Het verhaal van Arie Schelvis
“Ga maar om een ijsje bij Voortman”. Voor de oorlog was dit al iets wat vele Katwijkers bekend in de oren klonk. De kleine ijssalon zat aan de Voorstraat naast de melkzaak van Verdoes en de eigenaar was Aron Schelvis. Voor het gezin zat de ingang achterom. De familie Schelvis moest via het melkhuis van de buren in de zaak komen. De voorzijde was aan de Voorstraat en door openslaande deuren kwam men in het ijswinkeltje, op dat moment de enige Katwijkse horecagelegenheid in zijn soort. Er naast, aan de Prinsestraat nr. 3, was een huis waar het gezin voor de oorlog is gaan wonen. Met die verhuizing naar Katwijk werd de familie Schelvis één van de drie joodse families die het dorp rijk was. Aron werd in de volksmond al snel Arie en gauw was hij een graag geziene verschijning in Katwijk. Een hartelijke man met een groot hart en een echte kindervriend.
De familie Schelvis was net als een andere joodse Katwijkse familie, de Belinfantes, oorspronkelijk afkomstig uit Portugal. Deze zogenaamde Sefardische joden, waarvan de eerste grote groepen joden al in 1600 naar Nederland kwamen, waren voor de keuze gesteld; bekering tot het christendom of de inquisitie. De familie Schelvis is in de 19e eeuw vanuit Portugal naar Amsterdam gekomen.
Aron Schelvis werd op 29 November 1901 geboren in Leiden als zoon van Benedictus Schelvis en Eva Schelvis-Italiaander. Het paar was op 25 januari 1888 getrouwd in de Ned. Isr. Hoofd Synagoge in Amsterdam. Ze kregen samen zes kinderen, Esther, Salomon, Mozes, Betje, Aron en Greta. Het drijven van handel werd Aron met de paplepel ingegoten. Moeder Eva stond in Leiden en omstreken bekend als Eeffie perenwijffie vanwege de fruitkraam die ze dreef. Ze stond elke dag met een handkar bij het ziekenhuis om fruit aan de man te brengen.
Aron was voor de oorlog getrouwd met Bertha de Wolf, een niet Joods meisje, eveneens uit Leiden. Ze nemen na het huwelijk hun intrek in een woning op de Vaartkade nr.1 aan de Leidse Maresingel. In september 1925 werd hun eerste kindje geboren, een meisje, die ze Pieternella noemden. Zij werd gevolgd door nog drie dochters; Eva (1926), Betje (1930) en Berta (1935). Eva komt op 30 mei 1933 op zesjarige leeftijd te overlijden aan hersenvliesonsteking.
De eerste ijssalon in Katwijk
Ze verhuisden later naar de Vollersgracht 19a waar Arie inmiddels een taxibedrijfje begonnen was. Ze wonen op de bovenetage en beneden is de stalling voor de taxi. Tevens start Arie als werknemer van Voortman IJs uit Leiden in de zomermaanden een ijssalon in Katwijk. In de ochtend werkte hij als taxichauffeur in Leiden en als hij daar klaar was kwam hij in de loop van de dag naar Katwijk om te werken in de ijssalon. Er wordt via zijn zwager een tweedehands ijsmachine aangeschaft en een bedrijfsruimte gehuurd aan de Voorstraat. Al voor het uitbreken van de oorlog is het gezin vanuit Leiden naar Katwijk verhuisd. Bep en Bertie gaan daar naar de Bestvaerwegschool bij meester van Rooijen. In maart 1941 moet Arie zich aanmelden als ‘persoon van Joodschen bloede’ bij de gemeente Leiden en werd als zodanig opgenomen in het bevolkingsregister. Met vier joodse grootouders kwam hij als volbloed Jood te boek te staan.
Regelmatig Duits bezoek
Direct na de Duitse inval in 1940 had Arie zich gerealiseerd dat het gezin gezin Schelvis moeilijke tijden tegemoet ging. Maar hij kon als zoveel andere Joden niet vermoeden wat hen werkelijk te wachten stond. De eerste anti-Joodse maatregel was al spoedig getroffen: de verplichte registratie. Gaandeweg werden de Joodse burgers steeds meer geïsoleerd uit het maatschappelijk leven. Vanaf mei 1942 was het voor de Joden in Nederland verplicht om een Jodenster te dragen en mocht Arie vanwege de genomen maatregelen tegen Joden zijn eigen ijssalon niet meer in. Dit deed hij echter stiekem wel. Er waren openslaande deuren die waren voorzien van gordijnen waar Arie dan achter ging zitten zodat niemand hem van buitenaf kon zien. Verder stond er een grote toonbank en was de inrichting sober. Vanille was de enige smaak die in die tijd werd verkocht. Regelmatig kreeg hij in de winkel bezoek van een Duitse soldaat die in het dorp gelegerd was. Een jongeman die net als Arie een paar jonge kinderen thuis had en tegen zijn zin voor de dienstplicht opgeroepen was. Die kwam dan achterom langs de melkwinkel van Verdoes om met hem een praatje te maken. Arie sprak weliswaar geen woord Duits, maar de mannen hadden samen hele gesprekken. Er werd dan door moeder Bertha een kopje thee of koffie geschonken en na een ijsje gegeten te hebben ging de soldaat dan via de achterdeur ongezien weer weg.
Joden niet gewenscht
In deze periode werd de winkel gerund door moeder Bertha. Vanaf september 1941 stond het ijscobedrijf op haar naam. Er waren twee winkelmeisjes in dienst, Wil Visser en Maartje Varkevisser. De twee oudste dochters hielpen ook mee in de zaak. Bep was nog te klein om boven de toonbank uit te komen en moest op een stoof staan om de klanten te bedienen. Eens per week ging Moeder Bertha met de tram naar Leiden. Als er ijs verkocht was ging ze met een blikken bus vol geld op de fiets of met de tram naar Leiden om af te rekenen met haar zwager Jan Voortman waar het ijs werd ingekocht. Toen Arie niet meer in de zaak mocht komen moest zij in de ijssalon staan en ging Bep met haar vader lopend naar Leiden. Arie mocht niet meer in de tram vanwege de maatregelen tegen Joden. Voor het taxibedrijf in Leiden had hij een zaakwaarnemer aangesteld. Voor de periode dat hij niet meer met zaak verbonden mocht zijn nam W.C. Kerkhof de honneurs waar. Vanwege het feit dat er ook voor de Wehrmacht gereden werd kreeg de wagen vrijstelling van inbeslagname van het Wehrmachts Kommandantur te Leiden. Toen op een gegeven moment deze vrijstelling kwam te vervallen werd de als taxi dienstdoende Studebaker verstopt in een garage van Bertha’s broer aan de Vollersgracht.
Op een keer waren Arie en dochter Bep weer op de terugweg vanuit van Leiden naar Katwijk toen ze via de Overrijn langs het Heerenschool liepen. Het was een erg warme dag en daar zat een vrouw voor de deur die vroeg of ze het warm hadden en misschien iets wilden drinken. Dat aanbod werd dankbaar aangenomen en vanaf die dag gingen ze elke keer als ze vanuit Leiden kwamen lopen even bij die mensen langs. Naast het openbaar vervoer verbod was het Arie ook verboden om in openbare gelegenheden te komen, dus er was verder ook geen gelegenheid voor een kop koffie onderweg.
Vanwege het feit dat Moeder Bertha niet joods maar christen was waren zij en de kinderen niet verplicht om een Jodenster te dragen. Door het gemengde huwelijk werden de kinderen dan ook niet aangemerkt als A-, maar als B-jood. In dat geval was men vrijgesteld van anti-Joodse maatregelen. Dochter Nelly was al wel op die leeftijd dat zij een ster moest dragen, maar door een verzoek tot vrijstelling hiervan heeft moeder Bertha ervoor gezorgd dat dit niet meer hoefde. Bep en Bertie, de twee jongsten, waren sowieso nog onder de leeftijd dat ze een ster moesten dragen.
Gered door de NSB
Toch is Arie in de oorlogsperiode dat hij in Katwijk woonde éénmaal gearresteerd en heeft vier dagen in de cel van het politiebureau gezeten. Bep was op moment bevriend met de dochter van Dhr. Z, een goede bekende van Arie en reeds lang voor de oorlog lid van de NSB. Samen met Dhr Van der V, een medewinkelier uit de Voorstraat en lid van de WA is Z vervolgens op hoge poten naar het politiebureau getreden om er voor te zorgen dat Arie weer werd vrijgelaten. Beiden hadden blijkbaar voldoende invloed om dit te bewerkstelligen, want na vier dagen kwam Arie weer thuis. Een WA uniform opende in die periode vele ambtelijke deuren. Twee zonen van Dhr. Z waren ook lid van de WA en moesten ’s avonds controleren of de avondklok niet werd overtreden. Men moest in die periode voor acht uur binnen zijn. Echter op hun ronde kwamen ze regelmatig even buurten bij de familie Schelvis met als gevolg dat de buren dachten dat Arie weg werd gehaald voor deportatie. Maar beide broers waren niet meer dan oude bekenden van de familie en hadden dan ook geen kwaad in de zin. Door zijn arrestatie zat de angst er goed in bij Arie. Een diepgewortelde angst, die hij de rest van zijn leven niet meer kwijt zou raken.
IJs maken was voor de oorlog zwaar werk en men maakte dan ook lange dagen. Instant poeder bestond nog niet en het ijs werd met de hand gedraaid. Het was een zwaar en tijdrovend proces. Ook het koelen van het schepijs was een zware klus. Grote staven ijs werden aangeleverd, die vervolgens fijngehakt werden op het plaatsje achter de winkel en van pekel voorzien. Dan werd het samen met jute zakken rondom in een grote kuip gedaan waarin dan weer een bak met schepijs met een chromen deksel werd geplaatst.
Evacuatie en onderduiken
In de loop van de oorlog werd het gedeelte van de Voorstraat waar de IJssalon zich bevond aangemerkt als Sperrgebiet en later afgebroken vanwege de bouw van de Atlantikwall. Het gezin werd vervolgens gesommeerd om te vertrekken naar Groningen. Vader Arie had hier weinig trek in en in augustus 1943 kreeg het gezin een vestigingsvergunning van het Evacuatie Bureau Zuid Holland, waarna men besloot in te trekken bij Arie’s ouders die aan de Vollersgracht 44 in Leiden woonden. Vader, moeder en de dochters Nelly en Bertie kregen daar onderdak, maar voor Bep was er geen plaats. Gelukkig woonde de familie Voortman aan de overkant en kreeg Bep een slaapplaats bij haar oom en tante. Op de begane grond was de fabriek van Voortman IJs en daarboven was een groot huis met drie kamers. Naast Bep bood de familie Voortman ook onderdak aan een neefje, Benny genaamd, die ook op de bovenverdieping sliep. Overdag was Bep bij Opa en Oma Schelvis en ’s avonds ging ze weer naar haar tante naar de overkant.
Op een goede dag werd de familie ’s middags gewaarschuwd dat Opa en Oma Schelvis s’avonds zouden worden weggehaald voor deportatie. Benedictus Schelvis was achtenzeventig en zijn vrouw Eva was tachtig jaar oud. Maatregelen werden genomen om het bejaarde echtpaar onder te laten duiken. Om de hoek van de Vollersgracht was er een strijkerij voor overhemden met daaronder een grote kelder waar ze terecht konden. Eva Schelvis was echter suikerpatiënte en had op dat moment een wond die dagelijks verzorgd moest worden. Ze durfde het onderduik avontuur simpelweg niet aan. Met als gevolg dat beide grootouders, onder de ogen van moeder en de kinderen door Leidse politieagenten werden meegenomen. Beide zijn vervolgens via Westerbork in Sobibor terechtgekomen en daar vermoord.
Gesteriliseerd? Dan Jodenster af
Arie werd bij de inval niet meegenomen. Vanwege het gemengde huwelijk was hij vrijgesteld van deportatie. Voorwaarde was dat hij zich moest laten steriliseren, in juli 1943 had hij hiervoor een verzoek ingediend bij de Höhere SS und Polizeifuhrer für die besetzten Niederlanden. Op 21 september van dat jaar kreeg hij een schrijven dat hij zich een week later moest melden bij het Portugees Israëlitisch Ziekenhuis (PIZ) aan de statige Plantage Franschelaan nr.8-10 in Amsterdam. Hij was nog maar net geopereerd of er was een Duitse inval waarbij het hele ziekenhuis werd leeggehaald. Arie wist door zich te verstoppen te ontkomen en vervolgens te terug te keren naar Leiden. Mozes Schelvis, een broer van Arie, weigerde zich te laten steriliseren en werd wel afgevoerd naar Westerbork. Na zijn sterilisatie kreeg Arie in oktober 1943 bericht van de Zentralstelle für Judische Auswanderung in Amsterdam dat hij was vrijgesteld van het dragen van de Jodenster en dat hij een daar bijbehorend nieuw persoonsbewijs zou ontvangen. Dit is echter niet gebeurd en hij heeft tot aan het eind van de oorlog de Jodenster gedragen.
Het gezin was inmiddels weer herenigd en woonde nog steeds in Leiden. Arie was actief in de voedselvoorziening bij de Centrale Keuken, hij reed mee met de etenswagen om de gamellen met voedsel bij de Leidse distributiepunten af te leveren. Hierdoor kon hij ook voor extra voedsel voor zijn gezin zorgen. Arie zijn werk in de voedselvoorziening, samen met zijn overige handelscontacten, hebben ervoor gezorgd dat het gezin Schelvis jaren in de laatste oorlogsjaren geen honger heeft hoeven lijden. Wekelijks werd er door moeder Bertha en dochter Bep naar Amsterdam gereisd. Esther, de oudste zuster van Arie, woonde daar met haar man Nathan en 10 kinderen. De comestibleszaak van de familie daar werd op last van de Duitsers gesloten en het gezin moest wachten op deportatie. In de tussentijd werden ze door Arie van voedsel voorzien. Het was inmiddels verboden om met tassen te reizen dus de zakken van moeder Bertha en kleine Bep werden volgestopt met voedsel voordat ze met de trein naar Amsterdam reisden. Als ze dan bij het station in Amsterdam aankwamen zagen ze bussen en vrachtwagens klaarstaan om de Joden af te voeren. Op een gegeven moment werd de hele familie weggehaald en op transport gesteld. Dat betekende voor Bep en haar moeder het einde van de tripjes naar Amsterdam.
In totaal zijn er veertig leden van de familie Schelvis weggehaald en omgekomen in kampen. Hiervan kwamen er slechts drie terug; Greta en haar man Manie. Zij was een dochter van Arie’s zus Esther. Beide kwamen elkaar na de bevrijding op het station weer tegen, en wisten van elkaar niet dat ze nog in leven waren. En een neefje, Nicky genaamd, hij werd door zijn moeder vlak voordat ze de gaskamers in moesten aan een Nederlands stel meegegeven. Dit echtpaar had papieren om naar Palestina te emigreren en zodoende kwamen ze niet in aanmerking voor vergassing. Hun eigen kinderen waren ondergedoken in Nederland, dus ze namen het kind aan als een van henzelf. Na de oorlog werd Nicky opgevoed door zijn tante Greta. Deze drie waren de enigen van de familie Schelvis die de kampen Auschwitz en Bergen Belsen overleefden.
Terug naar Katwijk
Na de oorlog werd er op de Voorstraat een nieuwe winkel gebouwd en kon men er naast een ijsje eten ook een kopje koffie drinken. Ook werden er meerdere smaken aan het assortiment toegevoegd. Het gezin Schelvis gaat wonen in de Roest van Limburgstraat, in een voormalig winkelpand. De zaken gaan goed en al snel is de ijssalon van Voortman niet meer weg te denken uit het Katwijkse centrum. Inmiddels is Arie zelfstandig ondernemer en niet meer werkzaam voor Voortman IJs. Maar er wordt voor gekozen om vanwege de naamsbekendheid de naam van de salon niet te veranderen. Ook het taxibedrijf wordt weer nieuw leven ingeblazen en de zijn oude klanten van voor de oorlog zijn maar wat blij dat hij er weer is om ze rond te rijden. In de zomermaanden heeft hij het drukker dan ooit. Kinderen uit het Zeehos kwamen elke dag langs en kindervriend als hij was kwam hij naar buiten met een grote bak ijs om aan ze uit te delen. Door de Katwijkers werd hij als buitenstaander altijd volledig geaccepteerd. Kwam je aan Arie, dan kwam je aan hen. Men is altijd onder de impressie geweest dat de familie Voortman heette en dat Schelvis hun scheldnaam was! De familie heeft hen altijd in die waan gelaten.
Na de oorlog kreeg Arie nogmaals met de NSB te maken. Zijn arts in de oorlogsjaren, dr. L. uit Rijnsburg, had hem destijds geholpen met zijn sterilisatieaanvraag. Toen deze na de bevrijding als lid van de NSB werd geïnterneerd, en vervolgens collaboratie met de bezetter ten laste gelegd kreeg, heeft Arie als getuige á decharge een ontlastende verklaring afgelegd. Na de vrijlating van dr. L is Arie tot aan zijn dood patiënt bij hem gebleven.
Dochter Nelly neemt in maart 1958 de zaak over en begint in het pand een Petit-restaurant annex snackbar, genaamd “Het Centrum”. Inmiddels was het gezin verhuisd naar de Varkevisserstraat nr.300, daar wordt in een garage naast het huis, een snackbar begonnen. Net als de IJssalon is deze ook eerste in zijn soort in Katwijk. Op 13 juli 1967 komt Arie Schelvis te overlijden, hij is dan 65 jaar oud. Moeder Bertha blijft trouw aan het ijs en begint op het kampeerterrein in de Zuidduinen een ijskiosk. De nichtjes Elaine en Betty helpen haar om de beurt. Daar heeft ze nog een aantal jaar in gestaan waarna ze naar de Driehoek verhuisde. Daar is ze op 25 januari 1994 op 92 jarige leeftijd overleden.
Zo eindigt het verhaal van een echte Katwijkse horeca pionier die zich, ondanks alle tegenslagen die de oorlog met zich meebracht, staande heeft weten te houden. Iemand voor wie het lot soms rare wendingen in petto had en die hulp kreeg uit een hoek waar vanuit men dit niet zou verwachten. Met als resultaat dat vele Katwijkers vandaag de dag nog steeds goede herinneringen hebben aan dubbeldik ijs van Voortman.