee jachtvliegtuigen op een Duits voertuig schieten. Langs de weg zijn overal schuttersputjes gegraven, maar hij ziet er op dat moment zo snel geen één. Hij kruipt daarom maar snel achter een versperringspaal, die ingegraven zijn om te voorkomen dat er zweefvliegtuigen kunnen landen op de snelweg. Steeds als er weer een salvo uit de boordwapens komt kruipt hij om de paal heen te einde dekking te zoeken. Plotseling vliegt er een stuk vleugel van één van de Spitfires af en komt zijn kant op. Met een klap vliegt het tegen de paal aan waar hij achter zit. Het vliegtuig zelf stort even verder in de polder neer. Het stuk aluminium dat hem geraakt had heeft drie ribben bij hem gekneusd of gebroken, dat is niet precies duidelijk. Hij wordt vervolgens door een voorbijganger op de bagagedrager van zijn eigen fiets naar huis gebracht, waarna hij drie weken aan bed is gekluisterd.
Er kwamen twee vliegtuigen van verschillende kanten, op een gegeven moment vlogen er brokken van een van de toestellen af, het vliegtuig stortte neer. Ik dacht dat zij elkaar geraakt hadden, want er was geen mof in de lucht, en er werd ook niet op de toestellen geschoten
Martin de Jong
Ooggetuige van de crash
Het 322 Sqdn te Biggin Hill in december 1944. Als zevende van links in de middelste rij staat Flight Officer Eric Ditmarsch. NIMH
Eric Ditmarsch werd geboren op 27 november 1922 in het toenmalig Nederlands Indië. Om precies te zijn in Semarang, een stad aan de noordkust van het eiland Java, Indonesië. Het is de hoofdstad van de provincie Midden-Java (Jawa Tengah). Bij het uitbreken van de oorlog was hij 17 jaar en meldde hij zich bij de marine. Na zijn opleiding tot jachtvlieger werd hij op 11 november 1944 ingedeeld bij het Dutch 322 squadron. Als Officier Vlieger der 3e klasse van de Marine Luchtvaart Dienst is hij gedetacheerd bij de RAF. Zijn personeelsnummer was 172037. Uiteindelijk zal hij bij het 322 Squadron 9 operationele vluchten van een uur uitvoeren. Hij werd door zijn collega’s beschouwd als een voorbeeldige nieuwkomer en een populair lid van het squadron.
Lourens Marinus Meijers werd geboren op 17 januari 1920 in Groningen. Op 14 mei 1940 verliet hij zijn ouderlijk huis en fietste naar Scheveningen waar hij aan boord van de N.Z.H.R.M reddingsboot de Zeemanshoop ging en naar Engeland voer. Op 19 februari 1941 nam hij dienst bij de RAF en brengt het grootste gedeelte van dat jaar door in training. In november 1941 behaalde hij zijn vliegbrevet. In januari 1942 werd hij als Flight Sergeant Meijers geplaatst bij het 602 RAF Redhill, Surrey. Bij het 602 kreeg hij ook zijn bijnaam, Lucky Lou Meijers, omdat hij op de terugweg van een missie boven bezet Frankrijk ternauwernood wist te ontsnappen aan een formatie Duitse Focke Wulfs. In juni ’42 wordt hij naar de instructeursopleiding in RAF Annan, Dumfrieshire overgeplaatst. Doel hiervan is de training van de Nederlandse piloten te verbeteren. Van december ’42 tot januari ’43 ontving hij zijn instructeurstraining in Sutton Bridge, Lincolnshire. Na de oprichting van het 322 Dutch squadron vloog hij hierbij van 12 juni 1943 tot en met 29 april 1945. In totaal heeft hij 149 operaties gevlogen, met in totaal 188 operationele vlieguren. Voor het neerhalen van een V1 ontvangt hij het Vliegerskruis. Hij zal tot 1948 verbonden blijven aan de luchtmacht.
Het 322 (Dutch) Squadron RAF is het oudste operationele squadron van de Nederlandse Koninklijke Luchtmacht. Het werd op 12 juni 1943 opgericht en was het eerste squadron van de RAF dat geheel uit Nederlandse militairen bestond. Prins Bernhard kreeg in Hatfield op 23 september 1940 in een Tiger Moth zijn eerste vliegles. De prins haalde zijn brevet op 9 mei 1941. Hij werd daarna de grote drijfveer achter de oprichting van het Dutch Squadron binnen de RAF. Een voorstel tot de oprichting hiervan werd in maart 1942 ingediend bij het Britse Ministerie van Luchtvaart. De eerste militairen kwamen van het No 167 Squadron RAF van de Woodvale basis. Daarna werden veel Engelandvaarders in het squadron opgenomen.
Eric Ditmarsch, staande derde van rechts, tijdens zijn vliegeropleiding in augustus 1943. NIMH
Pilot Officer N.W. Sluyter neemt op 31 juli 1943 een grijze roodstaartpapegaai mee naar vliegbasis Woodvale waar het Dutch 322 SQ op dat moment gestationeerd is. Hij heeft de vogel in Londen aangeschaft als mascotte. Het idee wordt geboren om de vogel in het embleem te verwerken. De embleemspreuk van het Dutch 322 SQ luidt aanvankelijk “Niet praten maar schieten”. In opdracht van het ministerie van Oorlog moet dat echter worden vervangen door “Niet praten maar doen”. Op 4 maart 1945 worden het embleem en de spreuk goedgekeurd door Koning George VI. De papegaai Polly Grey zal als mascotte een belangrijke rol gaan spelen in de historie van het squadron. Polly maakt het nodige mee tijdens de Engelse periode. De papagaai leert jenever drinken en gaat kopje onder in een vijver met een enigszins beschonken vlieger. Ook weet hij een keer te ontsnappen, maar na het uitloven van een geldelijke beloning komt de mascotte toch weer terug. Als het squadron begin januari 1945 in Nederland wordt gestationeerd, blijft Polly achter omdat er in Engeland beter voor hem kan worden gezorgd.
Het 322 Dutch Squadron is van 1 november ’44 tot 3 januari ‘45 gestationeerd op Biggin Hill ten zuid oosten van Londen. Bij de overplaatsing naar Woensdrecht zet Ditmarsch voor het eerst sinds het uitbreken van de oorlog voet op Hollandse bodem. Nadat het zuiden van Nederland bevrijd was en vliegbasis Woensdrecht niet meer door de Duitsers werd gebruikt als Luftwaffe-basis, werd het 322 Dutch Squadron met een aantal Spitfire MkXVI jachtbommenwerpers op 3 januari 1945 naar Woensdrecht gestuurd. Het zou het vliegveld worden waar de eerste Nederlandse vliegers landden. Het squadron was op dat moment onder het bevel van S.Ldr H. L. O’Neill.
Een deel van de propeller van de Spitfire is in het bezit van de Historische Kring Voorhout. E. Wolthaus
Wat er over is van de Spitfire IRK 892 ligt met het levenloze lichaam van Eric Ditmarsch in het talud van een grenssloot in de polder tussen Oegstgeest en Voorhout. Duitse troepen zijn snel ter plaatse om zich op de hoogte te stellen van de situatie en het weiland waar het toestel is neergekomen af te zetten. De crash site krijgt bewaking toegewezen om nieuwsgierigen op een afstand te houden. De twee soldaten belast met de bewaking worden ingekwartierd in het huis van de familie de Ruiter aan het eind van de Vinkenweg te Rijnsburg. Als zij enkele dagen later weer vertrekken nemen wordt de portemonnee met huishoudgeld van het gezin de Ruiter door hen meegenomen. Al snel zijn de Duitsers er achter dat de piloot van de Spitfire geen Engelsman is, maar een Hollander in Geallieerde dienst. Dit wekt de woede van de Ortskommandant, die het bevel geeft om het lichaam van Ditmarsch in het toestel te laten zitten als waarschuwing naar de inwoners van de omliggende dorpen. Echter de pastoor van de RK St. Bartholomeuskerk in Voorhout trekt zich het lot van Ditmarsch aan en begeeft zich dagelijks naar het kantoor van de Ortskommandant om te pleiten voor de gelegenheid om hem te mogen begraven. Na enige dagen krijgt men toestemming om het lichaam uit het vliegtuig te halen. Na de oorlog lopen echter de meningen over dit relaas uiteen. Er wordt ook verklaard dat men Ditmarsch in de eerste instantie niet kon vinden omdat hij verderop aan de Voorhoutse kant half in de sloot lag. Dit zou dan ook de reden zijn waarom Voorhout werd belast met de begrafenis en zou het feit verklaren dat de teraardebestelling pas vijf dagen later op 17 februari plaats zou vinden.
Bert Wolthaus laat de crashsite zien. D. Hoek
Timmerman Broeders uit Noordwijk krijgt de opdracht een kist te maken en Jan van Steijn, de eigenaar van het weiland, brengt het lichaam van Ditmarsch met paard en wagen naar Voorhout. Daar stelt men vast dat de piloot een laars mist met een voet of een deel van zijn been. Deze wordt later gevonden door A. Post uit Oegstgeest. Hij en enkele van zijn vrienden brengen de lugubere vondst ook naar Voorhout. Verder droeg Ditmarsch een zijden pilotensjaal met de kaart van Nederland erop gedrukt. Hij wordt in Voorhout bij de kerk opgebaard en vervolgens op 17 februari begraven naast het Groene kerkje in Oegstgeest. De kist, haastig in elkaar gezet met oorlogslijm, ging tijdens het transport kapot. Tot op de dag van vandaag rust hij daar nog steeds op nummer 406D. J.W.F Ditmarsch woonachtig in het Gelderse Elburg werd als naaste familie pas op 29 augustus 1946 door het Ministerie van Marine officïeel op de hoogte gesteld van zijn overlijden.
De Duitsers hebben geen haast met het opruimen van het vliegtuig. In de eindfase van de oorlog heeft het defaitisme bij de Duitsers inmiddels zover toegeslagen dat men het wrak grotendeels laat voor wat het is. De boordwapens worden ontmanteld en het wrak wordt heuse bezienswaardigheid. De plaatselijke jeugd gebruikt de motor in de sloot om van de ene naar de andere kant van het weiland te springen en telt de kogelgaten in de staart van de Spitfire, het zijn er welgeteld 108. Een deel van de propeller van de Spitfire komt later in het bezit van Joop Warmenhoven. Na zijn overlijden wordt deze aan de collectie van de Historische Kring Voorhout toegevoegd.
De Duitsers waren mateloos geïnteresseerd in Engelse techniek. Duitse wapens waren nauwkeuriger en de Engelse waren aanzienlijk eenvoudiger. Het moest allemaal snel in elkaar gezet kunnen worden. Men deed er ook niet langer dan 14 dagen over om een Spitfire te assembleren. Het nadeel van een nauwkeurig wapen is dan ook dat het sneller weigert. De eisen die de Engelsen aan hun wapens stelden waren aanzienlijk lager. Het belangrijkste was dat het betrouwbaar, maar daarnaast ook nog goedkoop moest zijn. Goed voorbeeld hiervan is de StengunEngels 9mm machinepistool, niet meer dan een pijp met een metalen lus als handgreep. De Duitsers waren soms zwaar verontwaardigd over de slordige manier waarop de Engelse wapens in elkaar zaten.
Als het donker wordt, zoekt men heimelijk met harken de omliggende sloten af naar munitie. De kogels werden vervolgens ontdaan van het kruit en na de oorlog als souvenir aan verzamelaars verkocht. Ook belandde er na de oorlog nog wel iets op de schoorsteenmantel. Bij de familie Kromhout op de Vinkenweg stonden er twee grote granaten met een rode kop te pronken boven de kachel. Iedere week werden deze uitgebreid door de vouw des huizes gepoetst tot het koper glom als een spiegel. Toen het verhaal in het dorp ging dat er bij Kromhout zulke grote granaten in huis stonden besloot veldwachter van Zanten hierop polshoogte te gaan nemen, waarbij hij tot zijn ontsteltenis moest constateren dat beide projectielen hun lading nog bevatten en op scherp stonden. Beide granaten werden aan iedere zijde van zijn fietstas gedaan en afgevoerd.
Na verloop van tijd worden de vleugel en de resten van de staart en romp opgeruimd maar de motor blijft liggen in de sloot. Tot diep in de jaren 50 zal het duren voordat deze wordt weggehaald. De oorlog in Korea is inmiddels in volle gang en de schrootprijs heeft een ongekende hoogte bereikt. Een slimme Rijnsburger komt op het idee om een tractor te lenen en de eigenaar van het weiland te vragen of hij de motor weg mag halen. De boer heeft schoon genoeg van de motor in zijn sloot en geeft toestemming. Zo gezegd, zo gedaan, de motor wordt uit de sloot getrokken en als schroot aangeboden en brengt 1200 gulden op. Eens gegeven blijft gegeven dus de boer kan naar zijn deel van het geld fluiten en is woedend. Het staartwiel van de Ditmarsch’s Spitfire wordt door vader Gerrit de Ruiter van het toestel gehaald en zal nog jaren lang dienst doen als wiel voor zijn kruiwagen. Tot ver in de jaren zestig kan men op de plek van de crash nog stukjes aluminium van het toestel vinden. En bij een strenge winter zijn er zelfs oliesporen in het ijs te zien.
Graf nr. 14, De laatste rustplaats van Eric Ditmarsch. E. Wolthaus
Na de oorlog duikt het verhaal op dat er op de 17e februari 1945, de dag dat Ditmarsch werd begraven er een Piper Cub verkenningsvliegtuigje op de A44 landde om een krans voor hem af te leveren. Dit verhaal werd door meerdere mensen onderschreven maar kon nooit bevestigd worden. Eric Ditmarsch ligt vandaag de dag nog steeds begraven in graf nummer 14 naast het Groene kerkje in Oegstgeest. De steen is inmiddels vernieuwd en het beheer ligt in de handen van de Oorlogsgravenstichting. Hij en de 16 andere geallieerde vliegers die in Oegstgeest begraven liggen zijn na al die jaren niet vergeten. Al sinds de oorlog worden zij daar jaarlijks op 11 november herdacht. De herdenking vindt op die dag plaats omdat de landen van het Britse Gemenebest elk jaar op of rond 11 november hun oorlogsslachtoffers herdenken. Ook in Oegstgeest wordt dan respect betoond voor de mannen die daar op jeugdige leeftijd hun leven gaven voor onze vrijheid.
Wat de werkelijke reden van het drama is geweest zal tot op de dag van vandaag een raadsel blijven. Wellicht was het het slechte weer? Op de 13e februari 1944 was het een grijze dag met veel wind. Er was geen sprake van vorst en de weilanden waren groen. Kapitein Meijers was meer dan een ervaren vlieger, één van de eerste Hollanders die in Engeland werd opgeleid. Maakte overmoedigheid zich van Eric Ditmarsch meester of was het louter onoplettendheid? We zullen het nooit weten. Ltn. Meijers heeft altijd beweerd geen schot gelost te hebben en dat Ditmarsch door eigen toedoen is gecrashed.
Ik ga hoger vliegen, Ditmarsch duikt opzij landinwaarts. Hij crasht iets ten noorden van Oegstgeest, wat er precies gebeurd is weet ik niet want ik heb daar in het geheel niet geschoten, ik ben daarna weg gedraaid en richting Utrecht gevlogen, en een aanval gedaan op een FLAK trein, maar het vuur was te hevig, ik ben om 10.30 geland. De crash zal tegen 10.00 uur geweest zijn.
F/Lt. L.M. Meijers
Dagboekfragment
De NSB in Katwijk
De Nationaal Socialistische Beweging is sinds de oorlogsperiode altijd een gevoelig onderwerp van gesprek geweest. Dit geldt voor zowel oud NSB’ers en hun familieleden, als families van oorlogsslachtoffers en zelfs voor mensen die helemaal niet met de NSB te maken hebben gehad. Landverraders en lafaards worden de NSB’ers genoemd.
Ondanks het feit dat het hier een gevoelig onderwerp betreft willen wij toch een zo volledig mogelijk beeld schetsen van de NSB groep die in Katwijk gevestigd was. We hebben uit discretie voor nabestaanden gekozen om geen namen van personen te noemen. Waar voor de volledigheid namen nodig waren hebben wij deze vervangen door afkortingen. Wij nemen u mee terug in de tijd naar een onderbelicht, maar toch zeker intrigerend deel van de Katwijkse geschiedenis.
Opgericht op 14 december 1931, had de NSB vooral aanhangers onder de middenklasse: middenstanders, ambtenaren en kleine zelfstandigen in de agrarische sector. Midden in de nasleep van de economische crisis van de jaren 30 waren vooral zij de dupe geworden van de regering Colijn. Tijdens deze periode voerde Colijn een strakke bezuinigingspolitiek, waarbij voornamelijk werd bezuinigd op ambtenarensalarissen en onderwijs. Nederland had te lijden onder de verzuiling die zijn beleid teweeg had gebracht. De Nederlandse bevolking riep om verandering en de NSB speelde hier slim op in, met als gevolg dat de partij in de periode tot 1936 een explosieve groei doormaakte. In dat jaar telde de NSB 52.000 leden. Bij het uitbreken van de oorlog in 1940 was dit aantal echter gedaald naar 32.000. Het lid worden van de NSB of een aanverwante fascistische organisatie kon een aantal beweegredenen hebben. Men keek naar de wederopbouw van Duitsland na de Eerste Wereld oorlog en zocht ook voor Nederland economische welvaart met een sterke leider. Ook was men uit religieus oogpunt bang voor het communisme. Van de kansel werd gewaarschuwd voor het rode gevaar uit het Oosten en men greep het fascisme aan om hen daar tegen te beschermen. Kinderen van NSB’ers werden naar Duits model lid van de Jeugdstorm of van het Nationaal Socialisch Studentenfront. Het dienstnemen bij de WA of SS kon bij de kinderen van tegenstanders van de NSB weer gezien worden als een vorm van rebellie tegen hun ouders. Ook waren er legio Nederlanders die uit puur opportunistisch oogpunt lid werden van de NSB. Deze zogenaamde ‘brood NSB’ers’ hadden vaak een eigen zaak en probeerden door lid van de partij te worden de continuïteit van hun onderneming veilig te stellen. Dit alles was voor de Katwijkers niet anders. We moeten hierbij wel zorgvuldig rekening houden met het tijdsbeeld en alles in perspectief proberen te zien.
De groep NSB te Katwijk was al in 1933 opgericht, ver voordat de oorlog Nederland zou treffen. In april 1935 stemde 8% van Katwijk voor de NSB. Er waren in dat jaar 6694 geldige stemmen, wat neerkomt op 538 stemmen. Het was het grote overwinningsjaar voor de partij, want ze haalden in dat jaar ook landelijk de 8%. De bijeenkomsten die de partij in Katwijk hield werden nog altijd afgesloten met God, Koningin en Vaderland en als slot werd vaak het Wilhelmus gezongen. De daaropvolgende jaren was er een merkbare afname in het aantal stemmen dat de partij kreeg, voornamelijk door de steeds nationalistischere uitspraken die in het openbaar gedaan werden. Ook mocht de NSB in de tijd voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 in Katwijk niet meer aanplakken omdat zij zonder toestemming van eigenaars leuzen op muren hadden gekalkt. In dat jaar kregen zij 317 van de 7296 geldige stemmen, een vermindering van meer dan 3,5% ten opzichte van de verkiezingen in 1935. Het christelijk geloof, dat voor Katwijk zo belangrijk was, had een grote rol gespeeld in de propaganda activiteiten van de partij. Tijdens een bijeenkomst in Hotel de Zwaan op 23 april 1937 sprak dhr. Van den B., over “Onze strijd: Mussert of Moskou”. Er werd flink uitgehaald naar Colijn, de werkloosheid en er werd benadrukt dat Hitler de enige reden was dat men in Katwijk nog vrij was om naar de kerk te gaan. Van den B. is tot en met oktober 1935 leider geweest van de Katwijkse Groep.
De NSB waarschuwt het volk, ook hier te Katwijk voor het communisme. De kracht van de NSB heeft een zedelijke basis. In de taak, die de kerk had, is deze tekort geschoten. Als Hitler niet in Duitschland aan het bewind gekomen was, hadden hier in ons land de priesters en predikanten met den rug tegen de muur gestaan.
Leidsch Dagblad
23 april 1937
In 1939 was de invloed van de situatie in Duitsland al erg de overhand aan het nemen binnen de partij. Dit was duidelijk te merken in een vermindering van de stemmen die uitgebracht werden. Van de 7773 geldige Katwijkse stemmen gingen er nog maar 291 naar de NSB, wat neerkomt op 3,75% van de stemmen. In de voorloop van deze stemronde was er een hoop werk verricht om de Katwijkers voor de NSB te winnen. Zo waren er bijvoorbeeld prominenten uitgenodigd om te spreken in Hotel du Rhin. Partijleider Anton Adriaan Mussert sprak er bijvoorbeeld op 6 februari en ook Rost van Tonningen heeft er een rede gehouden, namelijk op 27 maart.
De leden van de NSB te Katwijk vielen vóór 1943 onder district 24, kring 13. Dat was de kring van de NSB die gevestigd was aan de Nieuwestraat 9a te Leiden. Leider van deze kring was Th.M. B. In 1943 vonden er structurele veranderingen plaats binnen de organisatie van de NSB. Vanaf die tijd viel de groep te Katwijk onder district 9, kring 41. Th.M. B. bleef leider van de kring. Het kantoor werd gevestigd aan het Rapenburg te Leiden. De groep te Katwijk was groep 5 van de kring te Leiden.
De groepsleider van de Katwijkse NSB was dhr. J.S, welke in de oorlog de “Strijd en Offer” onderscheiding heeft ontvangen. Dit was een ereteken voor mensen die veel voor de partij hadden betekend. Deze werd dan ook door Mussert zelf uitgereikt. Een zogenoemde “eereraad” beoordeelde de toekenning van de onderscheiding. Samen met nog twee Katwijkers ontving J.S de onderscheiding op 11 mei 1942 de onderscheiding, ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van de NSB.
In Katwijk bevond zich ook een afdeling van de Weerbaarheidsafdeeling, ook wel WA genoemd. De groepscommandant van de Weerbaarheidsafdeeling van Katwijk was vaandrig K.
De met de Duitsers heulende NSB’ers werden natuurlijk door een overgroot deel van de Katwijkse bevolking niet gewaardeerd. Toch moest de partij trachten meer mensen voor zich te winnen om op deze manier te groeien binnen de Katwijkse gemeente. Om deze reden werd er bij het groepshuis in Wilhelminastraat 5 een geluidsinstallatie geplaatst. Het geld om dit systeem aan te schaffen was ingezameld door de groepsleden uit Katwijk. Via een luidspreker werd er iedere dinsdag, donderdag en zaterdag om 8 uur ‘s avonds marsmuziek gedraaid en werden er berichten uit “De Zwarte Soldaat”, “Volk en Vaderland”, “Het Nationale Dagblad” en andere Nationaal Socialistische bladen voorgedragen. De luidspreker werd vanuit het groepshuis aan de Wilhelminastraat bediend. Er werden ook regelmatig propaganda bijeenkomsten georganiseerd waarbij er NSB prominenten uit het hele land kwamen spreken in het Groepshuis aan de Zeeweg.
Ook in Katwijk gaat het niet gemakkelijk om de bevolking te winnen voor het Nationaal-Socialisme, maar de vijandige stemming, welke er een jaar geleden nog heerschte, is door het doortastend optreden van de W.A. verdwenen. (…) Zoo vindt ook in Katwijk de strijd der N.S.B. doorgang. Deze strijd zal niet eerder geëindigd zijn dan dat de geheele Katwijksche bevolking in een gesloten front achter den Leider staat. En daarvoor zullen onze Katwijker kameraden zorgen.
De Zwarte Soldaat
Blad voor de W.A. – 13 maart 1942
Een andere vorm van propaganda waren de marsen die de WA in het dorp organiseerde. Zeer regelmatig weerklonken de stampende laarzen van de WA mannen door de Katwijkse straten. In augustus 1941 kwam er voor mannelijke NSB’ers van achttien tot veertig jaar de dienstplicht voor de WA. Zij dienden daarvoor wel een medische keuring te ondergaan. Het bleek echter dat velen weigerden toe te treden, zo ook in Katwijk. Dit blijkt ook uit een fragment van een onderschepte brief, gepubliceerd in de krant Vrij Nederland uit januari 1942. De brief kwam van het kantoor van de NSB te Katwijk en was geadresseerd aan een winkelier te Katwijk.
Kameraad,
Middels deze wordt U verzocht woensdag a.s. des avonds 8 uur in het Groepshuis aanwezig te zijn. Dit in verband met de verplichte W.A.-dienst. Kameraad, indien U woensdagavond a.s. niet aanwezig bent, nemen wij aan dat U niet langer prijs stelt op het lidmaatschap der Beweging. Het is nu eenmaal beslist noodzakelijk, dat wij weten of U al of niet van den dienstplicht kan worden vrijgesteld.
Hou Zee!
(get) X
Ook binnen de politieorganisatie van Katwijk werkten NSB’ers. De politie in Katwijk was niet buitengewoon slecht, in de zin van collaboratie met de Duitsers, maar ook niet buitengewoon goed. Gedurende de oorlogsjaren werd het Katwijkse politiekorps niet meer geleid door dhr. Warmolz, want deze zat ondergedoken. Hij werd vervangen door G. V. Deze man was opgeleid bij het Politie Opleidings Bataljon (POB) te Schalkhaar, een notoire opleidingsinstantie waarvan de agenten veel Joden en verzetsmensen opspoorden. V. was onder andere verantwoordelijk voor de arrestatie van de Joodse familie De Valença. Hij stierf op 30 oktober 1943 na een aanrijding met een Duitse wagen, waarna hij werd vervangen door A.A.B. Dit was geen NSB’er.
Warmolz was niet de enige onderduiker binnen het korps. Meerdere Katwijkse agenten waren ondergedoken. J. van Duyvenbode bijvoorbeeld. Hij weigerde mee te werken met de Duitsers. Ter vervanging van de ondergedoken agenten kreeg Katwijk 3 agenten, die tevens een opleiding in het POB te Schalkhaar genoten hadden. Verder werkten er bij de Katwijkse politie al een tweetal NSB’ers, namelijk K. V. en A. K. Bij een overval van de Marinus Postgroep op het distributiekantoor te Katwijk schoot K. V. gericht op verzetsman Pieter Maaskant en doodde de man.
Sommige NSB’ers hielpen de politie en de Duitsers, waarmee ze zich de woede van de Katwijkse bevolking op de hals haalden. Het gebeurde maar wat vaak dat er aangiftes binnenkwamen van NSB’ers die beledigd, uitgescholden of gemolesteerd waren. Ook op subtielere wijze werd er door middel van het V (Victorie) of W (Wilhelmina) gebaar met de vingers de afgunst tegen de NSB’ers geopenbaard. Niet alleen vergrijpen van persoonlijke aard werden aangegeven bij de politie. Ook tegen mensen die onderduikers in huis verborgen werd door sommige NSB’ers aangifte gedaan. De NSB is voornamelijk berucht geworden door dit gegeven. Het is wel belangrijk te beseffen dat lang niet alle NSB’ers op een dergelijke wijze opereerden. De Joodse Aron “Arie” Schelvis die een ijssalon in het dorp had is bijvoorbeeld nog uit de gevangenis gehaald door zijn buurman die NSB’er was. In dit geval was men op de eerste plaats Katwijker en op de tweede plaats NSB’er.
NSB’ers waren bij de Duitsers gewild om ingezet te worden bij bewakingsdiensten. Ze hadden hiervoor graag Duitsgezinde personen, omdat de te bewaken plaatsen van groot belang waren voor de Duitsers en anderzijds dus ook voor het verzet. Het ging hier om bijvoorbeeld duinwacht, Raadhuiswacht (Het bewaken van het bevolkingsregister en distributiebescheiden.), barakkenwacht bij het kampement aan de Wassenaarseweg en brandstoffenwacht. Kolenopslagplaatsen bijvoorbeeld dienden dag en nacht bewaakt te worden, omdat brandstoffen zeer schaars waren en er dus dikwijls gestolen werd.
Maandagavond 3 juli 1944 werd door de leider der NSB Anton Adriaan Mussert het nieuwe groepshuis aan Zeeweg 117 te Katwijk geopend. Het oude groepshuis stond in het Sperrgebiet en er moest dus een nieuw pand gevonden worden. Het oog was gevallen op het gebouw waar eerder kleuterhuis de Leidse Buitenschool in gevestigd was. Het omliggende terrein was al eerder afgesloten omdat zich in de duinen van het Ridderpark een Duitse stelling bevond. De Katwijkse groep was al eerder dat jaar in het pand getrokken, maar de feestelijke opening had nog even op zich laten wachten.
Voor de gelegenheid was de Katwijkse afdeling van de Jeugdstorm aangetreden, welke door Mussert geïnspecteerd werd. Tijdens de bijeenkomst die daar op volgde waren er diverse sprekers te beluisteren. Zo sprak Th. M. over de haringvisserij en plaatsvervangend groepsleider G. J. v/d L. over Katwijkers en de geschiedenis van de beide Katwijken. Mussert hield ook een toespraak waarin hij lovend sprak over de Katwijkse jongens die als militair aan het front dienden. Er waren bij de bijeenkomst Katwijkse SS’ers en familieleden van militairen aanwezig.
Wanneer schepen stranden op de kust en er groot gevaar is. dan waren altijd in deze kustplaats nobele vrijwilligers bereid de moeilijkheden te trotseeren en te trachten den nood te lenigen Ook nu, in dezen oorlogstijd komt deze geest, deze innerlijke kracht hier wel in het bijzonder, tot uiting. Van de 120 leden der N.S.B, uit Katwijk hebben 70 hun plicht begrepen. Zij strijden thans als soldaat voor Europa, voor het Germanendom en vooral voor ons eigen goede Nederland. Wanneer wij thans in deze kleine ruimte in een eenvoudige plaats als Katwijk bijeen zijn kan ik u een vast omlijnde taak geven: Katwijk moet eens nationaalsocialistisch zijn. Er bestaat voor haar toekomst geen andere mogelijkheid.
Anton Adriaan Mussert
Groepshuis der NSB Katwijk – 3 juli 1944
Op Dolle Dinsdag begonnen ook de NSB’ers de bevrijding en de gevolgen die dat met zich mee zou brengen voelen aankomen. Halsoverkop vertrekken veel NSB’ers uit het dorp om te ontsnappen aan de bevolking en de bevrijders, die volgens geruchten ieder moment aan zouden kunnen komen. De bevrijding liet echter nog even op zich wachten.
De echte bevrijding kwam op 5 mei 1945. Een blij moment voor de bevolking, voor de NSB’ers echter een zwarte dag. Zij hadden met de bezetter samengewerkt. Wat zou er met hen gebeuren? De zekerheid die de leden van de NSB gedurende de oorlogsjaren hadden, was plotseling weggevallen. Nu moesten zij zien te ontsnappen aan een uitzinnige, op wraak zinnende menigte. Het verzet had in de oorlogsjaren een lijst bijgehouden met alle NSB’ers erop, volledig met stamboeknummers en adressen. Het opsporen zou niet moeilijk worden. Op 8 mei, toen de bevrijders Katwijk binnenreden, werden NSB’ers, landverraders en alle anderen die verdacht werden van twijfelachtige praktijken ’s morgens door de BS uit hun huizen gehaald. Pater Mikx van het Missiecollege in Katwijk aan de Rijn was hier getuige van en schrijft hierover het volgende in zijn dagboek:
Zo werden er nu ook NSB’ers opgepakt. Vanuit Katwijk aan Zee kwamen er al wilde geruchten dat ze in een school bijeenzaten en dat ze door het publiek erg minderwaardig behandeld werden. Meisjes werden kaalgeknipt en met menie ingesmeerd. Alles wat we hoorden stuitte ons een beetje tegen de borst. Waar moest dat heen? In de morgen was ik al een keer in het dorp geweest en had gezien hoe de opzichter van de gemeentelijke plantsoenendienst door maar liefst vijf BS’ers werd weggevoerd. De man zou lid zijn van de NSB. Zo werd aan de Noordwijkerweg nog een man uit zijn huis gehaald waarvan beweerd werd dat hij Duitsgezind zou zijn. Achteraf zou blijken dat deze persoon niemand schade had berokkend en juist van onbesproken gedrag was, over recht gesproken!
In de loop van de morgen werd het steeds drukker en ik ging met de pastoor eens een kijkje nemen bij de Roskam. Daar konden we niet eens verder vanwege het vele volk. Op de Rijnstraat bij de politiepost zagen we dat een stel opgeschoten jongens een jonge vrouw op een stoel hadden gezet bovenop een platte boerenwagen hoog boven het toegestroomde volk uit. De plaatselijke kapper ging haar kaal knippen. Dominee W.Aalders van de gereformeerde kerk was uit het bovenraam van een naburig huis alles aan het filmen. ‘Patries’ zei de pastoor tegen mij: ‘Dit gaat verkeerd, dit is een compleet volksgericht! Hier moeten wij wat aan doen’. Ik liep de politiepost binnen waar ‘generaal’ Wassenaar van de BS zijn hoofdkwartier had. Ik zei ‘Arie, ik kom ten felste protesteren tegen wat hier buiten gebeurd’. Hij schrok hevig. Ik vertelde hem dat wat er gaande was alle menselijkheid te boven ging. ‘Wat wil je dan?’, vroeg Wassenaar. Ik zei: ‘Dat je deze schandalige vertoning ogenblikkelijk verbied’. Hij liep daarop naar buiten en maakte inderdaad een einde aan het toneel. De vrouw was inmiddels kaal, maar het stopte tenminste.
Hier en daar heerste een wraakzuchtige stemming en de angst van velen over wat die opgeschoten jongelui nog meer van plan waren. Veel meisjes waren al niet meer op straat. Beschuldigingen vlogen over en weer, onderhand werd er van iedereen wel iets gezegd. De meisjes bleven thuis en sommige vaders hadden een mes of een bijl achter de deur staan mochten die wraakzuchtige jongens of de BS soms voor de deur staan. Ik heb ook Dominee Oost gesproken om hem op andere gedachten te brengen en ‘zijn jongens’ tot de orde te roepen. Hij gedoogde de relschoppers en zweepte hen zelfs op tot ergernis van de ouderlingen. Ds. Oost was op 9 januari 1944 beroepen vanuit de NH gemeente in Raamsdonk. Hij is overigens in mei 1947 vertrokken uit Katwijk om zich weer te vestigen in Wemeldinge in Zeeland waar hij vandaan gekomen was.
Patricius Mikx
In zijn oorlogsdagboek
De maanden na de bevrijding zijn een roerige tijd. Onderzoeken worden gestart en ‘foute’ dorpsgenoten worden opgesloten in zogenaamde interneringskampen. Voor de provincie Zuid Holland waren dit onder andere de Doelenkazerne in Leiden en Kamp Duindorp te Scheveningen. Sommigen komen eraf met een berisping terwijl anderen veroordeeld worden tot gevangenisstraffen. Het dagelijks leven gaat daarna weer gewoon zijn gang maar het ‘fout’ zijn in de oorlog blijft deze mensen toch achtervolgen. Het is hen verboden om nog in overheidsdienst te treden en ook het koninklijke lintje waar een jubilaris na zo veel jaar bij de zaak recht op heeft is niet meer voor hen weggelegd. Sommigen kiezen voor een leven in de anonimiteit en verhuizen uit het dorp, anderen kiezen ervoor om te blijven en worden na verloop van tijd weer opgenomen in de gemeenschap.
Voor de kosten van de internering van de Katwijkse NSB’ers draaide de gemeente op. De gemeente Katwijk moest voorzien in het levensonderhoud van de vrouwen en kinderen van de geïnterneerden, voor zover ze niet kapitaalkrachtig waren om dit zelf te doen. De overheid vergoedde weliswaar 75% van deze kosten maar het bedrag was alsnog aanzienlijk. De gemeente Katwijk heeft financiële ondersteuning gegeven aan 39 gezinnen voor een totaalbedrag van 50000 gulden. Na de teruggave van de overheid bleef hier 12500 gulden van over.
Tijdens de internering werden vaak de bezittingen van de gezinnen in beslag genomen. Velen hebben na de vrijlating hun persoonlijke eigendommen nooit teruggezien en kwamen tot de ontdekking dat er in de tussentijd iemand anders in hun woning getrokken was. Er zijn verhalen bekend van Katwijkers die tijden lang in de lekkende schuur van hun voormalige eigen woning hebben geleefd. De politie was ook niet erg welwillend om te helpen met het opsporen van de eigendommen en deden in sommige gevallen zelfs mee aan de diefstal hiervan. Het waren immers NSB’ers. Die waren fout en zij niet.
Kinderen waarvan de ouders waren geïnterneerd werden ondergebracht in tehuizen van het Bureau Bijzondere Jeugdzorg. In Katwijk waren dat het tehuis voor jeugdige politieke delinquenten “De Schakel” en het Missiecollege aan de Overrijn. “De Schakel” werd in oktober 1948 overgedragen aan de districtsinspectie Den Haag en met ingang van 31 januari 1949 opgeheven. Verder was er in Noordwijk nog het tehuis St. Jeroen en het tehuis voor meisjes en kleuters was gevestigd in Huize Offem. Dat tehuis werd gehuurd van de Graaf van Limburg Stirum en werd op 31 december 1949 opgeheven. St. Jeroen werd in februari 1947 al opgeheven. Het regime in de tehuizen was streng. De kinderen moesten een soort “heropvoeding” krijgen en moesten allerlei vervelende klusjes opknappen om dit voor elkaar te krijgen. De kinderen werden er vaak op ongenuanceerde wijze aan herinnerd dat hun ouders fout waren. Velen zijn op die wijze hun hele leven “dat kind van die NSB’er” gebleven.
Ik kwam in een tehuis in Katwijk terecht. Zonder dat er iemand op mij lette ben ik daar ontzettend ziek geweest. Hoge koorts. In december ’45 ben ik onder de steenpuisten en luizen opgehaald door een oom. Ze schaamden zich vreselijk voor mij. Ik was natuurlijk geen nichtje om trots op te zijn.
Maria
Haarlems Dagblad – 28 april 1984
Tot diep in de jaren vijftig komt het oorlogsverleden van sommige Katwijkers in de openbaarheid te sprake. In een ingezonden brief in de krant uit een lezer zijn ongenoegen over de Oranjefeesten van 1956.
Ter opluistering heeft het bestuur van de Oranjevereniging een geluidswagen gehuurd. Ik hoorde echter geen enkel vaderlandslied. Op de betrokken geluidswagen prijkten grote reclameaffiches met de naam van iemand die in de bezettingstijd, gewapend met een dubbeloops jachtgeweer, jacht maakte op een ieder die blijk gaf van zijn trouw aan ons Vorstenhuis. Ik vraag mij af of het bestuur van de Oranjevereniging dit nu reeds is vergeten. Zij die in de concentratiekampen hebben geleden zeker niet. Is ondertekend: Oranjeklant.
Anonieme persoon
Nieuwe Leidsche Courant – 12 mei 1956
Enkele dagen later word er gereageerd met de volgende tekst:
Versiering van de WilhelminaboomOranjeklant moet geen oude koeien uit de sloot halen. De persoon in kwestie heeft zijn straf ondergaan. We moeten rekening houden met het Woord dat we elkaar zeventig maal zeven maal moeten vergeven!
W v/d Bent
Nieuwe Leidsche Courant – 19 mei 1956
Op 31 augustus 1880 werd er in ons koningshuis een prinsesje geboren. Men noemde haar Wilhelmina Helena Pauline Maria en als Koningin Wilhelmina zou zij Nederland van 1940 tot 1945 door 5 jaar oorlog en bezetting leiden. Ter ere van haar 18e verjaardag werd in Rijnsburg door de gemeenteraad besloten om een boom te planten.
Gekozen werd voor een plaats centraal in het dorp aan de Vliet NZ recht tegenover de Kerkstraatbrug. Op 4 september 1898 werd de boom feestelijk geplant door burgemeester Meijboom in aanwezigheid van de gemeenteraad. De omringende festiviteiten werden luister bijgezet door zangvereniging De Lofstem. Er werd een houten vlonder over de Vliet geconstrueerd waarop het koor een uitvoering gaf van een opera van Richard Wagner. Tevens werd er een smeedijzeren hek met de plantingsdatum en een beeltenis van de jonge Wilhelmina om de boom geplaatst.
Oranje sigaretten zoals uitgeworpen boven Nederland in de nacht van 30 op 31 augustus 1941. A. Niewold
Na de Duitse inval in 1940 werd de boom voor de Rijnsburgers een symbool van lijdelijk verzet tegen de bezetter. Het koningshuis was in de ban gedaan en het opschrift en portret van Wilhelmina waren op last van de Duitsers verwijderd van het hek rond de boom. Op zondagmorgen 31 augustus 1941 werden de Rijnsburgers die langs de Vliet naar de kerk gingen verrast door het aangezicht van een oranje versierde Wilhelminaboom. In de nacht van zaterdag op zondag had een aantal dorpsgenoten de boom versierd met oranje vlaggen en lampions. Er hing een spannende en overmoedige sfeer in het dorp en er werden spontaan overal oranje goudsbloemen bloemen in vensterbanken geplaatst. Door geheel Nederland waren er soortgelijke spontane acties. Er werden die dag circa 150 mensen gearresteerd.
Ook vanuit Londen droeg de Nederlandse regering in ballingschap mee aan de viering van de verjaardag van Wilhelmina. In de nacht van 30 op 31 augustus wierpen engelse vliegtuigen pakjes oranje sigaretten uit boven Nederland. Ze droegen het opschrift ‘V-Nederland zal herrijzen’, ‘Oranje zal overwinnen’ en 31 augustus 1941, deze sigaretten waren vervaardigd uit Nederlands Indische tabak. Ook werden er rood-wit-blauwe voorwerpen als lucifersdoosjes, theezakjes en foldertjes afgeworpen die moesten zorgen voor hoop op de overwinning.
De Duitsers reageerden met harde hand op deze provocatie. Geuniformeerde functionarissen van de NSDAP eisten dat de versiering per direct verwijderd zou worden waarop er een oploopje ontstond dat uitmondde in rellen in het dorp. Haastig opgetrommelde soldaten verschenen te tonele en sloegen ruiten in van huizen waar oranje bloemen voor de ramen stonden. Er onstonden schermutselingen waarbij er door de bewoners van de Brouwerstraat met stenen werd gegooid. Een Duitse soldaat raakte hierbij gewond waarna er door de in het nauw gedreven soldaten in de lucht werd geschoten. De rust werd hersteld toen een patrouille van de Sicherheits Polizei arriveerde, echter het bleef de hele avond en nacht onrustig in het dorp.
Sla dood die Rotmoffen, onze dag komt, Oranje boven!
Bewoners van Rijnsburg
31 augustus 1941
De versiering werd van de boom verwijderd maar de spanning en geruchten namen toe. Men dacht nog dat deze actie van vaderlandsliefde zonder verdere gevolgen zou blijven, maar niets was minder waar. Op maandagochtend 1 september verscheen de Grüne Polizei in overvalwagens in het dorp en arresteerde als represaille maatregel 30 jonge mannen. Deze werden aangewezen door Arie van I., een opperhopman van de WA, die in Rijnsburg goed bekend was. Daan van Egmond stond net de was te stampen toen hij hoorde dat er een razzia gaande was. Op het moment dat hij polshoogte kwam nemen werd hij zonder pardon opgepakt. Hij mocht nog een jas pakken waarna hij zich met de 30 andere Rijnsburgers moest verzamelen in de Wilhelminaschool in de Kerkstraat. Daar werden ze in overvalswagens gezet en vervolgens afgevoerd naar de strafgevangenis in Scheveningen. Daar werden ze zonder verhoor met harde hand in de cel gegooid. Een gedeelte van groep kwam daarna in kamp Schoorl terecht. Tevens werden burgemeester Höweler, gemeentesecretaris Van Dijk, Ds Van der Loo en degenen die verantwoordelijk waren voor het versieren van de boom gearresteerd. Henk den Haan uit de Hofstraat had geluk, hij was ook aangewezen door van I., maar op het moment van de razzia was hij net niet thuis.
De Dubbele Buurt voor de oorlog. Genootschap Oud Rijnsburg
Voor de achtergebleven inwoners van Rijnsburg had het versieren van de Wilhelminaboom ook consequenties. Op 6 september werden alle radiotoestellen in beslag genomen en opgeslagen op de zolder van de Wilhelminaschool. Er werd een avondklok ingesteld waarbij men een week lang voor 18:00 binnen moest zijn en de gemeente kreeg daar bovenop ook nog eens een geldboete van 10.000 gulden. Ook werd er de maandag na het versieren van de boom voor de omliggende buurt door de Duitsers een evacuatiebevel uitgevaardigd. Het gezin Hoogstraten woonde op dat moment in de Dubbele buurt waar die zondag ook overal oranje goudsbloemen voor de ramen hadden gestaan. Met behulp van vrienden is het gezin op de woensdag daaropvolgend met de de kolenschuit van de firma Wed. J. v.d. Zwam, Brandstoffenhandel verhuisd naar Leiden, waar men introk bij familie. Vrijdags daarop kwam vader Hoogstraten via zijn werkgever Koekfabriek “Pauwtje” Ravensbergen op het Rijnsburgse gemeentehuis om bonnen voor de koekfabricage op te halen, toen de order van evacuatie door de bezetter werd ingetrokken. Om onbekende reden keerde het gezin Hoogstraten pas in 1946 terug naar Rijnsburg waar men een door de overheid gevorderd huis aan de Sandtlaan betrok. Voor zover bekend was de familie Hoogstraten uiteindelijk de enige die gehoor heeft gegeven aan het kortstondige evacuatiebevel. Vader Hoogstraten is altijd een fervente Oranjeklant gebleven, na de oorlog is hij jarenlang voorzitter van de Rijnsburgse Oranjevereniging geweest.
Ds. Van der Loo, één van de Rijnsburgse gijzelaars. Genootschap Oud Rijnsburg
De in Schoorl en Scheveningen opgesloten Rijnsburgers werden naar Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort overgebracht en daar voor 2 maanden geïnterneerd. In die periode werden ze gedwongen om kelders te graven voor nieuwe gebouwen in het kamp en om op het land te werken. Het was voor de mannen hard werken en weinig eten. Er werd afgesproken om onder geen voorwaarde over Rijnsburg te praten. Ondanks het feit dat de Rijnsburgers in allerlei commando’s zaten en in verschillende barakken verbleven zochten ze elkaar toch steeds op. Er werd zes dagen in de week en negen uur per dag gewerkt. Een werkdag begon om iets over 08.00 uur, direct na het ochtendappel dat om 07.30 uur werd gehouden. Na de bel van 12.00 uur werden de gevangenen in de gelegenheid gesteld hun middagmaal te nuttigen. Dan weer aantreden voor het middagappel. Vervolgens werd er gewerkt van 13.00 tot 18.00 uur (in de winter van 1941 werd er zonder middagpauze doorgewerkt tot 17.00 uur). Was het appèl in de ochtend kort, ’s avonds kon een appèl enkele uren duren. Het kwam geregeld voor dat de gevangenen om 20.00 uur nog op de appèlplaats stonden. Op zondag werd er niet gewerkt en dan probeerde men zo goed en kwaad als het ging om onder leiding van de gereformeerde Ds Van der Loo achter een barak een godsdienstoefening te houden. Men was volledig van de buitenwereld afgesloten, post en pakketjes van thuis kregen ze niet. Het weer was die negen weken zonnig en warm, dat hield de Rijnsburgers grotendeels op de been. Hun grootste angst was om weggevoerd te worden naar het Oosten. Men leefde met de dag, als je tijdens het ochtendappel niet geselecteerd werd mocht je nog een dag blijven. Kamp Amersfoort was een klein, provisorisch kamp. Door de centrale, afgelegen ligging en gebrekkige controle, kon het kamp – in de periode tot 1943 – uitgroeien tot een wrede, wanordelijke, in zichzelf gekeerde gemeenschap. Zelfs voor Duitse begrippen.
Het duurde niet lang voordat Daan van Egmond weer werd vrijgelaten uit het kamp. Met zijn broer en een stuk of 8 andere Rijnsburgers mocht hij in het kader van de voedselvoorziening weer naar huis. Dit had de vader van Piet en Dirk Wessel geregeld. Hij woonde in de Brouwerstraat en zijn overbuurman Dhr. B, was prominent lid van de NSB en de WA. B. was reeds voor de oorlog lid geworden van de partij en zou hiervoor op 21 November 1943 uit de handen van commandant A.J. Zondervan het WA Strijdersteeken ontvangen. Vader Wessel had aan B. gevraagd of hij niets voor zijn zoons kon doen. Hij wendde daarop zijn invloed aan met als gevolg dat de jongens werden vrijgelaten. Ze kregen hun eigen kleding weer terug en de mededeling dat ze met geen woord mochten spreken over wat ze in Kamp Amersfoort hadden gezien. De vader van Daan van Egmond had een kwekerij en moest 50% van zijn grond ter beschikking stellen voor de voedselvoorziening. Hier werd dan in plaats van bloemen, groente en tarwe op verbouwd. Ieder jaar moesten de percelen opgemeten worden en daarna door landmeters gecontroleerd of er nog aan de verplichtingen werd voldaan.
Na twee ruim maanden ontberingen kwam op plotseling het bericht dat de rest van de Rijnsburgers die middag zou worden vrijgelaten. Ze werden voorzien van reispapieren en gingen, om te voorkomen dat ze weer opgepakt zouden worden, in kleine groepjes naar het station op weg naar huis. Met gemillimeterd haar en zo mager als een lat arriveerden de mannen op 30 Oktober 1941 terug in het dorp. De rest van de oorlog zat de angst er goed in en er werd met geen woord gerept over wat ze allemaal in gevangenschap hadden meegemaakt. Na de terugkeer van de gijzelaars kwam het georganiseerd verzet pas goed op gang, er werd onderdak verleend aan onderduikers en sabotage gepleegd. De actie van het versieren van de Wilhelminaboom werd landelijk nieuws en zou uiteindelijk zelfs een plaatsje krijgen in de serie oorlogsboeken van Dr. Lou de Jong. Na de bevrijding werden het opschrift en het portret weer teruggeplaatst. De Wilhelminaboom is voor Rijnsburg het symbool voor vrijheid en verbondenheid van Nederland met Oranje.
Cor Bedekker, Dirk ?, Just Boekee, Arris v/d Brink, Casper Brussee, Cornelis van Delft, Gerrit van Delft, J.J. Van Dijk, Nic. van Egmond, Gerrit van Egmond, Wim van Egmond, Henk Grimbergen, D.G. Den Haan, Jan van Iterson, Albert van Klaveren, Toon De Kluyver, Kees Kromhout, Jan Kromhout, Piet De Koning, Sam Kralt, Ds C.M. Van der Loo, Arie v/d Meij, Henk de Mooy, Arie van Muyen, Adriaan van Nieuwkoop, Jac. Noort, Jan Rodenburg, Piet van Vliet, Meester de Vries, Nico Zandbergen, Daan van Egmond, Piet Wessel, Dirk Wessel.
Voedseldroppings, hoop op een goede afloopToen de oorlog op haar eind begon te lopen, heerste er grote hongersnood in Nederland. Op 25 april ’45 stuurde generaal Eisenhower een telegram naar de ReichskommissarArthur Seyss-Inquart 1896-1946, berecht in Neurenberg voor zijn oorlogs misdaden. dat hij boven het westen van Nederland voedseldroppings wilde doen.
Vliegtuigen zouden zakken met voedsel afwerpen. Hierbij werd afgesproken dat er niet op de vliegtuigen geschoten mocht worden en dat ook de vliegtuigen geen bommen af zouden werpen of stellingen onder vuur zouden nemen. Op 26 april kregen de Geallieerden bericht terug. De Rijkscommissaris ging akkoord met de voedseldroppings. De Duitsers werden na deze positieve reactie geïnformeerd over de plaatsen waar het voedsel afgeworpen zou worden. Flugplatz Katwijk was één van deze plekken.
Door middel van een pamflet werd de bevolking gewaarschuwd voor de voedseldroppings. Hierin werden een aantal zaken behandeld, zoals het feit dat de Duitsers wisten dat het ging gebeuren, dat het voedsel afgeworpen ging worden door bommenwerpers en dat deze bij dag en nacht konden komen. Er moesten dus groepen gevormd worden om het voedsel op te halen en uit te kijken naar de vliegtuigen. Ook moest er rekening gehouden worden met het feit dat de pakketten zwaar waren en een mens zou kunnen doden wanneer deze het pakket op zich kreeg.
Trouw maakt in een extra uitgave van 27 April 1945 melding van de op handen zijnde voedseldroppings. E. Wolthaus
De Duitsers waren opgedragen de bevolking te helpen, maar hiervoor kon natuurlijk niet ingestaan worden. Wanneer de Duitsers het voedsel zouden proberen te stelen, moest dit opgeschreven worden zodat de personen in kwestie voor deze oorlogsmisdaad berecht konden worden. Er moest tevens op worden toegezien dat de pakketten onderling eerlijk verdeeld werden, omdat de hoeveelheden op sommige plaatsen niet afdoende zouden kunnen zijn.
De Britse voedseldroppings-operatie ging onder de codenaam “Manna”, genoemd naar het Bijbelse manna wat uit de hemel kwam vallen. Rond 1 uur, op 29 april 1945 was boven Katwijk het motorgeronk van 59 Avro LancastersVier-motorige zware bommenwerper van de engelse Royal Air Force. te horen, die vanuit Engeland kwamen aanvliegen. De vliegtuigen dropten op Flugplatz Katwijk zo’n 119,3 ton aan voedselpakketten, waaronder meel om het bekende Zweedse wittebrood mee te bakken en eierpoeder voor het maken van een omelet. De zakken met meel werden naar de Leidse meelfabriek De Sleutels gebracht om vanuit daar verdeeld te worden. Met grote vreugde gingen de mensen naar het vliegkamp toe om hier het voedsel in ontvangst te nemen, en uiteraard om naar het geweldige schouwspel te kijken. De crews van de vliegtuigen dropten niet alleen de pakketten die ze meegenomen hadden, maar gooiden ook pakjes sigaretten en snoepgoed naar beneden, wanneer zij zeer laag over de mensenmassa scheerden.
De bevolking op de grond was uitzinnig van vreugde en stond te uitbundig te zwaaien naar de overvliegende bommenwerpers. In Katwijk aan Zee had een grote menigte zich verzameld op het hoge duin bij de ingang van het Ridderbos. De toestellen leken zo laag over te komen dat men ze bijna kon aanraken. Zoals te verwachten viel moest de politie veel optreden om mensen tegen te houden die voedsel stalen en om voedsel op te halen wat was gevonden buiten het droppingsgebied. Ook onder de arbeiders die het voedsel op moesten halen bevonden zich dieven. Hierom werden alle arbeiders gefouilleerd bij het verlaten van het vliegveld. Kinderen renden over de velden om ook maar een beetje van het voedsel te pakken te krijgen.
Op 30 april werd er door 95 Britse Lancasters 186 ton voedsel gedropt op Flugplatz Katwijk. Dit gebeurde omstreeks half 6 ’s middags. Op 1 mei was er nog een dropping. Er werd in totaal 252,3 ton voedsel gedropt. Deze enorme hoeveelheid werd afgeworpen door zowel de RAF als de USAAF. De Amerikanen gingen deze dag onder de codenaam “Chowhound”.
Een Boeing B-17 Flying Fortress van de USAAF dropt zijn voedselpakketten boven Valkenburg. E. Wolthaus
Op 2 mei werd er wederom voedsel gedropt boven het vliegveld. Deze keer alleen door de RAF. Er was bij de voedseldroppings een wezenlijk verschil tussen de Engelsen en de Amerikanen. De Engelsen hielden zich keurig aan de afgezette gebieden, terwijl de Amerikanen hun lading afwierpen waar ze mensen op de grond zagen. Het is voorgekomen dat een hele lading in een van de tankgrachten bij het vliegveld viel. Voor de vrijwilligers was het dan ook verplicht om een helm te dragen. Met paard en wagen werden de pakketten verzameld en naar de diverse distributiepunten gebracht.
On our other manna trips, we flew just above the rooftops to get as low as possible so as not to damage the food too much when we dropped it. It was heart-breaking to see the young children in their dog carts dodging the German soldiers to try to snatch up the food to take home. We heard afterwards that the Germans took a lot of the food for themselves. These manna operations at least did not kill anybody and we were happy to help the brave Dutch people.
Harry Parkins
Warrant Officer Flight Engineer – 576 Squadron
The mission’s target was the airfield Valkenburg. We had no trouble finding the field where the cargo had to be dropped. Opposition from air or ground was non-existent. When turning on the run to drop I could see German soldiers walking their station. We dropped the food. Because the food was in burlap bags, some did hang up on the shackles in the bay. This didn’t cause trouble however, so we closed the bay and returned to the base with a good feeling. The crew that was on board was a combat crew and did its share of blowing up things. After all the destructive missions we all felt very good about this mission. I think that the lumbering bombers that came in over the drop-zones at 150-175 knots at low altitude must have raised some spirits of the people on the ground.
Bernie Behrman
569th Squadron – 390th Bomb Group
Door het geopende bommenruim vallen de pakketten naar beneden. De sloten die gegraven zijn om Flugplatz Katwijk onklaar te maken zijn duidelijk te zien. E. Wolthaus
De voedseldroppings op Flugplatz Katwijk werden uitgevoerd door de No.1 Group van de Raf en de 390e Bombardment Group van de USAAF. Het verzamelde voedsel werd na het ophalen geregistreerd, zodat het voedsel zo eerlijk mogelijk verdeeld kon worden. De voedseldroppingen kwamen letterlijk als een geschenk uit de hemel en zorgden ervoor dat de mensen de goede moed erin hielden. Velen wisten nu dat de oorlog wel snel afgelopen moest zijn.
Op 5 mei 1945 was de bevrijding een feit. De Canadese generaal Foulkes en de Duitse generaal Blaskowitz tekenen in Hotel De Wereld in Wageningen het capitulatiedocument, zoals dat een dag eerder is opgesteld op de Lüneburger Heide. In de jaren na de oorlog werden de voedseldroppings, zoals deze plaatsvonden in april 1945, in het kader van de jaarlijkse bevrijdingsfestiviteiten nogmaals een keer uitgevoerd. Op 5 mei 1965 werden er, door twee vliegtuigen, in plastic zakjes verpakte Zweedse bolletjes boven het strand van Katwijk uitgeworpen.
In mei 1995 bij de viering van 50 jaar bevrijding werden er ruim tweehonderd voedseldroppers feestelijk ingehaald in Katwijk en Valkenburg om hen te bedanken voor hun bijdrage in de droppings van 1945. Het werd een emotioneel weerzien waarbij menig traantje werd weggepinkt. Onder hen is de Amerikaan Jeffrey Brown, destijds 19 jaar oud en bemanningslid van één van de B-17 Flying Fortresses. De herinnering van het aanblik van de mensen op de grond is hem zijn leven lang bijgebleven. Na de warme ontvangst van de veteranen en hun familie in sporthal de Terp in Valkenburg werden er bloemen gelegd bij het Nederlandse eregraf naast de NH kerk. Als afsluiter werd men in restaurant het Zwaantje op de Katwijkse boulevard getrakteerd op een jenevertje en een hapje.
Roggebrood in HoogeveenPiet Plug was nog maar een jonge jongen in de oorlogsjaren. Hij kwam uit het gezin van visserman Jan “de Noortukker”. Na dolle dinsdag moesten alle schepen verdwijnen uit de haven van Scheveningen. Zo ook de KW12. Vanaf die tijd werd de kotter waar zijn vader op voer ingezet voor de voedselvoorziening van Den Haag. Familieleden voeren al met hun Katwijkse binnenschuiten voor de voedselvoorziening van de grote steden, maar deze voeren op gasolie wat inmiddels zeer schaars was geworden. De motor van de KW12 liep op zware stookolie en dat was nog wel verkrijgbaar. De kotter werd alras ingezet als sleepboot voor de binnenschuiten. Dat hield in dat de boten naar allerhande locaties moesten varen om daar voedsel op te halen voor de distributie in Den Haag en Rotterdam. Piet, toen 16 jaar oud, ging ook weleens mee op deze tochten. Een verhaal over een Katwijkse jongen en een scheepje met een rijke oorlogshistorie.
Zoals gezegd werd de KW12 in 1944 ingezet voor de voedselvoorziening van Den Haag. Dit was zo geregeld met de Wehrmacht, zodat er toch nog gevaren kon worden met het scheepje. Het was een oude houten viskotter, een echt pittoresk scheepje dat normaal in de uitwatering van Katwijk gelegen was. De eigenaar was opa Gijs van den Oever, ook wel bekend als Gijs van Juite. In de meidagen zijn bij opoe Gerrie en opa Gijs van Juite nog Joden geweest. Die wilden een hoop geld betalen om naar Engeland overgezet te worden. Dat ging mooi niet door, want dat was veel te gevaarlijk. Nee, de KW12 bleef in Nederland. De eerste tocht ging naar de Haarlemmermeer, alwaar het scheepje afgeladen werd met aardappelen, groenten en zout. Dat zout werd zo hier en daar op minder nette wijze verkregen, maar het was enorm handig om de goederen in te maken. De boeren hadden vaak een grote berg zout liggen voor dit doel.
Piets oom, Krijn Haasnoot Czn., had een binnenvaartschuit, de “Lex”. Dit was een huurschip, want zijn eigen schuit, de “Cornelis”, was gevorderd door de Duitsers. Het bedrijf zat in Rotterdam en toen iedereen die niet in Katwijk werkte geëvacueerd moest worden, verhuisde het gezin van zijn oom naar Rotterdam. Niet veel later zou de schuit in beslag genomen worden. De motor werd snel onklaar gemaakt, tot ongenoegen van de bezetters. Deze stonden al gauw aan de deur om verhaal te halen. De “Schiffsmann” echter, had zich verstopt op zolder. Zijn vrouw Lee maakte wat stampij en de Duitsers dropen af. Niet veel later ging ze naar de schuit om nog enkele bezittingen op te halen. Een mof hield haar tegen. Ze heeft ‘m in het plat Katwijks verteld dat hij moest oplazeren. De Duitser lachte haar uit en zei dat ze weg moest gaan.
Ze zou gezegd hebben: “Als straks de Tommy’s komen dan lach jij niet meer!”, waarop de Duitser antwoordde: “Der Tommy der kommt nicht. Der Ruß! Der kommt! Der ist gefährlich!”.
Piet Plug
Het was eind ’44 en Piet, geboren in 1928 en toen zo’n 16 jaar oud, moest meevaren naar Hoogeveen om daar voedsel op te laden. Piets moeder was ziek geworden en zijn vader moest daarom bij haar blijven in het ziekenhuis. Vanuit Katwijk vertrokken de KW12 en de “Lex” richting Hoogeveen. Een flinke reis die hen via Amsterdam en over de Zuiderzee naar hun bestemming zou voeren. Een markante gebeurtenis die Piet zich nog voor de geest kan halen over deze reis had plaats bij de Oranjesluizen in Amsterdam. Ze lagen daar op een nacht te wachten. Er mocht geen mens aan dek, want het was nacht. Iedereen lag op bed en Piet sliep in het “bunnetje” benedendeks. De bun was de plek waar normaal de vis opgeslagen werd. Voorin waren twee kooitjes, waar Gijs van den Oever en ome Thijs van der Linden sliepen. Naast de kotter lag een andere schuit. Vanuit de schuit klonken kerstliederen, het was slechts enkele weken voor kerst. In de schuit zaten Joden en andere gevangenen die gedeporteerd moesten worden. Voor zover Piet zich kan herinneren werden ze vanuit Amsterdam naar Lemmer gebracht. Waar ze vervolgens heen gingen wist hij niet meer.
In het donker en in konvooi met andere schepen werd de reis over het IJsselmeer voortgezet. Dit was veiliger, omdat geallieerde vliegtuigen de schepen dikwijls aanvielen. Ook kon het vreselijk spoken op het IJsselmeer. Het was toen nog een onmetelijk stuk water, want de polders en de randmeren waren er toentertijd nog niet. Alleen de Noordoostpolder was er al. De motor van de KW12 liep op een soort ruwe stookolie, waardoor de uitlaat constant een dikke wolk rook en vonken uitbraakte. Natuurlijk kwam hier veel commentaar op van de andere schippers. De vonken zouden immers vanuit een vliegtuig goed te zien zijn, wat gevaar opleverde voor de anderen. Het was echter niet anders, want brandstof was in 1944 zeer schaars geworden. Nabij het Zwarte Water verlieten de twee schepen het konvooi, alwaar ze overnachtten op een eilandje. De volgende dag was het weer vroeg uit te veren en voeren ze via het Zwarte Water naar Zwartsluis. De “Lex” en de KW12 waren nog met lijnen aan elkaar gesnoerd na de oversteek van de binnenzee. Vanuit Zwartsluis werd de koers richting Hoogeveen gezet. Bij Meppel werd de spoorbrug gepasseerd. Niet veel later, ergens tussen de spoorbrug en Hoogeveen, stopte de motor van de KW12 ermee. De motor van de “Lex” draaide sowieso al niet, omdat daar geen brandstof meer voor te krijgen was. Deze lag met een sleeptouw aan de kotter vast. Er zat niets anders op dan de schepen de resterende kilometers te jagen. Dat wil zeggen dat de mannen van de boot af moesten en vanaf de wal de schepen voort moesten trekken met touwen. Zo gezegd, zo gedaan.
De winter begon in te vallen. ’s Ochtends lag er een dun laagje ijs op het kanaal. De motor liep nog steeds niet. Ome Krijn vroeg aan Piet of hij in Hoogeveen een roggebrood wilde laten bakken. Dat kon in die tijd nog. Je nam gewoon een zak rogge mee en liet daar bij een bakkertje een brood van maken. Onderweg hadden ze wat rogge gekregen van een boer. Toen hij bij de bakker aankwam vertelde hij hem dat hij daar niet aan kon beginnen, maar dat er verderop aan de Hoofdstraat nog een bakkerij zat die dat nog wel deed. Op naar de Hoofdstraat dus. Dat was nog een behoorlijk eind lopen herinnert Piet zich.
Piet stond in het bakkerijtje op zijn broodje te wachten toen er plotseling 4 à 5 Hollandse SS’ers binnenvielen. Er zouden Joden ondergedoken zitten in de bakkerij. De bakker en zijn twee zonen werden ingerekend en Piet moest ook meekomen en zijn papieren overhandigen. De verklaring dat hij daar alleen een brood kwam halen mocht niet baten. Hij moest en zou meekomen. Daar stond hij dan, als jongetje van 16 jaar. Van de bakker kreeg hij een fiets zonder remmen en zonder licht. Het was inmiddels al donker aan het worden. Ze moesten met de fiets naar Hollandscheveld, waar een compagnie van de Divisie Landstorm Nederland gelegerd was. Via de Noordscheschutsluis fietsten zij naar de Openbare School in Hollandscheveld alwaar de compagnie gelegerd was. Piet riep naar de jongens dat ze ‘m wel tegen moesten houden als hij moest remmen. Hij kon nog niet heel goed fietsen, omdat hij dat in de oorlog pas had geleerd. Bij de wachtpost voor de school moesten ze uiteraard stoppen. Het valt te raden dat dat in Piets geval niet ging lukken. Hij reed vol op een wachthoudende militair in! Uiteraard viel Piet niets te verwijten, want de jongens hadden hem niet tegengehouden. Na een flinke scheldkanonnade van de bewuste militair werden de vier naar binnen gebracht.
In Hollandscheveld was een rekruten compagnie Hollandse SS van rond de 80 man met ongeveer 12 onderofficieren en drie officieren gelegerd. De SS’ers waren gevestigd in twee scholen die vlak bij elkaar lagen. De drie officieren die er de leiding hadden waren drie beruchte oorlogsmisdadigers: Auke Pattist, ook wel bekend geworden als “de beul van Drenthe”, Dirk Hoogendam en Johannes Marinus van Oort. Ze waren op 22 november 1944 aangekomen in het dorpje en hebben aldaar de bevolking geterroriseerd. Zeker 200 mensen zijn gedurende de oorlogsjaren verhoord, bedreigd en mishandeld. Martelingen waren daarbij niet ongewoon. Sommigen van hen zijn nooit teruggekomen.
Piet werd samen met de bakker en zijn zoons naar een klaslokaal gebracht. Hier moesten zij wachten tot zij berecht zouden worden. In zijn zak had hij het roggebroodje. Goede raad is duur. “Neem nou dat roggebroodje mee, je weet nooit wanneer je weer wat te eten krijgt” had de bakkersvrouw tegen hem gezegd. Ze moesten slapen op een harde, koude houten vloer. Piet gebruikte het roggebroodje als kussen en kon zo zijdelings een stuk afbreken om op te eten.
Op een gegeven moment kwam er een SS’er naar hem toe. Het bleek een Katwijker te zijn, die in de wandelgangen gehoord had dat er een Katwijkse knul opgesloten zou zitten in het schooltje. Het was K., die later nog een water- en vuurwinkeltje heeft gehad. Hij was een paar jaar ouder dan Piet en ze kenden elkaar wel van het dorp. K. gaf hem een deken om hem tegen de koude te beschermen. Gebouwen hadden in die tijd nog geen centrale verwarming. De dag erop kwam K. hem een kom snert brengen. Deze was zuur, maar dat maakte Piet niets uit. Het was eten en dat was allang prima. In de dagen die volgde kwam hij regelmatig wat naar hem brengen.
In de vier dagen dat Piet opgesloten zat in het klaslokaal werden er ook nog twee Joden binnengebracht. Ze moesten allerlei rotklusjes opknappen en moesten ook het lokaal schoonmaken. Ze werden vreselijk gepest door de Hollandse SS’ers. Om ze te treiteren moesten ze bijvoorbeeld op een hoge kast klimmen die in het lokaal stond. De één kon de ander er wel op duwen, maar de ander was dan te zwak om hem er op te trekken, tot groot vermaak van de SS’ers. De anderen konden ze niet helpen, dat was simpelweg verboden.
Na vier dagen moesten Piet en de anderen voor het gerecht verschijnen. Dit vond plaats in een ander schoollokaal. De officieren zaten er. De uitspraken kwamen: de één moest naar Wilhelmshaven en de ander moest gedeporteerd worden. Toen Piet’s vonnis: ”Naar Wilhelmshaven!”. Piet kreeg de schrik van zijn leven. Hij had immers niets misdaan. Huilen hielp echter niet. Het vonnis was geveld. Of toch niet?
De anderen die nog op de schepen zaten waren natuurlijk op zoek gegaan naar Piet. Hij was niet teruggekomen met het brood en men was doodongerust. De zoektocht begon langs de vaart. Hier werd een stuk turf op het ijs aangezien voor het roggebroodje. Zou Piet verdronken zijn? Er werd hulp ingeschakeld van een andere Piet Plug, namelijk die van de meubelzaak in Katwijk. Deze was geëvacueerd en was in Hoogeveen een meubelzaak begonnen. Hij kende zo hier en daar wel wat mensen en kon rondvragen of iemand iets van Piet vernomen had. Uiteindelijk kwam hij erachter dat Piet in de school zat en heeft toen voor hem gepleit bij de SS’ers. Ze voeren immers voor de Wehrmacht in de voedselvoorziening en de jongste matroos kon natuurlijk niet gemist worden! Op zondagochtend werd de jonge Piet vrijgesproken. De weg terug wist hij niet, ze waren er immers in het donker naartoe gefietst, maar dat moest hij zelf maar uitzoeken. Het was bij twaalven, de kerk kwam net uit, maar de mensen waren doodsbang om ook maar iets tegen hem te zeggen. Uiteindelijk heeft een meneer hem de juiste richting in gestuurd. Zo kwam hij uiteindelijk weer bij de KW12 en de “Lex” aan. “Jij hebt wat teweeg gebracht!”, zeiden ze, dolblij dat hij weer terecht was. Voor zover Piet weet is één van de bakkerszoons later overleden in een gevangenis in Friesland. Die was er niet zo genadig van afgekomen!
De boot was inmiddels ingevroren en dat is zeker tot eind januari ’45 zo gebleven. Er was gelukkig genoeg eten aan boord dat ze van de boeren hadden gekregen om naar Den Haag te brengen. Ome Thijs was motordrijver en ging naar de fabriek aan de overkant om de motor te repareren. De medewerkers van de machinekamer hielpen hem. Aan boord was verder weinig te beleven. Je kon niets doen. Niet teren, niet verven, want het vroor dat het kraakte.
Toen de dooi inzette en de motor gerepareerd was, werd er weer koers gezet richting Zwartsluis. Vandaar werd er in konvooi over de Zuiderzee gevaren. Er stond een flinke bries. Alle schepen waren verbonden met elkaar. Voorop voer een sleepboot. De motor van de KW12 stond stand-by. Er was een verbinding naar de “Lex” en daar achter zat nog een volgeladen binnenschuitje. Op een gegeven moment brak de lijn naar de binnenschuit waardoor deze dwars kwam te liggen. Ome Gijs gooide gauw de boot los van de “Lex” en heeft toen verbinding gemaakt met het schuitje. Toen de kop van de schuit op de wind lag was het gevaar geweken. Zonder hulp waren ze zeker verdronken.
De rest van de tocht verliep normaal. Onderweg werd er nog een schaap gekocht van een boer. Deze werd terug in Katwijk meteen geslacht!
Na de oorlog werd Piet gevraagd of hij naar het advocatenkantoor wilde komen dat boven de winkel van Lugthart aan de Badstraat gevestigd was. Oud SS’er K. had gezegd dat hij Piet van de dood had gered daar in Hollandscheveld. Piet moest daarover praten bij die advocaat. K. zat in ’t gevang en dat praatje heeft hem nog strafvermindering opgeleverd.
Na de oorlog moest er natuurlijk zo gauw mogelijk weer gevist worden. De mijnenvelden waren nog maar net geruimd toen de KW12 alweer het ruime sop koos. Omvaren was er niet bij. De mast werd gewoon naar beneden gehaald, en zonder blikken of blozen werden er twintig à vijfentwintig toeschouwers van de sluis gehaald om het scheepje te verzwaren. Zo konden ze precies onder de schutsluis bij Katwijk door varen en voeren ze tussen de mijnenpalen door het zeegat uit. Aldus Piet:
Als dat bootje er nog zou wezen en zou kunnen vertellen, nou!
Piet Plug